Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924
(1919-1924)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekendNr 23 Stemmingen en verwachtingenGa naar margenoot+De vredesconferentie maakt het nu wel lang met ons, heel lang met ons. Hoevele weken is het al geleden sinds den aanslag op den Minister Clemenceau! Toen lazen we in de dagbladen, dat de Conferentie tijdelijk de behandeling van de groote quaesties staken zou. En zou overgaan tot de kleine quaesties: Sleeswijk, Marokko, Palestina. Het Heilig Land eene kleine quaestie? Maar die voor het Joodsche Volk toch alles is. En nu wachten wij hier, wachten wij hier. Wij hebben gelezen, dat afgevaardigden van de Zionistische Wereldorganisatie gehoord zijn door den Raad van Tien. Daarna niets. Dagbladen verschijnen hier niet. We krijgen ze uit Egypte. Maar door de spoorwegstaking in Egypte, waarvan ge zeker in Holland gehoord hebt, krijgen we de dagbladen ook niet. En het Handelsblad? Ach, dat is voor mij het verre geworden, het wondere. Vroeger (is 't mogelijk?) kwam het vanzelf in mijn Amsterdamsche brievenbus. Stel u voor: tweemaal daags, des morgens en des avonds. Ik kende den slag van den stap van den bezorger door de stille ochtendstraat. De zomeravonden gaf hij mij de krant door mijn open venster. En als de krant een dag eens niet kwam! Dan werd de administratie opgebeld. Weesgegroet, gij administratie, die verrijst. O, dat ik u eens opbellen kon. Af en toe, een welkom wonder, verdwaalt een Handelsblad in mijn postbox. De schooiertjes vóór het postantoor zijn rijk met den postzegel. En dan gaat het blad bij Hollandsche vrienden rond. De Beweging, de Joodsche Wachter, de Groene Amsterdammer, (allemaal beloften van geregeld toezenden!) o, dat zijn heelemaal legenden geworden uit den Hollandschen oer-tijd. Bestaan die werkelijk? Zijn dat geen fantasieën van mijne jeugd-verbeelding? Ja, de Vredesconferentie maakt het lang met ons. Ten slotte worden we allen ongeduldig. De Stoutmoedigen en de Vreesachtigen. En daar hebt ge dan meteen de tegenstelling en niet alleen hier in Palestina. Er zijn ook hier Joden, die niets voor het Zionisme gevoelen. Ik laat de godsdienstige bezwaren nog daar. Deze Joden willen niet anders dan rustig en veilig leven. Werken en geld verdienen. Een Joodsch volk bestaat voor hen niet. Wel een Joodsche Godsdienst. Ze leven in een vaag onbestemd Messias-geloof. Ze vinden, dat de Zionisten gevaarlijke menschen zijn, die de Arabieren wakker maken tegen ons. Wij, die wel gelooven aan de toekomst van een Joodsch Volk, hebben eenige moeite in ons hart met deze Vreesachtigen. Ik heb met een van de Vreesachtigen gereisd, den eersten morgen in het Heilig Land, van Lud naar Jeruzalem. Hij voer hevig tegen Zionisten uit. Niettemin kocht hij toch sinaasappels en eieren voor mij. Een man met een doodgoed, maar doodzwak hart, waarin ter nauw het Joodsche Leven nog slaat. Hij heeft vreeselijke woorden gesproken; deze, ‘dat een Jood zich altijd en overal klein moet maken. Omdat hij toch altijd te dieper wordt neergeslagen, naarmate hij zich hooger heft.’ Welk een vrees om te Leven en te Sterven! Neen, dat is niet het lot, dat God voor Zijn Volk heeft bewaard. Dat kan niet zijn. Deze Vreesachtige, hij kwam van een handelsreis. Hij had goed geld verdiend. Hij ging nu naar huis, den Sabbat vieren in vrede, vroomheid en welstand. Hij verweet het den Zionisten, dat zij de Joden in Palestina zijn komen berooven van hun vrede, hun welstand. En ook van hun vroomheid. Daarvan is niets waar. Bovendien moet men niet alleen zien naar de zestigduizend Joden hier in Palestina. Maar men moet vragen naar de beteekenis van het Zionisme voor het geheele Jodendom. Meer dan twintigmaal zestigduizend. Deze Vreesachtige: hoe minder Joden er in Palestina komen, hoe liever het hem is. En als zij komen, laten zij stil komen, schuw, sluipend, één voor één. Meent hij het? Wat gevoelt hij dan, wanneer hij bidt: ‘De Albarmhartige doe ons opgericht naar ons Land wederkeeren’. De Vreesachtige: hij zegt, als wij land koopen, laten wij het niemand vertellen, zooals het Joodsch Nationaal Fonds doet. En nog veel beter: laten wij geen land koopen. Laten wij als stille kooplieden wonen in onze steden. Dan zullen de Arabieren ons niets doen. En wij zullen onbemerkt nog geld aan hen verdienen, omdat wij slimmer handelaars zijn. Bij al hun doen en laten hebben de Vreesachtigen maar één gedachte: de Arabieren niet te hinderen. Maar de Stoutmoedigen. En ik ben blij, dat ik tot hen behoor. Wij willen de Arabieren niet tarten. Wij willen hun geen onrecht doen. Wij willen hun niet het minste onrecht doen. Maar wij willen hen ook niet vreezen. En ons klein maken voor hen. Wij willen, dank zij den Albarmhartige, opgericht naar ons Land gaan. Wanneer men ons aanvalt, zullen wij ons verdedigen. Alle volken hebben hun bloed gegeven voor hun Land en voor hun Vrijheid. Wij zullen het, als het noodig is, ook doen. Eervol sterven is beter dan eerloos leven. Wij hebben het jaar in, jaar uit gepredikt: ‘Het Zionisme streeft naar een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats voor het Joodsche Volk in Palestina.’ Wat dat precies beteekent, weet niemand. Maar ieder weet, dat het iets meer beteekent, dan dat wij gewoon onderdanen zullen zijn van een Palestijnsch of Syrisch bewind. Trouwens, ik ben overtuigd, dat het tot geen botsing tusschen Arabieren en Joden komen zal, zoolang de Engelsche Regeering het land bewaart. En de leiders der Arabieren zullen zelven wel zien, dat de komst van de Joden in het Land, ons allen ten goede komt. Vrees of Stoute Moed is ten slotte een vraag van aard en aanleg. Niemand kan den ander bewijzen, dat hij ongelijk heeft. Stel: er gebeurt iets, dan zegt de Vreesachtige: ‘Omdat gij hen hebt getart’. Maar de Stoutmoedige antwoordt: ‘Omdat gij u vreesachtig hebt betoond’. Of er gebeurt niets, wat ik stellig geloof, dan zegt de Vreesachtige: ‘Omdat wij alle uittarting hebben achterwege gelaten’. Maar de Stoutmoedige antwoordt: ‘Omdat wij ons niet vreesachtig hebben getoond’. Er kan hier in Jeruzalem op 't oogenblik niets gebeuren, of men brengt het in verband met de Arabieren. Bijvoorbeeld: een afgesproken schoolwandeling heeft niet plaats. Ziet ge wel: men wil de Arabieren niet tarten. Of een vergadering van onderwijzers gaat niet door. Of het jaarlijksche lentefeest in Rechoboth wordt afgelast. Wie zenuwen heeft, kan ze hier gebruiken! Een paar weken geleden bracht een Egyptisch blad de tijding, dat de Vredesconferentie beslist had en Palestina had gegeven aan de Joden. Groote ontroering. Iedereen had kunnen begrijpen, dat: ‘Palestina niet gegeven wordt aan