Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 48 Groote vergaderingGa naar margenoot+De uitnoodigingen in het Hebreeuwsch. Ter bijwoning van een vergadering van Rabbijnen uit alle deelen van Palestina. Doel: alle Rabbijnen van het Heilige Land in één verbond te vereenigen. De eer van de Leer en van het Jodendom hoog te houden, en invloed te oefenen bij de behandeling van de groote vragen, die thans aan de orde zijn. De vergadering zou plechtig worden geopend. De generaal Storrs, voor Joden, Christenen en Mohammedanen even welwillend, zal aanwezig zijn en spreken. Uitgenoodigd zijn de aanzienlijke en bekende Joden van Jeruzalem. De vergadering wordt gehouden in de Synagoge van het voormalig Portugeesche weeshuis in de Jaffastraat, waar thans het Rabbinaat zetelt. Ik vertaal Misrad Harabanoeth nu maar door Rabbinaat. Precies hetzelfde is het misschien niet. Maar twee dingen zijn nooit precies hetzelfde en vertalen is onmogelijk. Op hun eigen stempel, Hebreeuwsch en Engelsch, staat: Rabbinical Office of the Jewish Community. Ik ga er heen. Vroeg. En als ik kom is er nog dat eigenaardige geroezemoes, vóór een vergadering, van mannen, die elkander in langen tijd, ja, in jaren niet gezien hebben. En die verbonden zijn door veel leed. De vergadering wordt voorgezeten door den voorzitter van het Rabbinaat (een eigenaardige vertaling. Maar als ik vertaalde Opperrabbijn, was het weer fout.) Een heel oud, heel eerwaardig man. Maar de eigenlijke leiding is bij den Haham Bashi van Jaffa, R. Ben-Zion Uriël. Wat een Haham Bashi precies is, zal ik u later wel eens vertellen. Ook waarom de Haham Bashi van Jeruzalem niet aanwezig was. Onder de velen, die er wel zijn, behooren al de leden van het Rabbinaat en de actieve secretaris R.S.A. Weber. Er is de Rabbijn van Hebron, zoo waardig als een vrome Joodsche knaap zich eenmaal den aartsvader Abraham droomde. Er is R. Abraham Philosoph met zijn collega R. Ben-Zion Koenka van de Sephardiem, beiden overtuigde Mizrachisten. En de Opperrabbijn van de Jemenieten is gekomen. Een fijn donker gezicht onder dat zwarte mutsje. Hij draagt een grijs zijden sjaaltje. En er is de Rabbijn van Ekron, en de Rabbijn van Petach-Tikwah en de Rabbijn van Rischon-le-Zion. Het is zeker een belangrijk oogenblik in de geschiedenis van het Joodsche Volk, deze eerste vergadering van de Rabbijnen van het Heilige Land. Velen hunner zijn leden van Mizrachie, en allen zijn het Zionisme goed gezind. Trouwens, het Jeruzalemsche Rabbinaat in zijn tegenwoordige samenstelling is schepping van de Zionistencommissie, die het geldelijk steunt. Ook deze Rabbijnenvergadering wordt door de Zionisten gesteund. Het is verheugend, dat de Zionisten de waarde van het orthodoxe Jodendom voor het Joodsche Volk erkennen. En anderzijds niet minder, dat zoovele Rabbijnen in het Heilige Land zelf het Zionisme goed gezind zijn. R. Ben-Zion Uriël opende de vergadering met een sierlijke Hebreeuwsche redevoering. Trouwens, Hebreeuwsch is hier de eenige taal. Onder luide toejuichingen werd een motie aangenomen, waarin der Engelsche Regeering dank werd gebracht voor de Balfourdeclaratie. Daarna was het woord aan den generaal Storrs, in het Hebreeuwsch. Hij dankte de vergadering voor de goede wenschen ten opzichte van zijn land en zijn koning. Hij zeide, dat hij de jaren van zijn jeugd had doorgebracht in eerbied voor het Boek der Boeken. En hij was er trotsch op gouverneur van Jeruzalem te zijn, in geregelde betrekking met het Volk van het Boek. Hij maande het Joodsche Volk aan de Leer niet te verlaten. Hij eindigde met de woorden, die wij allen