Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 24 Gouverneur van JeruzalemGa naar margenoot+Ronald Storrs, gouverneur van Jeruzalem, brigade-generaal. O, neen, vergis U niet, hij is geen Hollandsche generaal, een oude heer, op den terugweg zijns levens. Die misschien een dertig, veertig jaar in de lagere rangen heeft gediend. En die nu niet veel anders meer van het leven verlangt dan rustige rust en zijn pensioen. Ronald Storrs, generaal, gouverneur van Jeruzalem. Het is heerlijk de Dichter van het Joodsche Lied te zijn. Maar toch... klinkt het niet trotsch als een gedicht: Ronald Storrs, generaal, gouverneur van Jeruzalem. Ik had te Caïro veel van hem gehoord. En ik heb een introductie voor hem. Hier te Jeruzalem, krijg ik er nog een bij. En ik ontmoet hem, eenen Woensdagmiddag in het klooster van de Dominicanen, waar zijn vriend, de oudheidkundige majoor Richmond, een voordracht hield over de muurmetselingen in de Omar-moskee. Ik zie hem - levendig, elegant. Heelemaal niet in het goud. En heelemaal geen provoost-geweldige. Dat hij een generaal is, zie ik alleen aan de twee zwaarden op zijn kraag. Ik word voorgesteld. Ik geef de beide introducties. En de generaal, de gouverneur van Jeruzalem, noodigt mij uit tot een onderhoud in zijn bureau. De lezing over de muurmetselingen in de Omar-moskee is heel belangrijk. Maar mijn blikken zijn niet af van den man, gouverneur van Jeruzalem. Mijn ziel en mijne zinnen beven. Luistert hij waarlijk naar de lezing van den majoor, zijn vriend? Of is zijn ziel verzonken in zijn Droom? Welk een Droom, welk een Daad, welk een Naam: Ronald Storrs, generaal, gouverneur van Jeruzalem. Des Vrijdags breng ik mijn bezoek. Een heete dag. De weg droog en wit. De paardjes draven stuivend naar het gouvernements-gebouw. Staan voor de poort, bewaakt door twee wachten. Voor de kamerdeur van den generaal, gouverneur van Jeruzalem een kerel van een wachter. In zijn donker khaki streng. Het hoofd omwonden met khaki tulband en een rood mutsje. Ik geef mijn kaartje. De prachtige strenge wachter brengt mij bij den kapitein-adjudant. En ik word binnengelaten. Dan beleef ik het: de dichter van Jeruzalem, die den militairen meester van Jeruzalem bezoek brengt. Ik geef mijn groet in het Engelsch. Hij groet terug in het Hebreeuwsch: ‘Schalom Adonie’, dat is: ‘Vrede, mijnheer’. Neen, hij is geen Hollandsche generaal. Hij is zeven en dertig jaar. Is men op zeven en dertig in Holland dikwijls majoor? Of altijd kapitein? Generaal Storrs is niet altijd in het leger geweest. Hij was werkzaam in het Ministerie van Buitenlandsche Zaken. Zijn eerste militaire betrekking was gouverneur van Jeruzalem, met den rang van kolonel. Ik vraag zijn meening over de Balfour-declaratie, bijzonder over de vage woorden: ‘national home’. Hoe verhouden de rechten van de Joden zich tot de belangen van de tegenwoordige Arabische bewoners? Ik heb deze formule gehoord: ons ideaal is ‘a Jewish state, and an Arabic community’. Ik vraag den generaal, of hij het daarmee eens is? Maar hij antwoordt: ‘Ik ben een soldaat, die de bevelen van mijn meerderen uitvoert.... de heer Balfour kan een verklaring van de Balfour-declaratie geven’. Ik begrijp, dat de generaal zich weinig kan uitlaten. Hij is in een zeer moeilijke positie. Ambtenaar van de Engelsche Regeering. Bestuurt Joden, Christenen en Arabieren, die volstrekt niet altijd één van zin zijn. En ook onder de Joden bestaan weder vele stroomingen. Hij kan mij dus ook geen meening geven over den arbeid van de Zionisten. Persoonlijk onderhoudt hij met hen de allerbeste betrekkingen. Toen hij tot gouverneur van Jeruzalem benoemd werd, heeft men in de Synagoge te Alexandrië een specialen dankdienst gehouden, dat een vriend der Joden tot gouverneur van Jeruzalem was benoemd. Met groote sympathie en waardeering spreekt hij over onzen landgenoot Siegfried Hoofiën. De heer Hoofiën was bij de bezetting van Jeruzalem een van de zeer weinige Joden, die goed Engelsch sprak. En vooral den eersten tijd heeft hij den generaal zeer goed geholpen. Generaal Storrs is ook voor gelijkstelling van de drie talen: