Jacob Israël de Haan. Correspondent in Palestina 1919-1924
(1981)–Jacob Israël de Haan, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
M.O.P.S.Tel-Aviv bij Jaffa, 31 Mei. M.O.P.S. Zegt u maar gerust familiaarweg Mops. Meervoud Mopsen. Wij doen dat ook. Het zijn de beginletters van vier Hebreeuwsche woorden, die beteekenen: Hebreeuwsche Socialistische Arbeiderspartij. Het is héél onschuldig. Maar het zijn de partijgangers van de Derde Internationale. De bolsjewieken. Het fortuintje van de ‘Morning Post’Ga naar eindnoot1. Een kleine minderheid. En alle praatjes, dat alle Joodsche immigranten in Palestina bolsjewieki zijn. Dat zijn praatjes. Het is héél moeilijk als onbemiddeld immigrant hier te komen uit Oost-Europa. Daarvoor is een aanbeveling noodig van een Zionistisch immigratiebureau. Het beruchte ‘certificaat’. Dan geeft de Engelsche consul een visum. Het aantal certificaten is veel kleiner dan het aantal liefhebbers. De bekende Zionisten en hunne omgeving komen het eerst aan de beurt. En daar zijn geen Mopsen bij. Niemand zal ontkennen, dat er Mopsen in Palestina zijn. Op de laatste algemeene vergadering van Palestinensische arbeiders hadden zij zes van de tachtig afgevaardigden, evenredig gekozen. Langs alle wegen komen de Mopsen binnen. Met valsche passen. Over Syrië. Over Egypte. Ook onder de oudere arbeiders zijn er, die Mops zijn geworden. Veel kwaad deden zij niet. Zij spraken principieel geen Hebreeuwsch, maar Jiddisch. Zij verbroederden zich met de Arabische arbeiders. En zij maakten twisten met hunne makkers van ‘Eenheid van Arbeid’,Ga naar eindnoot2 de Tweede Internationale. Maar ach, dat vergroeit wel. Er moet hier zoo veel vergroeien. De Mopsen hebben nu plotseling eene groote bekendheid gekregen. De troebelen in Jaffa zijn begonnen nadat zij, den eersten Mei, bolsjewieksche strooibiljetten in het Arabisch hebben verspreid. En nadat zij een optocht hebben willen houden. Het blijkt nu wel, dat de Mopsen niet de oorzaken van de onrust zijn. Er was over geheel Palestina een algemeene opstand voorbereid, die door eene onhandigheid te Jaffa iets te vroeg is uitgebroken. De Engelsche onderzoekingscommissie zal wel niet tot die conclusie komen. De voorzitter dringt nu al duidelijk tot de meening, dat de onlusten ontstaan zijn door haat van de Arabieren tegen de nieuwe immigranten. Daarentegen heeft dr. Elias, het Joodsche lid der commissie, de aandacht gevestigd op de aanvallen op oude koloniën als Rehoboth en Rischon le Zion. Ook de Arabische leiders gooien alle schuld op de Joodsche bolsjewiki, teneinde een verbod van immigratie te krijgen. De Mopsen zijn ineens wel beroemd geworden. De Regeering heeft hunne leiders dan ook in den pot gestopt. Daar zitten zij nu. En denken na over onze zonden. De Mopsen, die niet in den pot verblijven, worden bewaakt. Vergaderingen mogen ze niet houden. En daar zitten wij. En de huizennood. En geen immigratie. | |
[pagina 133]
| |
IIIk zou wel eens graag eenen Mops, eventueel eene Mopsche, willen spreken. Gemakkelijk gaat dat niet. Ofschoon ik hier een rechter ken. Eenen politie-luitenant. Twee advocaten. En eenen tweeden-internationalen metselaar. De rechter raadt het mij af. Het is gevaarlijk. De politie-luitenant verzekert, dat alle Mopsen gevangen zijn genomen. De twee advocaten hebben geen tijd. Zij zijn den geheelen dag amicus curiGa naar eindnoot3 in een proces tegen den Arabischen politieagent No. 500, die, volgens de dagbladen, terecht staat wegens ‘moord, poging tot verkrachting op vijf meisjes, enz.’ ‘Die zal toch zeker hangen’, zeggen onze Joodsche vrienden hoopvol. Maar de metselaar van de tweede internationale toont zich een goede vriend. Eene Mopsche kan hij mij niet beloven. Zij zijn tegenwoordig héél schuw. Maar een of twee Mopsen zal misschien wel gaan. Inderdaad. Het gaat. Zij komen tegen den avond, als ook in Jaffa alle Mopsen grauw zijn. Twee. Ik hoop, dat iemand hen het huis heeft zien binnen gaan. Dan zal onze ongastvrije gastvrouw in opspraak komen. En zij zal gestraft worden voor al het leed en de hooge rekeningen, die zij haren gasten aandoet. Het is dadelijk héél geheimzinnig en héél bekoorlijk. Ik voel mij twintig jaren jonger. Zij kennen mijnen naam. Maar zij zeggen niet de hunnen. En ik heb, na twee en een half jaar Palestina, toch nog dichterlijke intuïtie genoeg over om te weten, dat men twee Mopsen thans hunne namen niet vraagt. Zij willen natuurlijk geen Hebreeuwsch spreken. Dat is een doode taal, die nu kunstmatig wordt opgehouden door een klein aantal intellectueelen en luilakken. Zij spreken Jiddisch, de mooie, nobele taal van de Ballingschap. De taal van het Joodsche proletariaat. De lamp mag worden opgestoken, nadat ik heb verzekerd, dat er geen kijkgaten zijn in de deur, de muren, den zolder, ja, zelfs niet in den vloer. Zij willen ook een kopje thee. Maar zij verbergen hunne gezichten achter couranten, achter burgerlijke couranten nog wel, wanneer Sara de thee binnenbrengt. Zoodat zelfs Sara, aan wie Allah overigens weinig verstand heeft geschonken, begrijpt, dat dit Mopsen met een staartje zijn. Ik vraag, waarom zij in Palestina zijn gekomen. Zijn zij Zionisten? De Hemel beware hen voor zoo een kleinburgerlijke ideologie. De eene is twee jaar geleden hier gekomen uit Polen. Voor een Joodsch Palestina voelt hij niets. Hij heeft hier niets dan ellende gehad. Koorts, armoede, werkloosheid. Hij is hier gekomen om het Oosten op te wekken uit zijn slaafschen dommel. En de wereldrevolutie te maken van Konstantinopel tot Marokko. De tweede is al dertien jaar hier. Hij was zestien jaar toen hij aankwam. Ja, toen was hij een Zionist. Nu is hij internationaal. Hij heeft Hebreeuwsch geleerd. Maar hij wil het niet spreken. Arabisch kent hij ook. Dat is goed voor de propaganda. Hij is een goedhartige, zachtmoedige | |
[pagina 134]
| |
man. Bruingebrand als een Arabier. Ja, hij heeft werk. ‘Niet altijd’, valt de ander in. Hij verdient zeven of acht shilling per dag. ‘Bij uitzondering’, bijt de ander. Ik vraag, waarom zij hier blijven, wanneer het dan hier zoo slecht is. ‘Voor een arbeider is het overal slecht’, zegt de jongste: ‘dat wordt eerst beter, wanneer de sociale revolutie komt met de dictatuur van het proletariaat’. En de oudste: ‘als men dertien jaar in één land is geweest, went men aan dat land. Men krijgt het lief... de lucht, den wind’. Ik vraag, of het waar is, dat de sovjetregeering in het geheele Oosten afgezanten heeft om wanorde te maken? De jongste lacht ongenadig: ‘Wanorde? Wij zijn de dragers van een nieuwe orde’. Ja, zulke gezanten zijn er. Ook Joden worden naar Palestina gezonden om daar het bolsjewisme te prediken. Of ze niet vinden, dat ze daarmede het Joodsche Volk bemoeilijken in zijnen strijd om een eigen land? Zij verklaren, dat zij geen Joodsch Volk kennen. Alleen het revolutionaire wereldproletariaat. Een eigen land is dwaasheid. Een arbeider is overal thuis. Hoe denken zij over de oorzaken van de onlusten? Dat is heel eenvoudig. Sir Herbert Samuel is een dienaar van het Engelsche imperialistische kapitalisme. Hij wil de Arabieren tegen de Joden opzetten, teneinde te voorkomen, dat het vereenigde Palestinensische proletariaat in opstand komt. Zij zijn internationalisten. Een Arabische proletariër is hun nader dan een Joodsche kapitalist. Arabische propagandisten zijn er ook. Zij zijn geregeld in verbinding met Moskou. Zij hebben in Moskou ook een vertegenwoordiger. Alle koopvaardij-matrozen zijn bolsjewiki, en dat helpt hen natuurlijk zeer bij hunne verbindingen. Is het waar, dat alle hoofden van de Mopsen gevangen zijn genomen? Zij lachen smalend. Ken ik dan de