Brieven van en aan Jacob Israël de Haan 1899-1908
(2018)–Jacob Israël de Haan– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
1903Het jaar 1903 bracht in het leven van Jacob Israël de Haan ingrijpende veranderingen. Eind mei nam hij afscheid van zijn schoolGa naar eind131.. Hij zocht voorlopig geen nieuw baantje bij het onderwijs. Sinds 26 april was hij aan Het Volk verbonden, het partijblad van de SDAP, als redacteur van de kinderrubriek van het Zondagsblad, die op die datum voor het eerst verscheen. Het is ons niet bekend hoe het contact met Het Volk gelegd is. Men zou aan Kees van Bruggen kunnen denken, die immers redacteur van Het Volk was, verantwoordelijk voor het Zondagsblad, maar de slechte verstandhouding tussen Van Bruggen en hoofdredacteur Troelstra maakt dat niet waarschijnlijk. Het boterde allang niet tussen die twee heren. Troelstra meende ‘dat zijne [Van Bruggens] aanstelling aan ons blad een vergissing is geweest’ en verzocht het Partijbestuur op 2 mei 1903 Van Bruggen te ontslaan. Deze vroeg op 6 mei 1903 zelf om ontslag ‘tegen 1 November van dit jaar’. Het werd hem op 6 juli 1903 ‘eervol tegen 1 September [...] verleend’, enige tijd voordat Troelstra zelf door Tak als hoofdredacteur werd verdrongenGa naar eind132.. Tegelijk met Carry is Jacob Israël lid van de SDAP geworden, vòòr 25 februari 1903: als zijn adres werd op de ledenlijst van de afdeling Amsterdam (waar broer en zus na elkaar staan) de Van Ostadestraat genoemd. Op 27 maart 1903 werd hij, zoals Het Volk van 29 maart vermeldt, tot secretaris van district Amsterdam V van de SDAP gekozen. Opvallend is het ontbreken van Van Eeden-brieven in dit jaar. Stokte de correspondentie? Van Eeden had met de socialisten weinig op, hij vond ze doctrinair, machtlievend en moraalloos, niet in staat de socialistische Idee te verwezenlijken, zoals de kerken in zijn oordeel niet in staat waren het evangelie in praktijk te brengenGa naar eind133.. In Het Volksdagblad van 10 juni 1903 schreef hij ‘De campagne van “het Volk” tegen Walden’, een stuk dat er geen doekjes om windt. Nam hij De Haan zijn relatie met de SDAP en Het Volk kwalijk? Maar hij wist toch veel te goed hoe sceptisch De Haan zich over de socialisten kon uitlaten? Trad er tussen de vrienden een verwijdering van andere aard op? We hebben er geen aanwijzing voor. Integendeel, in een brief aan SaalbornGa naar eind134. noemt De Haan naast Aletrino Van Eeden als zijn beste vriend en in de kinderrubriek in Het Volk van 21 juni 1903 schrijft hij als terloops: ‘Ja, dat Walden is maar een goed land. Ik was er vandaag’. Misschien zagen De Haan en Van Eeden elkaar te vaak? Maar afspraken en ontmoetingen waren voor De Haan nooit aanleiding de correspondentie op te schorten. Misschien heeft Van Eeden de brieven van dat jaar vernietigd, óf omdat ze te intiem van karakter werden óf onder de indruk van de publicatie van Pijpelijntjes in juni 1904 en het schandaal dat rondom die roman losbrak? We weten het niet. Ook het dagboek van Van Eeden helpt ons niet. Op donderdag 11 februari 1904 vinden we pas de allereerste vermelding van De Haans naam in dat dagboek (men kan dat veelzeggend vinden) en de passage is ondoordringbaar, raadselachtig, onheilszwanger: ‘Gister kwam hier Jacob de Haan en lokte mij uit, zoodat ik hem geducht de waarheid zei’. Op 25 februari 1903 verhuisde De Haan van de Van Ostadestraat naar Sint Willibrordusstraat 29 huis, alwaar hij tot 28 maart 1907 zou blijven