Brieven van en aan Jacob Israël de Haan 1899-1908
(2018)–Jacob Israël de Haan– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
III: SaalbornS 1909. De Haan aan Saalborn, oktober 1909 (?)Amsterdam. 27. Palestrinastraat.Beste jongen, ik ben je nog altijd een briefje schuldig om je eenigszins uitvoerig iets te zeggen van je stuk in de Kunst. Ik kan mij begrijpen, dat je dit stuk in menig tijdschrift niet geplaatst kunt krijgen, maar als ik tijdschriftredacteur was nam ik het wel. Omdat er een aantal goede zinnen instaan en zelfs een enkele zóó goed, dat hij mij diep ontroerde. Ik ben benieuwd of je hem zelven vinden zoudt. Aan het Handelsblad is op het oogenblik geene plaats. Overwin je apathie. En als ik je helpen kan met raad en daad, zoo vraag het mij gerust. Beste groeten Jacob Israël de Haan
De brief werd geschreven, aldus SaalbornGa naar eind822., ‘toen er van mijn hand een verhaaltje gestaan had in het weekblad van Nardus Wolf, De Kunst’; waarschijnlijk bedoelt hij het verhaal ‘Zonnesproke’, dat op 28 augustus 1909 in De Kunst verschenen was en dat, blijkens een datering aan het slot, al in februari 1909 voltooid was, wat inhoud geeft aan De Haans opmerking dat de schrijver het langere tijd niet geplaatst had kunnen krijgen. Er komen nog andere publikaties van Saalborn in De Kunst in aanmerking, zoals het opstel ‘Piet Mondriaan en Anderen’ (op 4 november 1911), wat de datering van De Haans brief ingrijpend zou beïnvloeden, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat Saalborn van dit gedecideerde, modernistische opstel zou spreken als van een ‘verhaaltje’. | |
S 1910. De Haan aan Saalborn, 17 januari 1910Amsterdam. 27. Palestrinastraat 17.1.'10Beste jongen, de toezending van een afdruk van je schets, die ik reeds met belangstelling en waardeering in de Almanak las, doet me denken met spijt voor mijne onachtzaamheid aan je vriendelijken brief van 6 November ten geleide van eenige gedichten, welke brief ik wel bewaarde, doch nog steeds onbeantwoord liet. Ik dank je voor je gedichten, waarover ik nu onmogelijk uitvoerig schrijven kan. Dat ik het zeer druk heb is geene phrase, maar de waarheid, mijn kind. Als je nu of later wilt, dat ik iets voor je doen zal vraag het mij dan maar. Altijd gaarne de uwe Jacob Israël de Haan
Welke gedichten Saalborn aan De Haan toezond, is ons onbekend. Saalborn kan ze op 6 november 1909 gestuurd hebben, in antwoord op De Haans brief (S 1909), die dan uit oktober moet zijn. Zijn publikatie in de Amsterdamsche studenten-almanak voor het jaar 1910 heette: ‘De schooier. Eene schets van de heide’Ga naar eind823.. De Haan stond zelf óók in deze almanak: vermeld wordt zijn doctoraalexamen op 6 juli 1909. | |
[pagina 274]
| |
Amsterdam, 14.5.'12.Geachte Heer Saalborn, ik kan niet zoo maar zonder meer uwe vriendelijkheid weer aanvaarden. Ik behoef niet te zeggen waarom. Toch wil ik ook niet volkomen met u breken. Ik vermoed, dat ge gaarne iets van mij verlangt: hulp of vertrouwelijkheid. Een van die dingen, die men niet zoo gemakkelijk uitzegt. Ik wil u gaarne in de gelegenheid stellen eens met mij te praten. Ik ben meer bezet dan ooit. Ik kan u voorstellen morgen: Woensdagavond 9½, dan eindig ik mijn lessen. U weet, wat u aan mij hebt bedorven en wat u dus aan mij hebt goed te maken. Ik laat oude vrienden en bekenden niet gaarne los; wil ook u gaarne ter wille zijn, maar moet toch grenzen stellen. Uw stukje in de P.C. las ik met zeer veel genoegen. Het was beter dan iets anders. Later wil ik nog wel eens wat verzen van u lezen. Inmiddels gaarne uw Jacob Israel de Haan Ik zou, als er gelegenheid is gaarne vooruit weten of u komt, daar ik anders zelf uit ga.
Het stukje in Propria Cures zou ‘De Droomen’ kunnen zijn, een verhaal dat op 11 mei 1912 in dat Amsterdamse studentenweekblad werd gepubliceerd. Deze brief, de laatste brief van De Haan aan Saalborn die ons bekend isGa naar eind824., werd door Saalborn in Brieven aan een jongen niet opgenomen. Na De Haans eerste reis naar Rusland zomer 1912 is er nog contact geweest met Arnold Saalborn. In De Witte Mier van 15 januari 1913 publiceerde Saalborn ‘Aanteekeningen over de jongste Russische letterkunde’, met name over toneelstukken van Eugen Ivanof. ‘De heer Jacob Israël de Haan, die op een reis in Rusland het gevangeniswezen aldaar onderzocht, heeft behalve veel andere Russen, ook Ivanof leeren kennen. Hij ontving de stukken van den schrijver ten geschenke en stond ze mij ter lezing af. Eugen Ivanof is ambtenaar aan de gevangenis te Moscou’ (p. 84; De Haan noemt hem E.P. Ivanoff, in een voetnoot op p. 1 van de oktoberaflevering van De Beweging 1912). Na verschijning van In Russische gevangenissen eind 1913 publiceerde De Haan nog enkele getuigenissen over het barre gevangenisregime, in De Beweging van december 1913 en van juni 1914. Ze werden vertaald door A. Saalborn, ‘beëedigd translateur’. Dat is Alexander Saalborn, een geboren Rus en de vader van Arnold. |
|