kennen: ‘Hare wegen zijn wegen van lieflijkheid en al haar heirbanen zijn vrede’. O, wij zijn hier al gewend aan den generaal, die Hebreeuwsch spreekt. Wanneer R.S.A. Weber en ik bij het postkantoor (een tochthoek) nog eens praten over de vergadering en de generaal Storrs komt voorbij met zijn adjudant, dan groet hij ons in het Hebreeuwsch. Maar ik groet in het Engelsch. Want spreekt hij mijn taal, dan spreek ik zijn taal. Maar de Rabbijnen van buiten kennen den generaal niet. En menig lief eerwaardig gelaat bloeit in glimlach van vreugd. Wij hebben veel geleden tot dezen dag, dat de generaal, wiens vader Engelsch geestelijke is, ons toespreekt in onze eigen taal. En o, Hollandsche vrienden van mij, wat zullen wij nog een moeite en zorgen hebben, vóór de gouverneur van Jeruzalem het Hebreeuwsch als zijn moedertaal spreekt. Wanneer het ooit zoover komen zal. Maar de glimlach van een der oudere Rabbijnen, toen de generaal Hebreeuwsch sprak. Met accent. Met een heel klein beetje Engelsch accent. Maar als Hebreeuwsch voor den generaal even moeilijk is als Arabisch voor mij (Arabisch kent hij ook), dan moet ik hem bewonderen. Want ik heb een braven Arabischen leermeester, met een fez, maar een Arabische speech kan ik nog niet houden. Al kan ik het kleine fluitende Arabiertje tegenover ons reeds verzekeren, dat ik tevreden ben, als hij tevreden is. Na den generaal spreekt dr. De Sola Pool, Amerikaansch lid van de Zionistencommissie. Nu, die spreekt natuurlijk Hebreeuwsch. Hij zeide, dat de Rabbijnen Israëls kracht waren geweest sinds twintig eeuwen en hij hoopte, dat dit zoo blijven zou. Palestina zou weder het land worden van Hebreeuwsche cultuur. Uit Zion zal de Leer weder komen en het Woord Gods uit Jeruzalem. Dit oogenblik was een van de belangrijkste van de Joodsche geschiedenis. Veel hing van deze vergadering af. Wat wij nu noodig hebben is harmonie en eenheid. Zonder eenheid geen succes. Hij hoopte, dat de eenheid komen zou tusschen al de Joodsche gemeenten van Jeruzalem. Daarna sprak majoor Norman Bentwich, die juist een paar dagen later bevorderd is tot luitenant-kolonel. Majoor Bentwich, een bekend Zionistisch schrijver, is heelemaal geen militaire majoor. Hij is voorzitter van de Rechtbank hier. Maar hij heeft militairen rang zoolang hij gemobiliseerd is. Hij houdt hier nu een heel fijn speechje in het Hebreeuwsch, waarin hij den hoogeren Rechters de groeten brengt van de Lagere Rechters. Er wordt weer geglimlacht en gemonkeld door vele eerwaarde mannen. Maar ze zijn toch niet ongevoelig voor de beleefdheid, waarmee de majoor de Rabbijnen Hoogere Rechters noemt en zichzelven tot de lagere rekent. Maar dit is weer een van de vele quaesties: zal het oude Joodsche recht de grondslag blijven van de rechtspraak? En zullen de Rabbijnen belast blijven met de rechtspraak tusschen de Joden onderling, tenminste in civiele zaken? In de koloniën zijn de Rabbijnen rechters. Dit is een van de meest-ingewikkelde quaesties. Men heeft mij dat alles heel dikwijls uitgelegd. En nu begrijp ik er niets meer van. Maar ik zal het mettertijd precies uitzoeken. De vurige, strijdlustige rabbijn Ostrowski houdt daarover een lange redevoering. En dan is het tijd voor het middaggebed. Hoog tijd. Want de schemering begint. Het is een wonderlijke ontroering hier te Jeruzalem te staan met het gelaat naar den Tempel. Te midden van zooveel vrome Rabbijnen, die allen met zachte stem hun gebeden murmelen. Zoodat geen een den ander verstoort. En iedereen toch hoort en gevoelt, dat ieder ander met hem in het gebed vereenigd is. En heel de halve week, dat de