wonen. Saalborn spreekt van ‘een sombere achterafstraat aan de zuidelijke periferie van buurt IJ.IJ., ook genaamd de Pijp’Ga naar eind135.. De grens tussen de Amsterdamse ‘Pijp’ en de aangrenzende gemeente Nieuwer-Amstel liep precies midden door de St. Willibrordstraat (zoals De Haan zijn adres steeds aanduidde) en hij woonde aan de Nieuweramstelse kant. Blijkens een brief aan SaalbornGa naar eind136. beschouwde De Haan zijn onderkomen niet als proletarisch. In Pijpelijntjes, waar Joop en Sam op ‘huiszoeking’ in de ‘St. Willibrordstraat’ terechtkomen ‘op 29 in 't huis’, heet het: ‘De kamer was groot en lucht-ruim’Ga naar eind137.. Hoofdbewoner was, sinds 28 november 1900, Johan Wiedeler met echtgenote. Op 12 maart 1902 was deze Wiedeler | |
[pagina 46]
| |
evenwel naar Haarlem verhuisdGa naar eind138., naar de strafgevangenis, tegelijk met zijn onderhuurder Petrus Johannes de Lat, die tevoren ook tegelijk met hem uit de Ferdinand Bolstraat naar de Sint Willibrordusstraat was getrokken. Toen De Haan daar kwam wonen, was de echtgenote van Wiedeler dus in haar eentje hoofdbewoner; daarom duikt in Woningboek S 43 in het Amsterdamse stadsarchief haar meisjesnaam op: Catharina Hendrika Feks. Zij leefde van 1857 tot 1937 en wij herkennen haar als juffrouw Meks (voornaam: ‘Ketoo’) in Pijpelijntjes, waar ze beschreven wordt als ‘klein vrouwtje donker, met grijzig haar al 'n beetje, eventjes scheel aan een kant’Ga naar eind139.. Achter de naam van Jakob Israël de Haan staat in het Woningboek ingevuld: ‘2 p[ersonen]’, èn doorgeschrapt, zonder tijdsaanduiding. Even meent men een glimp van de geheimzinnige figuur van Sam op te vangen. Met die tweede persoon is in ieder geval Carry van Bruggen bedoeld geweest, die van 28 februari 1903 tot 6 januari 1904 op dit adres ingeschreven heeft gestaan. Mies de Haan herinnert zich in De kinderen van de gazzan (1966) hoe haar broer en zuster Joop en Carry ‘samen met Speenhoff’ in de St. Willibrordusstraat woonden, en hoe zij daar eens kwam eten: ‘Speenhoff was aan het middagmaal bezig’ en daarbij werd ‘vlees gebraden in boter’, wat in strijd was met de joodse spijswetten. ‘Aan tafel werd’, vertelt ze, ‘een apart hoekje voor mij gedekt, met broodjes pekelvlees en fruit’ (p. 24/5). Het is een van de schaarse gegevens met betrekking tot De Haans verhouding tot het ouderlijk geloof. Carry de Haan stond intussen weliswaar op De Haans adres ingeschreven, maar heeft er niet gewoond. Van een verblijf van Speenhoff op De Haans adres is ons niets bekend. De Haans nieuwe adres, bestemd om een van de beroemdste adressen in de Nederlandse literatuur te worden, prijkte op 26 april 1903 voluit boven de kinderrubriek in het Zondagsblad van Het Volk: daar werden kopij en correspondentie verwacht, niet op de Geldersekade, waar de redactie van Het Volk gevestigd was. Op de Geldersekade kwam De Haan niet dikwijls. Toen hij later met hoofdredacteur P.L. Tak in conflict raakte, schreef hij: ‘gij kende mij nauwelijks van aanzien en stem, wijl ik thuis mijn deel bewerkte en zeldzaam op uw bureau verscheen’Ga naar eind140.. In Het Volk van 2 augustus 1903 is sprake van een ‘vrind’ die op De Haans privéadres een kindertekeningetje in ontvangst had genomen: ‘m'n vrind heeft daar niets over te zeggen’ schreef De Haan. Er kan iemand bij hem gewoond hebben, maar wie dat geweest is, weten we niet. De vriend zou ook een bezoeker kunnen; in brief 37 uit zomer 1903 lijkt Aletrino bij De Haan thuis te zijn geweest.
