Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 45 Ben-JehoedahGa naar margenoot+Wie heeft meer beteekenis voor eene taal: de samensteller van een goed woordenboek of de dichter? Ben-Jehoeda of Bialik? Het discreet-logische of het continu-intuitieve? Ik wil deze signifisch zeer belangrijke vraag wel stellen, thans niet beantwoorden. Bialik, de machtige Hebreeuwsche dichter, is nog niet hier. Hij is te Odessa, waar de Bolsjewisten thans heerschen. Zijn vriend en uitgever Salzmann is hier. Menigmaal gedenken wij hem. Maar Ben-Jehoeda is er. Ik heb u zijn aankomst getelegrafeerd. Ben Awi zijn zoon, met het mooie pseudoniem is er óók. Ben-Jehoedah heeft hier al een keer gesproken in het Volkshuis. Ik heb u daar toen over geschreven. Ook zijn vrouw spreekt en schrijft zeer goed Hebreeuwsch. Verleden Zaterdag sprak zij in het Volkshuis. En dezer dagen heb ik Ben-Jehoedah twee morgens bezocht. O, we zijn goede vrienden. Met Ben Awi ben ik ook goede vrienden. En daar zij vlak bij het meisjesweeshuis van mevrouw Zilversmit wonen, loop ik er dikwijls ongedwongen binnen. Maar die beide morgens, dat was voor zaken. Voor de krant. De kleine, groote man. Hij is maar een héél smal, tenger mannetje, Eliëser ben Jehoedah, de grootmeester, de boeker en de bouwer van het Hebreeuwsch. Hij is longlijdend al sinds jaren. Wanneer hij zich opwindt, spuwt hij bloed. Terwijl hij met mij spreekt, gaan zijn smalle wangen gloeien. Hoe kunnen wij elkander sparen, twee hartstochtelijke Joden, die wij zijn, beiden minnaars van de taal? Hij heeft maar een eenvoudig huis en daarin een kleine werkkamer. In een hoek zijn buste door Josef Hebroni, waarvan men eene fotografie vindt in het eerste deel van het woordenboek. Zooals ik u vroeger schreef is Ben-Jehoedah eenige jaren in Amerika geweest. De schilder Ben Baruch heeft daar zijn portret gemaakt. Een mooi, sterk portret. Een enkele kleur, het rood van een boekbandje, bloeit wat fel uit. Maar liefde en eenheid houden alle kleuren samen in een vast verband. Het liefst staat Ben-Jehoedah wanneer hij werkt. Zijn lessenaar. Daarboven zijn spreuk: ‘Dag kort. Arbeid lang.’ Over zijn leven kan men het een en ander vinden in ‘The Jewish Encyclopaedia’ Deel II bldz. 675. Hij is geboren te Luzhky in het gouvernement Wilna den 7den Januari 1858. Zijn vader heette Judah Perlman. Vandaar de naam Ben-Jehoedah. Maar die dan door een gelukkig wereld-toeval ook suggereert: zoon van het Joodsche land en het Joodsche volk. De taal is Ben-Jehoedah wel gunstig geweest. Zoo goed als zij het Ben-Awi was, over wiens wonderlijk pseudoniem ik u schreef. En voor al deze wonderen hebben wij geen ander woord dan toeval! Ben-Jehoedah bezocht eerst de leerschool te Polotzk. Daarna het gymnasium te Dwinsk. Hij ging naar Parijs, studeeren in de medicijnen. Hier werd hij reeds door bloedspuwingen overvallen, zoodat hij gedwongen was naar Algiers te verhuizen. Uit Algiers zond hij zijn eerste bijdrage in het Hebreeuwsch aan Ha-Schahan. Hierin toont Ben-Jehoedah zich een Zionist, ouder dan Herzl. Wetenschappelijke en maatschappelijke bewegingen ontstaan nooit plotseling. Zoo goed als significa was vóór Lady Welby, zoo goed was er Zionisme vóór Herzl. De hoofdgedachte van dat opstel is deze: dat alleen in Palestina mogelijk is de herleving van het Joodsche volk en de Joodsche taal. Wie in het eerste Hebreeuwsche opstel van Ben-Jehoedah belang stelt, kan het nu gemakkelijk vinden in het Gedenkboek, dat Ruben Brainin ter gelegenheid van zijnen zestigsten verjaardag heeft samengesteld (New-York 1918). Sinds 1881 woont Ben-Jehoedah te Jeruzalem, waar hij zich bezig hield met