Jacob Israël de Haan. Correspondent in Palestina 1919-1924
(1981)–Jacob Israël de Haan, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
OntspanningJeruzalem, 5 Juni. Van Jaffa naar Jeruzalem terugkeeren om Sir Herberts politieke rede op des Konings verjaardag, Vrijdag 3 Juni. Er is spanning te Jaffa. Men verwacht nieuwe overvallen. Ook te Petach-TikwahGa naar eindnoot1 en te Rehoboth. Maar ik ga twijfelen. Men praat te veel. Het is soms, alsof de Arabieren ons tergen en spannen willen. En daardoor belemmeren in rustig werk. De koloniën geven schatten uit aan bewaking. En alle gevreesde dagen gaan voorbij zonder dat er iets gebeurt. Het zou verleden Donderdag gebeuren. Het zou Vrijdag gebeuren. Er gebeurt niets. Misschien zal het nu gebeuren op het Beiramfeest na de vastenmaand van Ramadan, aanstaanden Dinsdag. Of wanneer de anti-Zionistische Arabische delegatie in Europa zal aangekomen zijn.Ga naar eindnoot2 Tot dusver is het land rustig. Gehaat. Gespannen. Bezet. Maar rustig. Te Rehoboth is een groote graanschuur verbrand. Ook rondom Zichron Jaäcob bij Haïfa gist het weer. De Hollandsche chaloetziem werken daar te Zargonia. Maar het bericht in ‘Doar Hajom’,Ga naar eindnoot3 dat zij hun post hebben verlaten, is onjuist. Zij houden. Zoolang er evenwel niet bepaald geroofd, gemoord en verkracht wordt, zeggen wij, dat het hier rustig is. In de regeeringsberichten spreekt men nog van ‘groote rust’ en van ‘volkomen rust’. Maar och, daar komen wij, onvermoorde menschen, helemaal niet meer aan toe. Van Jaffa rijden naar Jeruzalem. En hooren, dat de Joodsche kolonel Margolin, die Tel-Aviv verdedigd heeft, wegens oneenigheid met eenen generaal is heengegaan. Het heeft hier eenen slechten indruk gemaakt. Margolin was hier zeer gezien. Hij is naar Australië wedergekeerd. | |
IIWoensdagmiddag aangekomen. En Jeruzalem vinden in een groote spanning. Wat zal Sir Herbert zeggen, overmorgen, des ochtends negen uur, in de groote zaal van het Huis op den Olijfberg? Er zijn uitnoodigingen gezonden aan de notabelen van het geheele land. En er is wel spanning. De Donderdag gaat voorbij, héél rustig. En de Vrijdag ziet er zoo goedhartig uit, wanneer wij door het glimlachende landschap naar boven rijden. Is dit het Land in onrust en in bloedspanning? Vóór Sir Herbert binnenkomt is het oogenblik zóó. De groote zaal vol. Evenals een jaar geleden, toen Sir Herbert zijn ambt aanvaard heeft. De troonzetel nog ledig. Rechts uit de zaal gezien de hooge militaire officieren. Links de hooge civiele ambtenaren, in militaire kleeding, die vroeger officieren zijn geweest. Daar zitten ook zij, die een Engelsche ridderorde zullen krijgen. Eerlijk gedeeld: drie Joden, drie Christenen en vijf Mo- | |
[pagina 138]
| |
hammedanen. De Joden zijn: J. Mejuhaz, vice-voorzitter van den Stadsraad, J. Meyerovitz, voorzitter van de Vereeniging van Joodsche Koloniën en A. Dizengoff,Ga naar eindnoot4 burgemeester van Tel-Aviv, dat nu van Jaffa is afgescheiden en een zuiver Joodsche gemeente is van ongeveer 8000 zielen. Ook de Kadi van Jeruzalem zal een orde krijgen. En de burgemeester krijgt een héél hooge. Ook de burgemeester van Jaffa. En de burgemeester van Tul-Karem,Ga naar eindnoot5 dat juist beboet is voor 25.000 pond wegens aanvallen op Joodsche koloniën. Voorts de oude sjeikh El-Soufi van de Terabin-Arabieren, die nabij Berseba wonen. Hij heeft den titel van Pasja. Vooraan zitten de bisschoppen en de opperrabbijnen, de leden van den Staatsraad en van den Gemeenteraad. Vertegenwoordigers van den Joodschen Volksraad: dr. Thou, D. Yellin en Ben Zewi. Van de Zionistische Commissie: dr. Eder, mr. Van Vriesland. De bekende Arabieren: Moussa Kazem Pascha el Husseini, Ismaël Bey el HusseiniGa naar eindnoot6 en Saïd Effendi el Husseini, die Minister van Buitenlandsche Zaken is geweest van den Emir Feisoel. De Groot-Mufti zit vooraan: Hadj Amien Effendi el Husseini, héél jong met het hooge ambt. Het ruischt nog door de geheele zaal: ‘wat Sir Herbert ons straks zeggen zal?’ Gisteren had de Minister Churchill te Londen zijne langverwachte verklaring moeten afleggen over Oostersche politiek. Maar dat is uitgesteld. Zal nu Sir Herbert alles kunnen zeggen, wat hij eerst zeggen wilde? De stemming onder de Joden is slecht. Er is niet meer van verleden jaar de vreugde over San RemoGa naar eindnoot7 en de trots over den joodschen landvoogd. Integendeel; men vindt Sir Herbert veel te weinig pro-joodsch in zijn politiek en men vreest deze politieke rede. | |
IIIWij hooren het dadelijk: het zal een lange rede zijn. Niet enkel een politieke verklaring. Maar een algemeene uiteenzetting. Sir Herbert is verheugd, dat alle bewoners zoo veel belang stellen in het onderwijs. In vier jaren zal de Regeering zorgen voor scholen in het geheele land. In de laatste vijf maanden zijn vier en dertig dorpsscholen geopend met bijna 1400 leerlingen. De opleiding van onderwijzers wordt krachtig voortgezet. Bijzondere scholen worden gesteund. Quaesties van Awkaf, Patriarchaat en Rabbinaat zijn geregeld.Ga naar eindnoot8 De economische vragen: wegen, havens, post en telegraaf. De veestapel zal worden verbeterd. Hypotheek- en crediet-banken zijn nog niet mogelijk gebleken, wegens den algemeenen geldtoestand. Maar de Regeering werkt er aan. Er is reeds een bedrag van 370.000 pond voorschotten aan landbouwers gegeven. De inkomsten gaan goed vooruit. Palestina draagt niet bij in de kosten van Transjordanië. Men zal een militair gedisciplineerde politie-macht organiseeren, groot 500 man, uit alle deelen der bevolking. Van de vorming van een locale militie, waartoe plannen bestonden, moet voorloopig worden afgezien. Op de administratie zal zooveel mogelijk worden bezuinigd. | |
[pagina 139]
| |
IVWij luisteren wel. Het is ook niet onbelangrijk. Bijvoorbeeld: de militaire politie. Zullen de salarissen zóó zijn, dat ook Joden ervan kunnen bestaan? En het Palestinaleger komt niet. Het duurdere Engelsche leger moet blijven. Een succes voor de onruststokers. Toch is dit niet, wat wij hooren willen. De wereld verandert, als Sir Herbert zegt: ‘nu kom ik tot den politieken toestand’. Hij betreurt, dat er geen harmonie is tusschen de verschillende deelen der bevolking. Misschien ligt dit aan een verkeerde opvatting van de Balfour-declaratie: ‘de vestiging van een nationaal tehuis voor het Joodsche Volk in Palestina’. Dit beteekent niet, gelijk de Arabieren soms beweren, dat hun land en hun heilige plaatsen hun zullen worden ontnomen, ten bate van vreemden, en dat een joodsche minderheid hier regeeren zal. Zoo iets zou de rechtvaardige Engelsche regeering nooit doen. De bedoeling van deze woorden der Balfour-declaratie is deze: Het zal den Joden toegestaan zijn hier een centrum te hebben en een aantal hunner, in verband met het tegenwoordig aantal bewoners en hunne belangen, zal naar Palestina kunnen komen, om te helpen aan de ontwikkeling van het land, met hunne krachten en hun bekwaamheden, ten voordeele van alle bewoners. Wanneer bepaalde maatregelen noodig zullen zijn, om de Mohammedaansche en christelijke inwoners te doen zien, dat deze beginselen werkelijk gehandhaafd zullen worden en dat hunne belangen veilig zijn, dan zullen die maatregelen worden genomen. Het is altijd de bedoeling geweest de immigratie precies te beperken tot de arbeidsmogelijkheden in het land: nieuwe en blijvende arbeid. De toestand is nu opnieuw onderzocht en de volgenden zullen worden toegelaten: 1) zij, die voor niet langer dan drie maanden het land komen bezoeken; 2) die voldoend vermogen hebben om te bestaan; 3) vakkundigen, die hier hun vak komen uitoefenen; 4) vrouwen, kinderen en mannen, die geheel afhankelijk zijn van bewoners van Palestina; 5) zij die buiten 't land reeds in dienst zijn getreden met