In een lezing over ‘Dichtkunst en het zeggen van verzen’, die De Haan in december 1913 in Groningen voor het studentengezelschap Discendo Discimus hieldGa naar eind141., geeft hij een terugblik op de ontwikkeling van zijn schrijverschap: ‘eerst dichtte ik, toen schreef ik proza, nu dicht ik weer’. In 1903 debuteerde De Haan met zijn volledige achternaam als prozaïst. Op 19 april, nog vóór hij aantrad als redacteur van de kinderrubriek, verscheen met Jacob de Haan ondertekend proza in Het VolkGa naar eind142.: de schets ‘Van een staking’, gelegenheidswerk, aanknopend bij de actualiteit, die beheerst werd door de roemruchte stakingen van 1903. De eerste grote spoorwegstaking in Nederland was op 29 januari 1903 begonnen als ‘solidariteitsstaking’ wegens de onrechtvaardig geachte schorsing van een spoorwegarbeider te Amsterdam en eindigde al na drie dagen met een eclatante overwinning voor de arbeiders: een reeks eisen, zoals verhoging van het loon, verkorting van de werktijd en erkenning van de vakbonden als vertegenwoordigers der werknemers, werd door de spoorwegdirecties zonder slag of stoot ingewilligd. In feite was de machtsontplooiing van de stakers zo indrukwekkend (iedereen kent de majestueuze plaat van Albert Hahn in Het Volk met het zelfbewuste onderschrift) dat bourgeoisie en | |
[pagina 47]
| |
burgerlijke regering de schrik om het hart sloeg. De minister-president, Abraham Kuyper, ontwierp ijlings een aantal wetsvoorstellen om het stakingsrecht in te perken en riep ‘miliciens’ onder de wapenen: men vreesde revolutie. Toen op 8 april 1903 Kuypers ‘worgwetten’ in de Tweede Kamer behandeld en aangenomen werden, was er al een nieuwe spoorwegstaking uitgeroepen, die tot een algemene staking aangroeide, maar deze keer slaagden de arbeiders er niet in een gesloten front te vormen, er brak onenigheid uit tussen confessionelen en niet-confessionelen, Kuyper liet de stations door militairen bezetten en de staking eindigde vóór de maand om was in een verschrikkelijke nederlaag. Met alles wat naar revolutie zweemde, maakte men korte metten. Duizenden arbeiders werden ontslagen en moesten maar zien hoe ze zich voortaan in leven hielden, alleen rondkomend van de steun van particuliere comités (maar ook over die steun heerste onenigheid)Ga naar eind143.. In De Haans schets is sprake van een staker die een onderkruiper een stomp gegeven en daar een jaar voor gekregen heeft. De Haan vertelt het verhaal ietwat eigenaardig vanuit het gezichtspunt van het zieke zoontje van de staker, dat in het ziekenhuis nu geen bezoek krijgt. Ook voor later proza koos De Haan zijn onderwerpen graag in de sfeer van politiek en socialisme. Zo vertelt de schets ‘De Standaard’ (Het Volk 24 mei 1903) van een man die, ontslagen bij de spoor, niet meer aan de slag komt en tekent voor het Indische leger. En ‘Een smart’, van 13 september, vertelt het droevig relaas van een bejaard spoorwegman die in april, toen het erop aan kwam, niet mee durfde doen: ‘Klein en ellendig met pijn overal stond de oude voor z'n chef en huilde...’ Deze socialistisch getinte schetsen kan men moeilijk anders zien dan als gelegenheidswerk. Toch is er soms aanleiding om ze te waarderen als vingeroefening voor het latere, grotere proza, met name de roman Pijpelijntjes van 1904. In de schets ‘Armoeskind’ van 9 augustus 1903 herkennen we het motief van de ‘smerige bleeke jongen’ die op de Dam tramkaartjes verkoopt zoals Koos in Pijpelijntjes in het hoofdstuk ‘Lieve student’, en het motief van de snijkamer zoals dat in de roman o.a. voorkomt in het hoofdstuk ‘Malle begrafenis’. Toen De Haan in 1904 een bloemlezing Kanalje samenstelde, liet hij zijn keuze duidelijk bepalen door het ‘socialistisch’ gehalte van de schetsen