streken van de Engelsche imperialistisch-kapitalistische regeering niet? Ze hebben een aantal Joden gevangen genomen om van beide zijden gevangenen te hebben. Maar ze hebben alleen onschuldige Joden gepakt. Die moeten ze natuurlijk vrijlaten. En dan kunnen ze natuurlijk weer een aantal Arabieren ook loslaten. Zóó speelt de imperialistisch-kapitalistische regeering met het Palestinensische proletariaat. Tot de sociale revolutie komt en de dictatuur van het proletariaat. Hoeveel Mopsen zijn er in het Land? Duizend, zegt de oudste onverschrokken. Dan zijn er aardig wat bijgekomen. Ja, zegt de oudste, dat zijn er ook. Ik heb juist het tegendeel gehoord. Dat vele internationalisten onder den invloed van de gebeurtenissen sterke Joodsche nationalisten zijn geworden. Maar waarom zou ik dat zoo eenen goedhartigen, zachtmoedigen Mops zeggen? Zij moeten zich nu een beetje stil houden. Maar de propaganda gaat door. Vanavond laat is er bijvoorbeeld ergens weder eene vergadering. Waar? Tusschen Konstantinopel en Marokko. Als ik het vinden kan ben ik welkom. | |
[pagina 135]
| |
IIIZij vergeven mij, dat ik uit Holland kom. Een echt klein-burgerlijk land, dat nog lang niet rijp is voor de sociale revolutie en de dictatuur van het proletariaat. Zij kennen mevrouw burgeres H. Roland Holst.Ga naar eindnoot4 En zij achten haar. D.J. WijnkoopGa naar eindnoot5 kennen zij ook. Maar zij achten hem niet. Hij is te gematigd. En zij kennen A.B. Kleerekoper.Ga naar eindnoot6 Nog uit zijnen Zionistischen tijd. Zij houden hem echter voor een Mops. En waarom zou ik den goedhartigen, zachtaardigen man tegenspreken? En waarom zou ik den zuren, boosaardigen jongen tegenspreken? Troelstra is natuurlijk een knoeier. De Tweede Internationale is een partij van zwarten, van imperialisten, van kapitalisten, van patriotten. Zij zijn internationalen. Een Arabische proletariër staat hen nader dan een Joodsche kapitalist. Tel-Aviv is een nest van burgerlijke bloedzuigers. De gymnasiasten zijn weldoorvoede burgerbroekjes, die Hebreeuwsch bazelen en de Mopsen niet achten. En dan is het tijd voor hen naar hunne vergadering te gaan. Tusschen Konstantinopel en Marokko. In de gezelschapskamer van het onvolprezen pension van den heer en mevrouw B. Ben NahumGa naar eindnoot7, waar haar dictatuur is, vind ik de twee advocaten, die van negen tot vieren amicus curi zijn geweest. Hoe gaat het met politieagent No. 500? Zij vreezen, dat hij toch niet hangen zal. Den moord kan men waarschijnlijk niet bewijzen. Er blijft nu niet anders over dan de vijf verkrachtingen en de beschuldiging hoofd te zijn geweest van een gewapende plunderbende. Vijftien jaar zal hij toch wel krijgen. Dan is er nog Boelies Effendi No. 367.Ga naar eindnoot8 Er zijn een aantal Joodsche getuigen, dat hij schuldig is aan de slachting in het huis van de chaloetsiem. Maar daar hij drie alibis heeft bewezen, is hij vrijgebleven en doet weder dienst. Het is héél moeilijk getuigen te krijgen tegen politie-agenten. Arabieren willen het niet. En vele Joden, die in gemengde buurten wonen, durven het niet. Alibis daarentegen zijn te geef. Wij lezen nu ook de courant. Wij zien een bericht: ‘Een overval’. Maar het bericht zelf is geheel door den censor geschrapt. Goede, verstandige man. Waarom zouden wij ook zooveel weten? Vanmiddag is Sir Herbert uit Beiroeth te Jaffa aangekomen. De dienaar van het Engelsche imperialistische kapitalisme. Zijn auto gaat tegenwoordig niet op rozen. Nog drie dagen; en het is de dag van Farao's geboorte. Er zal een groote maaltijd zijn voor alle knechten. En er zullen vele eereteekenen gegeven worden aan de Oversten van de Departementen. Boelies Effendi No. 367 wandelt vrij. Maar No. 500 staat terecht voor moord, verkrachting enz. En het is hier heelemaal geen dolhuis.
[21 juni 1921, avondblad, p. 10] |
|