Engelsch, Arabisch, Hebreeuwsch. Zijne proclamaties zijn in drie talen. Eveneens de opschriften aan de poort van zijn gouverneurs-gebouw. Hij laat mij zijn Hebreeuwsch stempel zien: R. Storrs. En daarom heen als randschrift: ‘Militair gouverneur van de Heilige Stad Jeruzalem 5679’. Hij heeft ook een Joodschen vice-president van den gemeenteraad benoemd. Met groote sympathie spreekt hij over het streven der Mizrachie. Zijn vader is geestelijke in de Anglikaansche kerk. Hij heeft zelf een zéér godsdienstige opvoeding gehad. En hij meent, dat er voor ons, Joden, geen betere grondslag voor eene opvoeding is, dan de Tora en de Overlevering. Ik vraag of hij een deputatie ontvangen kan van de orthodox Zionistische Rabbijnen te Jeruzalem? Hij zegt dadelijk: gaarne, zeer gaarne. En hij stelt een uur vast: Maandag twaalf uur. En dan draait hij ineens het gesprek om: ik heb hem nu zooveel gevraagd. Laat hij mij nu ook eens iets vragen: ‘Is Holland inderdaad zoo pro-Duitsch geweest, als men wel eens heeft gezegd?’ Ik spreek dat natuurlijk tegen. En ik probeer aan te toonen, hoe buitengewoon moeilijk de positie van het kabinet Cort van der Linden was. En wij spreken over dichtkunst. Ik heb het al gehoord, dat de generaal een buitengewoon kunstminnend man is. Hij speelt zeer goed piano en viool. En de dichters: boven alles stelt hij Shakespeare. Maar hij bewondert ook Dante, dien hij leest in het Italiaansch. En Homerus, dien hij leest in het Grieksch. En ik krijg een formidabel standje, wanneer ik zeg, dat ik geen Grieksch meer heb gelezen, sinds ik er niet meer toe verplicht was. Foei, - ben ik een dichter? Hij is ook in Holland geweest. Hij bewondert zeer de primitieve schilders: Van Eyck, Memlinc, Van der Weyden. Maar ook de lateren: Frans Hals. En die van onzen tijd: Josef Israëls. En dan scheiden wij tot Maandag. En heengaande naar huis, bedenk ik, dat deze generaal, die zegt, dat hij geen diplomaat is, eigenlijk maar heel, heel weinig heeft gezegd. Hij is zoo gesloten geweest als zijn plicht was. Voor het overige moet ik mijn licht bij anderen opsteken. En dan is wellicht het volgende niet zoo heel ver van de waarheid af: Generaal Storrs staat op het standpunt, dat zoolang de Vredesconferentie niets over Palestina heeft bepaald, hij niet verder kan gaan dan volkomen gelijkstelling van alle bewoners. Zeker heeft hij daarbij het beginsel der Haagsche Vredesconferentie op zijne hand, dat de bezetter in het bezette gebied recht en wet moet laten, gelijk zij waren. Daarentegen zouden vele Zionisten wel willen, dat er nu reeds geregeerd werd, alsof wij hadden een Joodschen Staat met een Arabische Gemeenschap daarin. Sommige Zionistische drijvers zeggen, dat Storrs meer op de hand is van de Arabieren dan van de Joden. Maar Arabische drijvers zeggen, dat hij meer is op de hand van de Joden dan van de Arabieren. Generaal Storrs zeide: ‘Zoolang alle drie geloofsgemeenschappen klagen is het zeker, dat er gerechtigheid gedaan wordt. Als één van hen ophield te klagen, dan zou de moeite eerst recht beginnen.’ Het is heel moeilijk dit alles wiskundig te bewijzen of te weerleggen. Maar ik zou zeggen: het kan een voortreffelijk volk als het onze niet moeilijk vallen de volle genegenheid te winnen van een voortreffelijk man als generaal Storrs. Het is ook geen misdaad voor de Arabieren meer genegenheid te hebben dan voor de Joden. De Arabische quaestie is er weer. Zij is er altijd. Ik heb het hart van den generaal niet gezien. Alleen zijn oogen. Hij heeft het recht zijn liefde te geven aan wien hij wil. Maar het is onze plicht onze goddelijke rechten te handhaven op Land en Stad, die wij nooit, nooit hebben opgegeven. De Arabische quaestie! Zij is niet zoo eenvoudig als de schrijvers en sprekers in Europa wel denken. Wij zitten er hier middenin. Ze is ons niet uit de gedachten en uit de droomen: dag en nacht en uur. Wij moeten thans voorzichtig zijn, rechtvaardig, geduldig, bescheiden. Vertrouwend op het inzicht van de leiders, die de loop der geschiedenis vanzelf heeft naar voren gebracht. Het Joodsche Volk beleeft thans moeilijke tijden. En de tijden, die komen, zullen niet minder moeilijk zijn. | |