in Het Volk. De bundel geeft een eenzijdig beeld van zijn activiteit als prozaïst in die tijd. Naast het proza hield De Haan zich steeds bezig met poëzie. In het tijdschrift Nederland publiceerde hij een zevental verzen, waaronder ‘Van 't leven’ (met de intrigerende beginregels: ‘Mijn vriend zegt: je moet voorzichtig zijn, / En anders wil ik de vrind niet zijn, / Hi, hi, die voorzichtige vrinden’) en het aan Giza opgedragen ‘Regen in stad’ (met de beginregels: ‘Het regent zachtjes op de stad / En al zijn zwarte narigheid’). Hoofdwerk uit deze periode is wel het dramatische gedicht ‘Spel van verwoest Jeruzalem’, eveneens gepubliceerd in Nederland en ‘met diepsten eerbied en vriendschap’ opgedragen aan Aletrino. (Deze droeg op zijn beurt zijn verhaal ‘Zomeravond’, een uiterst sombere vertelling vol ziekenhuismisère, geschreven december 1903 en gepubliceerd in De XXe Eeuw, april 1904, aan Jacob de Haan op. Het werd in 1906 herdrukt in Line, zonder opdracht.) Voor de krant schreef De Haan ook ‘socialistische’ rijmsels, eveneens gelegenheidswerk. In juni 1903 nam De Haan weer contact met Albert Verwey op. De brief is gestempeld: 10 juni in Amsterdam en 11 juni in Noordwijk. De Haan komt Giza Ritschl opzoeken, die kennelijk in Noordwijk vertoeft. Het logeetje dat hij meebrengt, zal Ilonka geweest zijn, ‘nichtje, volgens anderen een dochter van Giza Ritschl’Ga naar eind144.. Het is onzeker of De Haan die elfde juni, een donderdag, les gaf dan wel les kreeg. Naast de krant had hij nog andere bronnen van inkomsten in vertaalwerk en in het geven van privé-lessen, terwijl hij zelf studeerde voor het Staatsexamen. In het Zondagsblad van 21 juni 1903 lezen we: ‘Ik was een paar dagen in | |
[pagina 48]
| |
Noordwijk. Dat is nou mijn vacantie voor 't heele jaar’. | |
22. De Haan aan Verwey, 10 juni 1903Hebt u me vergeten? Ik kom morgen in Noordwijk. Hebt u Giza gezien? Ze is Maandag gekomen. Ik kom een logeetje van Gizella brengen. Maar eerst op de middag, omdat ik eerst les heb. Gegroet van Jacob de Haan Zal ik even komen? B.v. om twee uur. Vorige jaar regende het. Weet u nog?
Kort vóór 20 juni 1903 zendt De Haan een overdrukje van het ‘Spel van verwoest Jeruzalem’, in Nederland in twee gedeelten verschenen, aan Albert Verwey en vraagt om een oordeel. Tegelijk geeft hij in zijn brief een indruk van zijn activiteit als redacteur van de kinderrubriek. Hij heeft kaarten laten maken met vijftig vakjes. Elk doorgeprikt vakje, aldus de uitleg in de kinderrubriek op 31 mei, betekende één cent voor de uitgeslotenen en andere slachtoffers van de spoorwegstaking. Het geld moest opgestuurd worden per postwissel of op De Haans adres gebracht. Een volle prikkaart gaf kans op een prijs: twee Hongaarse poppen; zij waren De Haan beloofd door ‘een Hongaarsche vrouw’, zo schreef hij op 17 mei in de krant, en op 31 mei deelt hij mee: ‘Woensdagmiddag kreeg ik in eens een briefkaart van Giza Ritschl, dat ze weer in Amsterdam was. En dat ik de poppen mocht komen halen’. (Zij werden tenslotte gewonnen door Jopie en Mientje Borel te Scheveningen, aldus lezen we in Het Volk van 5 september 1903.) Ook in zijn raadselrubriek werkt De Haan met prijzen voor de kinderen. Wij komen tegen: ansichtkaarten van mevrouw Versluys en van Jacq. van Cleef (die later Pijpelijntjes zou uitgeven), sprookjesboeken van Martha van Eeden-Van Vloten, een Chinese pop van Henri Borel, een ‘generaaltje’ en een paar maanden later een speelgoedstoommachine van de Groningse romanist A.G. van Hamel, alsmede exemplaren van Afke's tiental van Nienke van Hichtum en abonnementen op Ons Blaadje van Nellie van Kol. De Haan slaagde erin een paar illustere namen aan zijn rubriek te verbinden. Ook onder de medewerkers treffen