Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 47 Uit het Beloofde LandGa naar margenoot+Neen, veel straatverlichting hebben wij hier niet. Troost u: in den tijd van de Turken hadden wij ze heelemaal niet. Veertien dagen van de maand hebben wij de maan. En de volle maan boven Jeruzalem is nog wat anders als de volle maan boven Amsterdam. En wanneer wij de maan niet hebben, dan hebben we ieder onze lantaren, olie of kaars. En als kaboutermannetjes loopen wij elkander daarmede in de donkere straatjes voorbij. Maar de Engelsche regeering heeft al veel verbeterd. Ook aan de straatverlichting. Op belangrijke wegpunten hangen olielampen. Groote lampen, die hun eigen gas maken en verbranden. Er hangt er één in de Jaffastraat bij het Jeruzalemhotel. En één in den Bazar bij het Specerijenstraatje. En één in het Jodenstraatje, waar dat andere straatje begint, dat eindigt bij dat straatje, waar de kolenkoopman woont. Tegen schemeravond worden die lampen aangestoken. En dat geeft dan een groote ontroering in het Jodenstraatje. En al mijn lieve, kleine vrienden de jodenjongetjes komen er om heen staan. En al mijn kleine, lieve vrienden de Arabische jongentjes komen er ook om heen staan. Want het is heel moeilijk en heel belangrijk die lamp aan te steken. Zij moet naar beneden worden gehaald. En er komt spiritus aan te pas. En een groote vlam. En ze mogen er niet aankomen. Soms duurt het wel een half uur tot de lamp brandt. Maar dan ook! Dan is de Jaffastraat schitterend licht. En de Bazar is licht bij het Specerijenstraatje. En ook het Jodenstraatje is licht, waar dat andere straatje begint, dat eindigt bij dat straatje, waar de kolenkoopman woont. Gij kent het muurtje misschien niet? Maar ik ken het muurtje heel goed. Het gemetselde muurtje bij de Jaffapoort. Ik ken het bij elken dag en bij elk getij. Een koelen dag, des morgens. Op het muurtje zitten de mannen, een beetje koud en een beetje stil. Zij praten heel rustig. Hun kleederen zijn zoo goed mogelijk omgewikkeld. Vóór het muurtje op den grond zitten de vrouwen met de eieren en met prei en met druivenbladeren, die hier gegeten worden. Zij zitten rustig. En zelfs het Arabische jongetje van den bakker om den hoek is stil, met zijn lief donker smoeltje, zijn bruinen trui, zijn linnen broek en blootgebouwde pootjes. Maar nu het muurtje in den zonneschijn. De kerels zitten er luid en rumoerend. Hun kleeren los. En sommigen slapen, languit op de heete steenen, hoofd in den arm, in de volle verrukking van zon. En over het heete muurtje houden de jongens drafjes op hun mooie bloote pootjes. Of ze probeeren elkaar eraf te duwen. Maar pas op de booze, pootige slapers. De vrouwen met de eieren, de prei en de druivenbladeren kakelen als kippen. Uit hun doeken hebben ze kinderen gewikkeld en die in de zon gelegd. En het jongetje van den bakker om den hoek loopt met een verheerlijkt snuit door de zon heen. De heele wereld is vandaag van hem. Zijn fijne pootjes zijn vandaag van hem. Het muurtje. Het muurtje bij Jaffapoort. |
|