journalistiek en letterkundig werk. Een strijdbaar man. Wiens strijdbaarheid hem in menig conflict bracht en eenmaal zelfs, wegens politiek delict, in een Turksche gevangenis. In zijn blad ‘Habazeleth’ verzette hij zich tegen de landverhuizing naar Amerika, dat hij ‘het graf voor het Jodendom’ noemde. Hij voerde strijd tegen de zending. Maar ook tegen de Halukkah. Hij meende, dat dit geld beter gebruikt ware, tot steun van de kolonisatie. Vooral dit laatste haalde hem de vijandschap van de orthodoxie op den hals. Zij noemden hem: ‘leider van de Philistijnen’. Trouwens: in een tijd, toen de Joodsche bevolking van Jeruzalem nog geheel orthodox was, heeft Ben-Jehoedah en zijn familie hier openlijk aanstoot gegeven. Juist omdat hij in ander opzicht een van de grooten van Israël is, was dat zoo kwaad en zoo gevaarlijk. Ik vraag naar zijne brieven. Zeker heeft hij vele brieven van belangrijke personen? Helaas: hij heeft ze niet meer. Tijdens het schrikbewind van Djemal Pascha (dat beteekent heel eenvoudig Mijnheer Kameel), was Ben-Jehoedah een van de meest-bedreigde personen. Hij heeft toen alle brieven verbrand: Herzl, Sokolov, Gordon, Bialik, Tchernichefsky, Berdichefsky en schatten van anderen. En nu zijn levenswerk: het groote Hebreeuwsche Woordenboek. Ik vraag, hoe hij op de gedachte daarvan is gekomen en wanneer hij ermee begonnen is? Veel wetenwaardigs over het Woordenboek en over de signifische gedachten van Ben-Jehoedah zal men mettertijd vinden in eene wetenschappelijke inleiding, die als afzonderlijk boek verschijnen zal. De groote, allesbeheerschende vraag is deze geweest: is het mogelijk één enkel woordenboek te maken voor de geheele Hebreeuwsche taal, van de oudste tijden af tot op heden toe, gewijde schriften en ongewijde schriften. Noeldeke en Barth beiden achtten dit onmogelijk. Ben-Jehoedah is met het handschrift van het Woordenboek, in een ouderen, kleineren vorm, bij Barth geweest. Toen deze het titelblad zag: ‘Gesamtwörterbuch der alt- und neuhebraischen Sprache’, wilde hij de rest niet eens zien. Barth zeide: ‘Er is niet één Hebreeuwsche taal, als een gesloten eenheid. Er is een taal van de Heilige Schriften, van de Mischna enz. Van elk dezer talen kan men een Woordenboek maken. Maar een Woordenboek van de geheele Hebreeuwsche taal, dat is onzin.’ Gelijk men weet heeft dezelfde vraag zich voorgedaan ten aanzien van het Grieksch en het Latijn. Deze: is het mogelijk een Woordenboek te maken van het geheele Latijn, van de oudste tijden af tot nu toe? Ben-Jehoedah heeft nog beleefd, dat Barth door het Woordenboek zelf van zijn ongelijk is overtuigd. Zunz daarentegen heeft van den beginne af gevoeld voor Ben-Jehoedah's arbeid. En wanneer is de gedachte bij hem opgekomen? Plotseling. Dat wil zeggen: hij heeft haar plotseling gevoeld, als eene ingeving in Rusland, in 1877, toen Bulgarije zich vrij maakte van Turkije. Toen gevoelde hij, dat ook Israël zich eenmaal weder vrij zou maken van de ballingschap. En dat voor de herleving van het volk de herleving van de taal noodig was. Al in Parijs begon hij materiaal te verzamelen. Hij wilde eerst een klein Woordenboek maken. De tijd was toen, vooral in Rusland, niet gunstig voor taalstudie. Men gevoelde meer voor exacte natuurwetenschappelijken arbeid. Al werkend werd het Woordenboek grooter. En nu moet men zich goed rekenschap geven van de moeiten, die Ben-Jehoedah te overwinnen had. Hij, de medische student, de autodidact, moest zich geheel in de Oostersche talen inleven. Trouwens in meerdere wetenschappen is goed werk door amateurs en autodidacten gedaan. Fritz Mauthner, wiens ‘Kritik der Sprache’ eene revolutie