we bekende figuren aan, zoals Albert Hahn (die een ‘extra-mooie ondertekening’ voor De Haan ontwierp), de tekenaars Ko Doncker en Chris Kras Kzn (Jan Feith), Nelly Bodenheim, Lizzy Ansingh, Nienke van Hichtum; ook Speenhoff, die in februari 1904 in De Ware Jacob als ‘bekende tijdgenoot’ werd afgebeeld, beloofde plaatjes (1 november 1903). De Haan heeft duidelijk van zijn kinderrubriek iets willen maken. Het plaatje van de poppen, de verantwoording van de opgestuurde kaarten en de namen van hun verzenders en de ‘baby's’ van Verwey (Jan, Mea, Martha, Lisabet en Gonda) stonden op 21 juni in de krant. Met de ‘ons’ die het goed ging bij de verkiezingen in Duitsland, bedoelde De Haan natuurlijk de socialisten. Verwey las Het VolkGa naar eind145.. | |
23. De Haan aan Verwey, kort vóór 20 juni 1903Amsterdam St-Willibrordsstraat 29.Nu zend ik u 't kiekje van uw huis en ook nog een plaatje van de poppen. En de kaarten heb ik gekregen. Ik heb er nu al meer dan 200 vol. Dus staan ze Zaterdag in de krant. Met al de baby's van Verwey. En van Martha v. Eeden heb ik een heele hoop moois gekregen. | |
[pagina 49]
| |
Dat kunt u Zaterdag in de krant zien. Het is ons in Duitschland erg goed gegaan met de stemming. En Vliegen was er heen. Leest u dat afdrukje van mij en wilt u dan schrijven hoe u 't vond? Giza heeft geen mooi weer, en ik hoop maar dat uw kinderen gauw heelemaal beter zijn. Laat ze toch niet te gauw naar school gaan. Hou ze maar gansch zomer door thuis. En de wet is rets met klontjes. Nu moet ik weer andere dingen doen. Vriendelijk gegroet van Jacob de Haan
Het antwoord van Verwey op deze brief is overgeleverd in de vorm van een conceptbrief genoteerd op de achterzijde van de brief van De Haan. | |
24. Verwey aan De Haan, concept, 23 juni 1903Noordwijk / zee 23 Juni 1903Waarde Jacob de Haan, Uw ‘Spel van verwoest Jeruzalem’ heb ik gelezen en ik ben er niet rouwig om. Het is zoo goed als ik, met uw kleinere gedichten voor me, niet had verwacht. Vinding en inrichting van het stuk vind ik uitstekend. De tooneelen zijn doorgaans levendig. De verzen zijn werkelijk verzen, geen jambisch proza, en sommige plaatsen zijn van verbeelding en zegging gelijkelijk mooi. Het zou, dunkt me, de moeite loonen later dit stuk te herzien. Sommige gerektheden en herhalingen konden dan worden weggewerkt, en een aantal onbeholpenheden en onrijpheden in de uitdrukking en de versificatie zouden kunnen verdwijnen. Het zal altijd een jong gewrocht blijven, geen drama waarin de karakters wat beteekenen of die in de behandeling een sterke hand verraadt, maar ge hebt reden er blij mee te zijn, omdat er werkelijk iets in is van het voornaamste: poëzie en kunst. Probeer maar weer eens iets, of, nog beter misschien, probeer niet maar wacht tot het komt. Binnenkort zal ik het terugzenden. Vriendelijk gegroet
Op of kort na vrijdag 26 juni 1903, de dag waarop Frank van der Goes tot één maand gevangenisstraf werd veroordeeld, beantwoordde De Haan de brief van Verwey. Het spreekt vanzelf dat hij de politieke actualiteit niet onvermeld liet: Verwey was tijdens het proces zelfs als getuige opgetreden. Het was in dat jaar van stakingen een slechte tijd ook voor niet-proletariërs die in woord en geschrift partij voor de stakers kozen. F.W.N. Hugenholtz, lid van de Tweede Kamer voor de SDAP, had, toen Kuyper de lichtingen 1900 en 1901 opriep, verklaard dat hij de militairen geen advies wilde geven, omdat hij dan in strijd kwam met de strafwet; hij werd beschuldigd van opruiing en kreeg een maand gevangenisstraf (er was een jaar geëist). En eenzelfde lot trof de marxistische theoreticus en oud-redacteur van De Nieuwe Gids Frank van der Goes. Frank of Franc van der Goes was in 1903 een man van naam zowel in de letteren als in de politiek. Op de HBS was hij leerling van Doorenbos geweest en medeleerling van Kloos; Jacques Perk was een jeugdvriend van hem. Zijn interesse voor toneel uitte zich in kritieken in De Amsterdammer, het blad van De Koo. Hij was secretaris van het comité ter viering van de eeuwfeesten van Breeroo en Hooft. Hij gaf les op de Toneelschool. In 1885 | |
