Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 37 Uit het Beloofde LandGa naar margenoot+Zoudt gij waarlijk denken dat ik met donkere maan des avonds uitga zonder lantaarn? Neen, dat durf ik nog lang niet aan. O, we zijn al veel verbeterd sinds de Engelschen zijn gekomen! In de Jaffastraat branden in donkere nachten al groote straatlampen. In het Specerijenstraatje brandt des nachts ook licht. En in de Batrak een lamp. En aan het begin van het Jodenstraatje. En verder in het Jodenstraatje, ge weet wel, waar de kapper is en het gaarkeukentje. Maar bij den kolenkoopman bijvoorbeeld, daar is het stikdonker. En daar zijn die gladde, ronde straatkeien, waarover men zoo leelijk glijden kan. Als ik nu mijn lantaarn niet had! Hoeveel menschen in Amsterdam hebben hun eigen lantaarn? En hoeveel hebben hun eigen lantaren lief? Ik heb mijn eigen lantaren, èn ik heb mijn lantaren lief? Hij heeft mij veel geld gekost. Hij heeft mij dertig piaster gekost. Maar hij is het waard. Mijn lantaarn in de rechterhand geeft mij een gevoel van veiligheid. Hij verdedigt mij tot het uiterste tegen den wind, die hier zoo woeden kan. De wind vliegt op hem aan. De wind wil hem vermoorden. Neen, hij houdt stand. Hij kent zijn plicht. Niet alleen in de buurt van den kolenkoopman, waar de steenen zoo glad zijn. Maar ook in dat laatste straatje, vlak bij de Duitsche Plaats, waar meer kuilen zijn dan steenen. Zou ik hem dan niet liefhebben, mijn lantaren, mijn eigene lantaren? Of slageres? Of slagerte? Neen, niet de slagersvrouw. De slagersvrouw is de vrouw van den slager. Dat is heel eenvoudig. Maar de slagerin, slageres of slagerte, dat is de vrouwelijke slager. Waarom ook niet? Nu wij hier eene joodsche constituante zullen krijgen met algemeen actief en passief mannen- en vrouwenkiesrecht al vanaf twintig jaar, waarom zouden wij nu geen slagerin, slageres of slagerte mogen hebben? O, overeenkomstig haar teederen aard verricht zij het ruwe werk niet. Zij is koude slagerin, slageres of slagerte. En zelfs op dat gebied is haar roem nog beperkt. Zij verkoopt darmen, lever, hart en long en tongen. Haar winkel in het Jodenstraatje is zeker geen meter breed. En niet veel dieper. Maar dat hindert heelemaal niet, omdat haar klanten toch niet binnen komen. Ze staan in 't straatje. Dat is wel een beetje lastig, vooral wanneer er nog ezeltjes langs moeten met meelzakken of met die kantige blokken hout. Maar 't gaat toch! Een kameelen- en ezeltjesverbod voor nauwe straatjes, dat is maar allemaal dwaasheid. Des avonds heeft de slagerin of slageres bezoek. Haar vriendin komt. Ze kan er net bij. En wachtend op de laatste klanten zitten de dames en doen een handwerk. O, ze kunnen genoeg zien bij het licht van de kaars. Wanneer het waait schommelen de harten en de tongen, die aan touwtjes en haakjes hangen En heel melancholisch in het kaarslicht liggen de hoopjes darmen. Neen, ik zou geen verzekeringen willen sluiten op het hoofd van de kippen van Jeruzalem. Vooral niet op de laatste dagen van de week, wanneer de Joodsche huismoeders haar inkoopen gaan doen. Zoudt gij waarlijk denken, dat de kippen niet weten, welk lot haar wacht? O, kijk maar eens in hun oogen, in haar mooie ronde kraal-oogjes. Oranje en zwart. En luister naar haar klagelijk gekakel. Ze vragen geen genade. Ze weten toch, dat de menschen haar geen genade geven zullen. Ze klagen machteloos. O, ik weet niet, of de Hollandsche kippen weten. Maar dat de kippen te Jeruzalem weten, dat staat wel voor mij vast. Gij kent natuurlijk ook dat fijne katoenwinkeltje aan het eind van den Batrak, tegenover het Specerijenstraatje? Daarnaast, hebt ge het gezien, zat in een donker nisje, een klein Arabisch jongentje, dat kippen verkocht. Hij had twee kippen. Niet in een korfje had hij de kippen. Ofschoon ze weten, vliegen ze niet weg. En al droomend en al wachtend op eenen kooper zit hij daar maar heel stil en hij streelt zijn kippetjes. Heel mooie kippetjes zijn het. Vooral die grauwe is heel lief en heel zacht. En als die groote man daar aankomt, met die kaftan en die lange lokken, en die voelt maar schaamteloos onder haar veeren, haar pootjes en haar borst, en hij spreekt met den Arabischen jongen langen tijd, luid over en weer, dan zoudt ge wel een mensch of een kuiken moeten zijn, om te denken, dat die kippen dan nog niet weten, wat haar wacht. |
|