Jacob Israël de Haan. Correspondent in Palestina 1919-1924
(1981)–Jacob Israël de Haan, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Palestina
| |
[pagina 202]
| |
van Bagdad. Een zoon Emir van Transjordanië. En wie weet verder. Majoor Wavell schreef vijftien jaar geleden over den Koning Hussein: ‘De tegenwoordige Sherief SeyyidGa naar voetnoot* Hussein is een zeer populair man. Hij verdient de vereering, die men hem toedraagt, ten volle. Hij is zich zeer goed bewust van zijne hooge waardigheid. En tegelijkertijd wil hij de tradities doen herleven van den Profeet en de eerste Chaliephen, die vriendelijk en toegankelijk waren voor iedereen, en de leer van Gelijkheid en Broederschap van den Koran ook werkelijk in practijk brachten. De Sheriefs, die Seyyid Hussein voorafgingen, wilden niemand toestaan in hunne tegenwoordigheid te zitten, en zij behandelden hun ondergeschikten als drek’. Na vijftien jaren is Seyyid Hussein nog zoo: de meest-vriendelijke, meest-genaakbare, meest-gesloten en meest-autocratische monarch van de wereld. Vijf-en-zeventig jaar.
Vrijdag is de Koning aangekomen aan het station van de Hedjazbaan, dat een half uur van Amman ligt. Een weg vol auto's, vol Bedoeïenen te paard, vol duizenden bonte voetgangers. Een zachte, zoele winterdag. De Koning onvermoeid, na een reis van bijna een maand. Hij rijdt kameel. Hij rijdt paard. En hij wisselt nog van paard zonder op den grond te stappen. Sidna Abdallah en al de Emirs, Pasjas, Sheriefs en dienaars. Het verdwijnt onder groot gejuich langs den heuvelenweg door het dal naar Amman. Mijn gastheer is professor Rida Tuwfik, de Turksche Oud-Minister, tegenstander van Moestapha Kemal Pasja, thans uit Turkije verbannen. Hij geniet hier als philosoof en dichter de allergrootste achting. Wij brengen ook een bezoek bij kolonel Philby, den Engelschen resident in Transjordanië, schrijver van een bekend boek over Arabië.Ga naar eindnoot4 Gedurende den oorlog was mr. Philby vertegenwoordiger van Engeland bij den Emir Ibn SaudGa naar eindnoot5 van Nejd, den vijand van het Mekkasche Koningshuis. Men zegt, dat mr. Philby meer sympathieën heeft voor Ibn Saud, het hoofd van de Wahabis, dan voor den Koning Hussein. Men zegt, dat het tusschen SidnaGa naar voetnoot** Abdallah en kolonel Philby maar matig vlot. Kolonel Philby gaat in April met verlof en komt misschien niet terug. Misschien brengt hij daarna weer een bezoek aan Ibn Saud. Want de Engelsche politiek schijnt toch geen absolute Arabische eenheid te willen. En als Koning Hussein bijvoorbeeld eens al te veel toenadering tot Frankrijk vertoonde... dan is er nog altijd de Emir Ibn Saud, die niets liever wil dan er zijn. Wij hooren nu ook, dat Sir Herbert Samuel Maandag komt, vergezeld van Sir Gilbert Clayton,Ga naar eindnoot6 den algemeenen secretaris en Sir Ronald Storrs, den machtigen gouverneur van Jeruzalem en Jaffa. Mr. Philby zal een of- | |
[pagina 203]
| |
ficieel diner geven, waar Sidna Hussein en Sidna Abdallah zullen aanzitten. Ook wij worden uitgenoodigd, misschien om Sir Herbert Samuel bijzonder aangenaam te zijn.
Wij ontmoeten nu ook den heer dr. Mohammed Ali. En wij twijfelen. Deze dr. Mohammed Ali is Jood geboren. Hij is een Poolsch advocaat. Hij kent alle talen. Ook Hollandsch. Dat wil zeggen: ik versta zijn Hollandsch niet. En hij verstaat mijn Hollandsch niet. Wat dus aan onze wederzijdsche accenten liggen moet. Jaren lang is deze dr. Mohammed Ali Roomsch-Katholiek geweest. Eenige jaren geleden is hij als Zionist hier gekomen. Hij was een huisvriend van den Rabbijn Kuk. Natuurlijk heette hij toen niet Mohammed Ali, maar Isaac. Hij wilde een algemeenen godsdienst stichten en een broederschap op de basis van Zionisme, vegetarisme en conversatie. Veertien dagen later hoorden wij, dat hij Mohammedaan was geworden. Hij leerde Arabisch en den Koran in een kinderschooltje. Hij droeg een fez. En ziet, - hier te Amman ontmoeten wij hem weder. Hij heeft een memorandum opgesteld, waarin de eeuwige wereldvrede verborgen is gegeven. Laat ik zeggen, zooals het vervolg van dit schrijven verborgen is gegeven in den inkt van mijn vulpen. Het zit er volkomen in. Maar er moet iemand zijn, die het er volkomen uithaalt. Tusschen letters en een inktvlak is alleen een geestelijk verschil. Arme dr. Mohammed Ali! Hij wil zijn memorandum aan den Koning Hussein overhandigen. En er is niemand, die hem voorstellen wil. Sidna Abdallah denkt er niet aan. Denk eens aan Archimedes. Als hij een steunpunt had, zou hij de aarde oplichten. Wat heeft God met dezen dr. Mohammed Ali gedaan? Heeft hij hem gezegend of verbijsterd? Als ik dat wist, zou ik de aarde oplichten. Maar niemand weet het. Ook Mohammed Ali zelf niet. Hij zegt, dat alle menschen gek zijn. Alle menschen zeggen, dat hij gek is. Een van tweeën is waar. Of misschien zijn beiden waar. Zoolang wij het daarover niet eens kunnen worden, is Archimedes dood en dwaalt dr. Mohammed Ali, gezegend of verbijsterd, door dit Amman.