bepaalde werkgevers hier. De uitvoering van deze bepalingen zal zijn in handen van de Britsche consuls en het Departement voor Immigratie in Palestina. De immigranten, die reeds onderweg waren toen de immigratie werd stopgezet, zullen worden toegelaten. Maar van massa-immigratie naar Palestina kan geen sprake zijn. Onder de nieuwe immigranten zijn ook een klein aantal bolsjewieken. Voor zoover bekend, zijn zij gevangen genomen. Zij zullen worden gestraft, indien zij bepaalde strafbare feiten hebben begaan en overigens worden verbannen, voor zoover zij vreemde onderdanen zijn. Sir Herbert wil het volk van Palestina sterker binden aan de Mandaat-mogendheid. In Londen zoekt men thans naar eenen goeden vorm om de meening der bevolking behoorlijk tot uiting te doen komen. Als het mandaat definitief geregeld zal zijn, zal de regeeringsvorm van Palestina wor- | |
[pagina 140]
| |
den vastgelegd in een stuk, dat zal worden geregistreerd bij den Volkerenbond. Daarin zullen de belangen van de niet-Joodsche bewoners nog eens duidelijk worden gewaarborgd. Er zullen verkiezingen worden gehouden voor de gemeenteraden. Over de troebelen in Jaffa wil Sir Herbert geen oordeel uitspreken, vóór hij de officieele rapporten ontvangen heeft. Maar de gevallen van moord, roof en plundering zijn niet te vergoelijken. Zij doen den naam van het volk schade. | |
VDe rede wordt daarna vertaald in het Arabisch en in het Hebreeuwsch. wij kunnen er over nadenken. Niets over Transjordanië. Niets over de grenzen met Syrië en Egypte. Niets over Sir Herberts bezoek aan Generaal GouraudGa naar eindnoot9 te Beiroeth, waaraan toch groote politieke beteekenis was gehecht. Er komt dus een soort Parlement en gekozen gemeenteraden. Zullen alle Joden mogen kiezen of alleen de Turksche onderdanen? De immigratie hervat en betrekkelijk weinig beperkt. Een interpretatie van de Balfour-declaratie, gelijk aan die te Beth-Shan,Ga naar eindnoot10 eenige maanden geleden. Meer zorg voor de belangen van de niet-Joden dan voor de Joden. Geen oordeel over de troebelen. Maar in officieele telegrammen den Joodschen arbeiders alvast de schuld gegeven. Ik vrees, dat niemand tevreden zal zijn. 's Middags blijkt dat. Er is een receptie, ter eere van des konings verjaardag, in den Stadstuin van Jeruzalem. De gouverneur, generaal Ronald Storrs, is de gastheer. Sir Herbert met de zijnen zal aanwezig zijn. Welnu, als protest tegen Sir Herberts rede zijn de officieele Joden niet verschenen: leden van den Staatsraad, Volksraad, Stadsraad. Enfin, van al die raden, die ons hier soms radeloos maken. Ook overigens is het aantal Joden opvallend klein. Ik spreek met een aantal Arabische leiders. Zij verklaren, dat zij volkomen onbevredigd zijn. En dat zij hun agitatie onverminderd zullen voortzetten. Hun delegatie gaat spoedig naar Europa. Moussa Kazem Pasja al Husseini is voorzitter. Hij vraagt mij naar de hotels in Amsterdam. En ik vraag hem naar de anti-Zionistische vereeniging in Amsterdam, waarover de bladen hebben geschreven. Die bestaat, zegt de Pasja. Maar namen kan hij mij niet geven. Couranten zijn gisteren, Zaterdag, niet verschenen. Vrijdag was er voor beschouwingen geen tijd. Doar Hajom schrijft alleen ééne opmerking: ‘was deze redevoering op eenen anderen tijd gehouden, dan waren wij het met veel van het politieke gedeelte eens geweest.’ En overigens zal de censor wel zorgen, dat er niet te veel wordt geschreven. Wij zullen en moeten afwachten, wat de Arabieren zullen doen. De regeering is alvast gewaarschuwd. Dat de officieele Joden het tot een breuk met Sir Herbert zullen laten komen, gelooven wij niet. Wij wach- | |
[pagina 141]
| |
ten nu op de goedkeuring van het mandaat. En op Churchills groote rede over Oostersche politiek, einde Juni. Waarvan de optimisten nu al voorspellen, dat zij ontzaglijk pro-Zionistisch zal zijn.
[23 juni 1921, ochtendblad, p. 8] |
|