Brieven van en aan Jacob Israël de Haan 1899-1908
(2018)–Jacob Israël de Haan– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 277]
| |
V: Van DeysselBij de fusie van De XXe Eeuw en De Nieuwe Gids had Van Deyssel het tweede deel van Pijpelijntjes, dat door hem in 1906 gedeeltelijk geaccepteerd wasGa naar eind835., niet aan De Haan geretourneerd, zoals deze verwacht hadGa naar eind836.. De kopij kwam terecht bij het nieuwe, gefuseerde tijdschrift. Onder ‘Aangenomen bijdragen van van Deyssel’ noteerde Kloos in zijn kladboek: ‘de Haan Pijpelijntjes’. Zo keerde Pijpelijntjes-tweede deel, dat door Kloos in 1906 voor De Nieuwe Gids ondanks zijn waardering geweigerd was (waarna De Haan het aan De XXe Eeuw had aangeboden), via een omweg dus bij Kloos terug. In augustus 1909 moet Kloos aan De Haan hebben beloofd dat al zijn geaccepteerde proza, dus Pijpelijntjes II, vijf fijne fragmenten en de onbekende novelle, ‘zoo spoedig mogelijk’ geplaatst zouden worden, zoals De Haan in een brief aan Kloos op 12 augustus 1910 memoreerde. Maar Kloos liep niet hard. Zijn antwoord op De Haans brief beviel De Haan helemaal niet: ‘de plagerige toon was mij in hooge maat onaangenaam’ (aldus De Haan aan Kloos op 1 september 1910). Toen kwam Kloos met een konkreet voorstel: De Haan moest in zijn Pijpelijntjes-kopij ‘een paar tafereelen, die geschikt zijn voor een tijdschrift’ uitzoeken, die dan in november of december geplaatst zouden worden, mits De Haan zich beperkteGa naar eind837.. De Haan gaf toe, onder protest, en zocht drie fragmenten uit. ‘Er komt niets in voor, dat de N.G. niet zou kunnen publiceeren uit een oogpunt van fatsoen’, schreef hij aan Kloos op 2 oktober 1910. Op dezelfde dag schreef De Haan aan Van Deyssel. | |
VD 1910a. De Haan aan Van Deyssel, 2 oktober 1910Amsterdam, 2 October 1910.Zeer Geachte Heer Van Deyssel, gij zult u zeker nog wel het tweede deel van mijn boek ‘Pijpelijntjes’ herinneren, dat door u in den zomer van 1906Ga naar eind838. gedeeltelijk voor de 20ste Eeuw was geaccepteerd. Niettegenstaande mijn voortdurend aandringen was er nog niets geplaatst, toen de 20ste Eeuw met de Nieuwe Gids vereenigd werd. Eerst nu, na meer dan vier jaar zal er iets van in de N.G. verschijnen. Ik heb daarvoor een drietal fragmenten uitgezocht. Nu wilde ik u vragen of u daarbij een enkel woord van Inleiding zoudt willen schrijven. Veel behoeft dat niet te wezen. U hebt mij indertijd beloofdGa naar eind839. in de 20ste Eeuw uwe afkeuring uit te spreken over de wijze waarop men na het verschijnen van het eerste deel van Pijpelijntjes tegen mij is opgetreden. Dat is toen bij eene belofte gebleven. Zoudt u mij nu niet een enkel woord ter Inleiding willen geven als compensatie voor die niet vervulde belofte en voor het jarenlange wachten op plaatsing? U hebt mij indertijd geschreven, dat ik goeden moed moest houden en zeker later andere, even schoone geschriften maken zouGa naar eind840.. Ik ben u dankbaar voor die bemoediging. Uwe voorspelling is uitgekomen. Ik heb mijne studie kunnen volbrengen en ben hier nu de beste repetitor, die zooveel lessen kan krijgen als hij maar wil. En wat het heerlijkst is: ik schrijf Gedichten, die zeer worden gewaardeerd door Dichters, die ik op prijs stel. Gaarne uw dw. Jacob Israël de Haan
Het eerste fragment van Pijpelijntjes II verscheen in november 1910 in De Nieuwe Gids onder de titel ‘De schoonouders’ en onder het hoofd (in hoofdletters): ‘Pijpelijntjes’ / (fragmenten)’. Achter Pijpelijntjes plaatste De Haan een voetnoot: ‘Het eerste deel van | |
[pagina 278]
| |
Pijpelijntjes is in boekvorm bij den uitgever Jacq. van Cleef te Amsterdam verschenen. De schrijver in den eersten persoon is een jong advocaat Mr. Cor Koning, die wachtend op eene betrekking in Indië in huis woont bij juffrouw Mens. De man van juffrouw Mens en een vriend van hen, De Bree, hebben samen aan de post gestolen en daarvoor in de gevangenis gezeten. De Bree woont nu met zijne dochtertjes Anna en Kee bij juffrouw Mens in huis’. Indië! Men herkent het De Haan-thema: een ‘heengaan uit Holland’. Er was geen inleiding van Van Deyssel, ook al had De Haan hem op 21 oktober aan de kwestie herinnerd. De toon van deze brief is anders dan we van een brief van De Haan aan de grote Tachtiger gewend waren. Een sarcasme als: ‘[dan] moogt ge u wel reppen’, had De Haan zich tevoren tegenover Van Deyssel nooit veroorloofd. Zijn laatste brief was een afscheidsbrief. | |
VD 1910b. De Haan aan Van Deyssel, 21 oktober 1910Amsterdam, 21.10.'10.Zeer Geachte Heer Van Deyssel, vanmorgen kreeg ik de proeven voor de fragmenten van Pijpelijntjes voor de Nieuwe Gids. Er komt het eerste in het Novembernummer. Als u dus nog een kort woord ter inleiding daarbij wilt zeggen en u dit nog niet hebt afgezonden, moogt ge u wel reppen. Vandaar dat ik u hieraan nog even herinner. U doet er mij veel genoegen mede. Inmiddels gaarne uw dw. Jacob Israël de Haan |