De Koning is des Vrijdagsmiddags aangekomen. Des Zaterdag-ochtends stuurt Sidna Abdallah onzen gastheer een boodschap. Waarom zijn wij gisteren niet ten paleize gekomen om de hand te kussen van zijnen vader, die de Koning is van Mekka? Wij worden dus vandaag verwacht. En wij gaan op weg door Amman, dat zoo vol en bont is, met leven en feest, tusschen zijn zonnige bergen. De Emir woont nu niet in een kamp met tenten, maar in een klein, wit paleis, tegenover het groote, Romeinsche amphitheater. En zonder eenige verbeelding kan men gelooven, dat het leven een spel is, dat sinds den Romeinschen tijd heeft gerust en nu weer verder gaat. Voor de poorten staat een massa menschen. Ook de voorhof is vol. Er worden redevoeringen gehouden en er worden gedichten voor- | |
[pagina 204]
| |
gedragen. Op een balcon luistert de Groot-Mufti van Jeruzalem met de Palestinensische delegatie. De Koning is boven. Hij ontvangt. Wij komen eerst beneden in de hall. Een lijfwacht van Tsjerkessen. Donkere Arabieren van Hedjaz, allen met mooie, lange, mantels. Een hoofddoek met een band van goud of donkerrood. Wij ook dragen een kafië met een agal. De Syriërs dragen een fez, evenals de stedelingen uit Palestina. De Mufti, de Kadi en de sjeikhs dragen witte doeken om de fez gewonden. Beneden begroeten wij nu eerst Sidna Abdallah. De Latijnsche PatriarchGa naar eindnoot7 van Jeruzalem gaat juist uit, groot en trotsch in zijn purperen gewaad. Wij zien Mousa Kazem Pasja el Husseini, het hoofd van de anti-Zionistische Arabieren in Palestina. ‘Welkom, welkom,’ zegt Sidna. Hij zit op een sofa. Alle gasten zitten op stoelen of zij staan. Een voor een komt men naast Sidna op de sofa zitten en dan wandelt men door een ander vertrek weer uit. Wij zien nu ook Hassan Pasja weder, den grootvizier.Ga naar eindnoot8 En Hamid Pasja, heel jong en heel oorlogszuchtig. Den minister van justitie van Transjordanië, die ons verzekert, dat het zware dagen voor de dieven zijn, en den minister van buitenlandsche zaken van Hedjaz. Hij zal mij gaarne alle teksten met alle memories laten zien van het Arabisch-Engelsche verdrag en van de Palestina-paragraaf. Maar natuurlijk niet zonder goedkeuring van zijn heer Hussein. Wij komen nu boven in de hall vóór des Konings ontvangkamer. Er is geen deur. Er staat een prachtig geweven scherm en in de schaduw van het diepe, bonte vertrek zit de Koning van Mekka op zijn troon. Hij ontvangt een Syrische delegatie. Wij wachten. Daar is de Emir Shakir, die van den zomer twaalf dieven heeft gevangen. Iedereen, behalve de dieven, zal u kunnen vertellen, wat er met de dieven gebeurd is. Als de Syrische delegatie uitgaat, komen de Arabische journalisten. De Palestinensers hebben al een lang onderhoud gehad. Mousa Kazem Pasja staat naast den Koning. Sidna Abdallah komt kijken of alles goed gaat. Er loopen kleine, zwarte jongetjes rond met koffie. Buiten is de zon, de muziek, en zijn de troepen. Alles groot en donker omsloten door het groote, oude amphitheater tegenover ons. Professor Rida Tuwfik is bij den Koning naar binnen gegaan, met zijnen grooten zoon Saïed en zijnen kleinen zoon, den lieven, luien Nazief. Sidna Abdallah zal zijnen vader eenen bijzondere audiëntie voor mij vragen. Ik heb vele vragen en eenen brief van den opperrabbijn R. Chaïm Sonnefeld voor den Koning ten behoeve van de vervolgde Joden van Yemen. Maar daarom moet ik toch nu evengoed binnengaan om den Koning te begroeten. Sidna Abdallah voert mij zelf mede. Hij zegt vriendelijke woorden. Ja, hij is wel een Koning. Het verstandige, zachtmoedige gezicht. De donkere oogen, diep en klaar, onbetogen van ouderdom. Als ik een Arabier was, zou de Koning mij uitnoodigen te zitten op een mooi | |
[pagina 205]
| |
kussen op den grond. En misschien zou hij ook op den grond zitten. Nu blijven wij allen staan. Ook de Koning, op de trap van de troon. ‘Welkom, welkom’, zegt hij als een zegen. Holland? Zeker, er is een Hollandsche vertegenwoordiger in Djedda.Ga naar eindnoot9 En er komen vele pelgrims uit de Hollandsche koloniën. Laat ik met Sidna Abdallah den dag regelen van de bijzondere audientie. Wij gaan uit. Wat zou Theodoor Herzl, de begaafde regisseur, hier iets moois van hebben gemaakt!
[7 februari 1924, avondblad, p. 6] |
|