[pagina 50]
| |
werkte hij mee aan de oprichting van De Nieuwe Gids, waarin hij ook als Ph. Hack van Outheusden over uiteenlopende onderwerpen schreef. In 1891 nam hij deel aan de geruchtmakende discussie in De Nieuwe Gids over ‘socialistische aesthetiek’, waarin hij recht tegenover Lodewijk van Deyssel kwam te staan. In die tijd immers had Van der Goes, van huis uit liberaal radicaal, zich tot sociaal-democraat ontwikkeld. In 1886 schreef hij een brochure Majesteitsschennis over de veroordeling van Domela Nieuwenhuis, in 1891 werd hij lid van diens Sociaal-Democratische Bond. Volgens een biografie in Het Volk, 26 april 1903, was de bemiddelde koopman Van der Goes ‘de Amsterdamsche koopmansbeurs uitgedrongen door de handlangers van het sjaggerend kapitaal’. In 1894 behoorde hij, als een der ‘twaalf apostelen’, tot de oprichters van de SDAP. Ook was hij redacteur van De Nieuwe Tijd, samen met Gorter, Saks en Henriëtte Roland Holst. Voorts zien wij hem in 1899 als privaatdocent in de staathuishoudkunde verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, waar overigens de belangstelling voor de colleges van deze meest vooraanstaande Marx-kenner van Nederland niet overstelpend groot geweest schijnt te zijn: regelmatig lezen we in zijn agenda (van 1905) dat zijn colleges niet doorgaan, ‘wegens onvoldoende opkomst’ of zelfs: ‘niemand op kollege’. Op 23 februari 1903 had Frank van der Goes in het gebouw Handwerkers Vriendenkring aan de Nieuwe Achtergracht te Amsterdam, op uitnodiging van de Bond van Miliciens en oud-Miliciens, tegen het oproepen van de lichtingen 1900 en 1901 door Abraham Kuyper geprotesteerd. De vergadering was openbaar, toegankelijk voor ieder die 10 cent entree betaalde. Onder het publiek van ‘honderden’ mensen, onder wie militairen en met name ‘eenige matrozen der Nederlandse Koninklijke Marine’ (Van der Goes zelf meende later er drie geteld te hebben), bevonden zich dus ook niet-militairen. Juist tot die niet-militairen had Van der Goes zich gericht, zoals hij later bezwoer, tot ‘de lezers der kourantenverslagen’, teneinde de publieke opinie te beïnvloeden. Zijn rede was niet voorbereid: hij verving de beide sprekers Troelstra en Mendels, die plotseling verhinderd waren. Daarom had hij geen uitgeschreven tekst voor zich liggen, maar sprak hij voor de vuist weg aan de hand van een paar snel ontworpen notities. Achteraf wist niemand wat hij precies gezegd had, er was geen stenografisch verslag, alleen (zoals Van der Goes zei) partijdige samenvattingen, waarop later de aanklacht werd gebaseerd. In zijn agenda vulde hij bij de 23ste februari in: ‘Gesproken Amsterdam Handwerkersvriendenkring Achtergracht “Bond van Milliciens & Oudmilliciens” / Later door justitie geïnkrimineerde woorden: “Zeggen niet: Schiet niet, maar schiet in de goede richting enz.” aangemerkt als: Opruiing tot eenig strafbaar feit’. De NRC van 24 februari versloeg zijn woorden als volgt: ‘Als den soldaten wordt geboden: schiet, zeggen wij [socialisten] niet: schiet niet - maar: schiet in de richting, waarin geschoten moet worden!’