Rabbijnen vergaderen, worden hier weer bijzondere lezingen gehouden. De Mizrachie organiseert een ontvangstavond ter eere van de Mizrachie-rabbijnen. Heelemaal buiten de Stad, in de Bokhara-buurt. Maar we stappen er kloek op af, dr. Keller, de voortreffelijke Amerikaansche Mizrachist, en ik. Alleen vraag ik af en toe dr. Keller een beetje minder kloek te stappen. Neen, ik heb nooit zoo een onvermoeid werker, spreker en luisteraar gezien als dr. Keller. Hij verzekert mij, dat er nog wel meer vergaderingen zullen zijn. Inderdaad, Zondag, een brandmiddag, zijn we weer dringend uitgenoodigd. Ik haal dr. Keller van zijn kliniek af. Hij heeft een middagje achter den rug! Maar dadelijk, onvermoeid, stapt hij weer naar de Bokhara-buurt. Een toonbeeld van kracht, liefde en genegenheid. Hij is lid van de Amerikaansche Zionistische medische missie. En een kranig lid. Een vroom man. Een goed man. Een werkzaam man. | |
II.En, zult gij mij misschien vragen, die eenheid, waarover dr. De Sola Pool zoo dringend gesproken heeft, hoe staat het dan daarmee? Lieve vrienden, het spijt mij, dat ik het u zeggen moet, maar daarmee staat het niet meer dan matig. Wij zijn, vrees ik, te veel een volk van individualisten, om ons al te gemakkelijk te schikken in een al te vast verband. Ons volk is ook door de ballingschap te veel gebroken: Aschkenazische, Sephardische, Perzische, Groezische, Jemenitische Joden, dat wordt hier nog uiteengehouden. En de Aschkenazische Joden gaan ook weer uiteen: Duitsche, Hongaarsche, Poolsche, Littausche, Russische. En de Russische ook weer. Zoudt gij bijvoorbeeld het verschil willen loochenen tusschen de Joden van Pinsk, Minsk en Dwinsk? Gij kunt evengoed het verschil loochenen tusschen Hollanders uit Sloten en uit Sloterdijk. Zij wonen hier zelfs apart. Er zijn Warschau-huizen, Hongaarsche huizen en huizen van Pinsk, Minsk en Dwinsk. De oorzaak van die verdeeling is het Halukkah-stelsel. Het geld, dat in een bepaalde streek of stad verzameld wordt, komt ook ten goede aan de Joden uit die streek of die stad. Dit alles zal mettertijd wel ten goede veranderen. Velen van de jongeren voelen niets voor al die verdeeldheid. Veel tweedracht moet hier haar natuurlijken dood sterven. Men kan de eendracht niet volgens vaste formules forceeren. Misschien was het beter geweest ook niet zoo te drijven naar één Kerkeraad voor alle Joden. Maar genoegen te nemen met verschillende Kerkeraden en daarboven een conjoint-committee. De genadelooze Tijd drijft de koppige ouderen vanzelf heen. En ook het Jodendom kent zijn groei. Trouwens, de andere volken kennen de eenheid evenmin. En ook bij ons zal de volkseenheid de individueele verdeeldheid overwinnen. Het is natuurlijk niet zonder bedoeling, dat dr. De Sola Pool zoo ten gunste van de eenheid gesproken heeft. Hij zal R. Chaïm Sonnefeld zoo goed gemist hebben, als ik hem miste. Neen, R. Chaïm Sonnefeld is niet gekomen. Men heeft hem uitgenoodigd, eerst per brief. En toen daarop geen antwoord kwam, per deputatie van vijf eerwaarde Rabbijnen. Maar R. Chaïm heeft niet gewild. Men heeft hem het voorzitterschap aangeboden. Hij wil niet vergaderen onder de vanen van de Zionistische Commissie. Hij wil geen Hebreeuwsch spreken. Er is een geweldige kracht in dezen man, die in den oorlogstijd bijna gestorven is van honger. De kracht van een rots. Maar het is niet de kracht van rotsen, die het Joodsche Volk thans noodig heeft. Neen, lieve vrienden, de eenheid is er nog niet. Dat is ook gisteren weer gebleken bij de verkiezingen voor den Kerkeraad. Er is weer wat aangeplakt! Zeker zal men Vrijdagavond in