is op taalgebied, is geen taalkundige van beroep. Evenmin Lady Welby, de grondlegster der moderne significa. Evenmin de Nederlandsche significi: Prof. Brouwer, Frederik van Eeden, prof. Mannoury. Later komen dan de geleerde vakkundigen en zoeken de kleine fouten, die dikwijls velen zijn, in het groote werk der amateurs en autodidacten. En ook dat is weder verdienstelijk werk. Ongetwijfeld zullen geleerden als prof. Snouck Hurgronje en prof. Wensinck fouten vinden in Ben-Jehoedah's Woordenboek. Mochten zij den tijd eens vinden het geheel door te lezen! In den handel zijn nu 4 deelen, tot en met de letter J. Het vijfde deel K. en L. ligt gereed om verzonden te worden, wanneer de omstandigheden dit toelaten. In handschrift is het boek gereed tot de S. In drie jaren hoopt Ben-Jehoedah met alles gereed te komen. Het eerste deel verscheen 9 jaar geleden te Berlijn. Met het Joodsche jaartal moet men op het titelblad voorzichtig zijn: Ben-Jehoedah dateert van af de verwoesting van den Tweeden Tempel. Vóór den oorlog kostte ieder deel ongeveer ƒ6000 van bewerking. Het aantal verkochte exemplaren is niet groot. Zeker niet grooter dan 700, daar vele bibliotheken en particulieren het boek eerst zullen koopen, wanneer het compleet is. Er was te Berlijn een commissie voor het Woordenboek: Martin Philipson, dr. Paul Nathan (daar is de taalstrijd!), prof. Warburg. Ook in Engeland wordt het werk thans geldelijk gesteund. Maar lange, lange jaren heeft Ben-Jehoeda armoede en broodsgebrek gekend. Dat is voor hem geen schande. Maar voor anderen ook geen eer. En bijvoorbeeld de Zionistische Wereldorganisatie heeft voor het Woordenboek weinig gedaan. Misschien wil de Nederlandsche Zionistenbond het initiatief nemen om Ben Jehoeda eenen veiligen ouden dag te bezorgen? In Amerika heeft men hem zeer gewaardeerd. Op zijnen zestigsten verjaardag heeft Ruben Brainin het Gedenkboek uitgegeven, dat ik al genoemd heb. Bovendien gaf men hem tienduizend dollar om te kunnen voortwerken. Laten wij nu eens verstandige geldmenschen zijn: van de rente van tienduizend dollar kan het gezin van Ben-Jehoedah niet bestaan. En een lijfrente... of alles opmaken... Het is de plicht van het Joodsche volk, en van de Zionistische Wereldorganisatie Ben Jehoeda voor zorgen te bewaren. En dan moeten wij ons vooral nog niet verbeelden, dat wij zijn onbetaalbaar werk zouden hebben betaald. Want heeft men wel een idee van den omvang van het werk, dat deze kleine, zwakke man heeft gedaan? En niet alleen te Jeruzalem, maar ook, in dikwijls zeer moeilijke omstandigheden, te Rome, Parma, Londen, Berlijn, Parijs. Hij heeft een millioen briefjes ongeveer beschreven, ieder met een woord of een gegeven omtrent een woord. Al die briefjes zijn alphabetisch geordend in groote ijzeren kisten. Als een ijzeren bank. En ik heb in de bibliotheek van den kleinen grooten man op zoo een bank gezeten in eene groote bewondering. Gedurende den oorlog heeft Ben-Jehoeda voor deze schatten angsten uitgestaan. Maar de ijzeren kisten staan er nu weer, als banken in de bibliotheek. En Ben-Jehoedah is niet alleen de bewerker van de bestaande taal. Hij is niet alleen de boeker, maar ook de bouwer van het Hebreeuwsch. Actieve Hebreeuwsche significa is niet het minste gedeelte van zijn taak. Het Joodsche volk herleeft tot een nationaal bestaan. De Joodsche taal herleeft tot een nationaal bestaan. Maar de tijd haast ons. Wat andere volken en talen in tientallen van jaren hebben gedaan, moeten ons volk en onze taal in enkele jaren doen. En daarom is het werk van Ben-Jehoeda als taal-bouwer, niet minder belangrijk dan zijn werk als taal-boeker. |
|