de Joden’, zooals men een appel aan een kind geeft. Niemand, die de Arabieren onrechtmatig uitdrijven wil. Dan op een Zaterdagavond, niemand weet van waar, wordt stijf en strak beweerd, dat de Zionistische leiders een buitengewoon gunstig telegram hadden ontvangen. Uw zegsman had het wel niet gezien. Maar de zegsman van uw zegsman had het gezien. Er was geen woord van aan. Kranten hebben wij hier niet. Maar we hebben geruchten als muggen en muskieten. Verleden week hetzelfde. Progrom in Jaffa, Tiberias en Safed. Letterlijk niets gebeurd. In andere landen overdrijft men. Hier wordt gewoon gefantaseerd. In het groot en in het klein. Dat komt omdat er geen kranten zijn en er is geen werk. Zóó dwaas kan niemand het bedenken of er is altijd iemand dwaas genoeg om het te gelooven en verder te vertellen. Als alle praatjes waar waren, dan ging er 's avonds geen Arabier naar bed. Want dan hielden ze iederen nacht groote vergadering. Wanneer een paar Arabieren lui zitten te babbelen op dat lekkere zonnige muurtje bij de Jaffapoort, dan zeggen de Vreesachtigen: ‘Zie je wel, het programma wordt al opgemaakt. Kost ons den kop.’ 's Morgens voelen de Vreesachtigen 't eerst, of ze nog niet vermoord zijn. En er is geen veiliger stad dan Jeruzalem. 's Avonds laat loop ik door de verlaten nauwe straatjes van de Jaffapoort naar de Duitsche Plaats. En er is nooit iets gebeurd. En dezer dagen spreekt men nu weer heel druk over een demonstratie, die de Arabieren houden zullen, aanstaanden Zondag. Eerst heette het, dat de Regeering geen verlof zou geven. Maar vandaag weet iedereen weer, dat de Regeering het verlof reeds gegeven heeft. Maar de leiders worden aansprakelijk gesteld voor al wat er gebeuren mag. Zeker zal de stoet geopend worden met de Heilige Groene Vlag. Duizenden Arabieren uit het Transjordaansche zullen komen. Op hun stoute paarden. Ik mag lijden dat het waar is. Welk een schouwspel! O, de wegen, waarlangs de optocht gaan zal zijn al bekend. Men zal eerst naar den Mufti gaan. En dan naar het gouvernements-gebouw. En dan naar den Franschen Regeerings-commissaris. En naar den Italiaanschen. En naar den Spaanschen consul. Die hier thans de eenige consul is. Overal zullen petities worden overhandigd, zóó groot zegt uw zegsman. Hij kent ook de kwaliteit van de stof waarop, en van de inkt, waarmede geschreven is. De Vreesachtigen zeggen, dat de Joden dien dag hun winkels moeten sluiten. En de Stoutmoedigen zeggen, dat dit een schandelijke vernedering en kleinmoedigheid zou zijn. O, iedereen spreekt over de demonstratie! En het laatste nieuws is, dat er geen demonstratie zal zijn. Dus zal ook de stoet niet geopend worden met de Heilige Groene Vlag. En de duizenden Bedouinen zullen niet komen uit het Transjordaansche. Ieder man op een stout paard. In zijn prachtige kleeding. Gepiekt. Geen demonstratie dan. Maar omstreeks Paschen is er het Mohammedaansche Nebi Musa (= Profeet Mozes) feest. En wie weet, wat er dan gebeurt! Dat zijn nu de stemmingen en de verwachtingen, waarin wij leven. Vredesconferentie, heb medelijden met ons. Gij vergadert waarlijk al te lang. Laat ons weten, wat gij over ons besloten hebt. Opdat de Vreesachtigen en de Stoutmoedigen beiden zullen weten, waaraan ze zich te houden hebben. En opdat wij ons werk kunnen aanvangen voor Land en Volk en Stad. |
|