het gezin van R. Leizer Schwarz, onzen aanplakker, lekker eten. Misschien zal men wel een kip eten! Niemand is eigenlijk over die verkiezingen tevreden. Ziedaar dan toch een soort eenheid. Wat er nu zoo heel precies gebeurd is, weet ik niet. Zooveel menschen hebben mij er ook over gesproken. Maar, zooals ik reeds schreef, er was verzet van links en rechts. En ook de anderen waren ontevreden. Er zijn zeventig leden. En nu had een verkiezingscomité al de aftredende zeventig candidaat gesteld. Dat comité bestond uit de besturen van de Sephardische, Jemenitische, Bokhaarsche, Perzische en Groezische gemeenten. Voorts de Mizrachie (ja zeker, die ook!), en de Ezrach, over wie ik u reeds schreef, en de Béné Berieth, dat zijn de vrijmetselaars, en Achawah en de Bené Israël en de Werkliedenpartij, niet de Poalei Zion en de Poalei Ha-zaïer ook niet. Maar een rechtsche werkliedenpartij. Wij zien hier niet op één partijtje. En ten slotte, o, Muller, Drukker, Koster en Van den Hoek, wat zijt gij achterlijk te Amsterdam, de vereeniging van Schamaschiem. Nu waren de koppen eigenlijk geteld. Want de rechtsche en de linksche partijen zouden niet meedoen. Dit comité had dus vrij stellig de meerderheid. En men had den ouden Raad eigenlijk wel zonder verkiezing kunnen continueeren. Vandaar talrijke protesten in een zeer levendig Hebreeuwsch. De muren van de Stad volgeplakt. R. Leizer Schwarz Vrijdagavond een kip. Ja, misschien zelfs een glas rooden wijn uit Rischon-le-Zion. Ja, men beweert, dat het verkiezingscomité tweehonderd vijftig pond heeft gekregen van den Raad zelven. En daarvoor vijftig Schamaschiem heeft aangenomen om de kiezers naar de bus te brengen. Vandaar dat de vakvereeniging van Schamaschiem ook op de hand van den Raad is. En in Mea-Schearim, de orthodoxe Joodsche buitenstad, zijn heel oneerbiedige dingen gebeurd. Men heeft 's avonds een optocht gehouden met ketelmuziek. En men heeft de aanplakbiljetten met candidatenlijst van het verkiezingscomité heel oneerbiedig beschreven. Achter iederen naam heeft men een spotwaardigheid geschreven. R. Abraham Philosoph, die toch heusch een echte Rabbijn is: koster. Alter Riwlin, de kassier van de Anglo-Palestinabank, de grootvader van een schat van kleinkinderen: slager. Mijn vereerde Vriend R. Ben-Zion Koënka, redacteur van Meäsef: letterzetter. David Jellin, de bekende Zionist, taalkundige en directeur van de Kweekschool: bovenmeester. En zelfs David Gazan is niet gespaard. De machtige! Agent van Worms en Co., die weer agent zijn van de Asiatic Petroleum Cy., die hier de petroleum verkoopt: slaaf van het syndicaat. Dr. Levi heeft men aangedurfd, van de bank. En Mejuhaz van de school. En ja, maar dat zult u waarschijnlijk niet willen, niet kunnen gelooven: men heeft zich zelfs vergrepen aan den heer Jerachmiël Amdursky. Hij is wel niet rabbijn. Maar hij is de hotelhouder. Achter zijn naam staat: ‘stroopsmeerder van de Engelschen’. En vanmorgen, op weg naar Ben-Jehoeda, daar ontmoet ik den waardigen R. Ben-Zion Koënka. Gelukkig: zijn zwarte zijden mutsje heeft niet geleden onder den verkiezingsstrijd. Ook zijn bruine kaftan (des Zaterdags draagt hij zwarte zijde met een rand van paars) niet. Ik groet hem eerbiedig met den Joodschen groot: ‘Vrede R. Ben-Zion.’ En hij: ‘Vrede, mijnheer... wat zegt Mijnheer van de verkiezingen?’ Ik schud mijn hoofd. R. Ben-Zion zucht. En in den zoelen zonnewind, in Jaffastraat, praten wij ernstig over het groote gebeuren na. Van de vijf en veertig honderd kiezers zijn er drieduizend opgekomen. Mooi hè. Het is de lekkere zoele zonnewind, die ons uitlacht. |
|