II.Maandag zal ik dan de Mizrachistische Rabbijnen aan generaal Storrs voorstellen. Hier zijn zeer vele Zionistische orthodoxe Rabbijnen. In het bestuur van de Mizrachieafdeeling zitten niet minder dan vier: R. Joseph Gerson Horowitz, voorzitter; R. Ben-Zion Koenka, R. Abraham Philosoph, en R. Joseph Bardas. Zij zijn alle zeer eerwaardige mannen, met fijne verstandige gezichten. Zij gaan heel eerwaardig in lange kaftans. En zij spreken een Hebreeuwsch, waarin wel iedere spreker een Dichter gelijkt. Zeker zullen zij een goeden indruk maken op den gouverneur. Beter dan de assimilanten, die vergeten, dat het Joodsche volk een Oostersch volk is. Gaan de assimilanten ook zoo eerwaardig in hun fraaie kaftans? Spreken zij ook een Hebreeuwsch, waarin elke spreker een Dichter gelijkt? Ik schrijf dus een briefje aan R. Ben-Zion Koenka, dat de generaal ons vijven des Maandags verwacht. Des Zaterdags ontmoet ik den Rabbijn, toevallig op de wandeling in de Bokhara-buurt. Zeker zullen zij gaarne gaan. De andere Rabbijnen zijn reeds verwittigd. Ze zullen 's morgens samenkomen in mijn hotel. En afspreken, wat er zal worden gezegd. R. Joseph Gerson Horowitz zal spreken. Des Maandags om tien uur komen zij al, heel eerwaardig in hunne kaftans. Met de fijne scherpzinnige gezichten, verteederd door de jarenlange studie van Tora en Talmud. En in wat hier wel heel, heel weidsch ‘de salon’ van het hotel heet, spreken zij samen in dat mooie Hebreeuwsch, waarin iedere spreker wel een gezegend Dichter gelijkt. Wat te zeggen en wat niet te zeggen. En dan gaan wij op pad. Vier eerwaarde Rabbijnen met een stommeling, die zijn leven verknoeid heeft. Wij wandelen in den zaligen zonneschijn tot de Jaffapoort. En daar nemen wij twee rijtuigen met twee Joodsche koetsiers. De paardjes draven weer stuivend over de witte droge wegen naar het gouvernementsgebouw, vroeger een Duitsch hospitaal. En om twaalf uur precies, met de nauwkeurigheid die des konings is, worden wij binnen gelaten. Ik zeg de statige namen van de vier eerwaarde Rabbijnen. De generaal groet in het Hebreeuwsch. De Rabbijnen zitten gevieren vóór het bureau van den generaal. Hij zit er achter. Ik sta. Moet vertalen: Hebreeuwsch-Engelsch en Engelsch-Hebreeuwsch. R. Horowitz spreekt eerst enkele woorden van dank tot de Engelsche Regeering, die zich bereid heeft verklaard tot bevrediging van de nationale gedachte der Joden. De generaal antwoordt, dat de Engelsche Regeering alle rechtmatige verwachtingen der Joden bevredigen zal. En dan zet R. Horowitz het standpunt der Mizrachie uiteen. Ze willen ook een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats voor het Joodsch Volk in Palestina. Maar alleen op den grondslag van Tora en Traditie. De generaal antwoordt, dat naar zijne meening dit ook voor het Joodsche Volk het beste is. Een volk, dat zijn nationalen godsdienst kwijt raakt, is reeds half verloren. Twee grondslagen heeft het Joodsche volk noodig: het nationale bewustzijn en het volksbewustzijn. En als wij scheiden, spreekt de generaal zijn laatste woorden van dank en groet in het Hebreeuwsch. Hij geleidt ons tot zijn deur. En hij staat in de houding, eerbiedig en trotsch, wanneer de Rabbijnen naar buiten gaan. Zeer eerwaardig in hun kaftans, met hun fijne verstandige gezichten, verteederd door de studie van Tora en Talmud. | |
III.En eenige dagen later kom ik hem weer tegen, in het Hart van Zion. Zonder opschik of opzicht. Alleen met den majoor Richmond en een burger. Wat is zijn Droom, terwijl hij hier door Zion gaat: Ronald Storrs, generaal, gouverneur van Jeruzalem? Zeven en dertig jaar. Met heel een leven voor zich. Welke Daden zullen opbloeien uit zijne Droomen? En als ik groet, dan geeft hij groet terug in het Hebreeuwsch: ‘Schalom Adonie’. Dan thuis komend geef ik den generaal Storrs zijn kwatrijn in de verzameling kwatrijnen, die ik begon sinds ik afreisde: Generaal Storrs, die in uw sterke handen
Het Lot van 't Heilig Jeruzalem houdt,
Blijve uw naam gezegend in alle landen,
Waar ons Volk op uw wijs beleid vertrouwt.
|