. Van der Goes protesteerde tegen dit verslag in een ingezonden stuk: het had niet in zijn bedoeling gelegen om een deel van het leger zich tegen bevelen te doen verzetten: ‘Veeleer is onze tactiek deze, gelijk uit mijne woorden overigens met eenigen goeden wil te lezen is, het leger als geheel, als staatsinstelling op onze hand te krijgen’. De redactie antwoordde: ‘Zeker zou het in hooge mate wenschelijk zijn, dat de heer van der Goes, als hij weer eens voor miliciens optreedt, aan dezen onmiddellijk de verduidelijking mededeelde van datgene, waartoe hij hen aanzet, en daarmede niet wachtte totdat de courantenverslagen uitkomen’ (26 februari). Volgens het vonnis dat later over Van der Goes werd uitgesproken, had hij gezegd: ‘Als den soldaat geboden wordt “schiet”, zeggen wij niet “schiet niet”, maar “schiet naar den kant waar of waarheen geschoten moet worden”’, en die woorden werden geïnterpreteerd als opruiing tot desertie, insubordinatie of enig ander ‘misdrijf, in de crimineele Wetboeken voor het Krijgsvolk te lande en te water strafbaar gesteld’. Op vrijdag 24 april 1903 verscheen Van der Goes voor de | |
[pagina 51]
| |
arrondissementsrechtbank te Amsterdam. Als advocaat trad mr. M. Mendels op, door Wibaut aan Van der Goes gerecommandeerd (zoals in de agenda op 30 maart 1903 is aangetekend) en verder had de verdachte zich voorzien van een uitgelezen schaar getuigen, ‘reputatiegetuigen’, zoals hij ze in zijn agenda (woensdag 22 april) noemt, onder wie: Albert Verwey, Lodewijk van Deyssel, Jan Veth, de hoogleraren G.A. van Hamel en M.W.F. Treub, P.L. Tak, J. de Koo en J.N. van Hall. Er was Van der Goes veel aan gelegen zich te zuiveren van de verdenking dat hij zijn bedoelingen achteraf ‘verbloemd’ zou hebben, alsof hij ‘een opruier’ geweest was in die vergadering en ‘in de rechtszaal een lafaard’. Hij voelde zich door die verdachtmaking meer gegriefd dan door de juridische gevolgen die zijn rede zou kunnen hebben. Juist op de adel van zijn karakter legden zijn getuigen dus alle nadruk. Tak verklaarde dat Van der Goes geen man van uitvluchten was, Van Hall kende hem als ‘een open en eerlijk man die er zich niet uitdraaien zal als er gevaar is’, Albert Verwey ‘acht Van der Goes volkomen eerlijk en rechtschapen’. Toen de president van de rechtbank, mr. G.W. baron Van Imhoff, zei dat Van der Goes misschien de neiging had ‘om de eenvoudigste dingen zoo ingewikkeld mogelijk voor te stellen’Ga naar eind146., moet Verwey geantwoord hebben: ‘De beklaagde drukt zijn gedachten uit in beelden, die schijnen een tegenstelling te vormen met de gedachten zelf. De stijl van mijn vriend Van der Goes heeft de speciale bijzonderheid, dat 't den schrijver niet in de eerste plaats te doen is om zijn gedachte zoo te zeggen als ze is, maar zoo dat de wijze van uitdrukken voor beschaafde menschen bijzondere waarde heeft’. Aldus het verslag van het proces in Het Volk van 26 april 1903. Een handicap bij hun hulp aan Van der Goes was voor de literatoren natuurlijk de afwezigheid van een tekst. Er waren alleen de (tegenstrijdige) krantenverslagen. Toch baseerde Lodewijk van Deyssel zijn getuigenis op een ‘letterkundige ontleding [er staat: ontlediging] zijner toespraak’, alsof hij een literair essay, een letterkundig product voor zich had liggen. Zeker was de rede van Van der Goes onhandig en riskant geweest, aldus Van Deyssels betoog. In feite was er zelfs inderdaad van opruiing sprake, want zó werden Van der Goes' woorden door de eenvoudige toehoorders verstaan. Maar een letterkundige analyse toont ontwijfelbaar aan dat hij nooit de bedoeling kan hebben gehad om miliciens ‘tot ongehoorzaamheid aan de bevelen hunner officieren aan te zetten’. De oproep om in de juiste richting te schieten moet niet als een ‘dadelijke toeroeping’, maar als een ‘rhetorisch versiersel’ worden geïnterpreteerd. Volgens een mededeling van Van Deyssel in zijn Gedenkschriften (p. 206/7) is zijn gehoor ‘in een algemeene lachbui’ geschoten; zijn rede overlezend, gepubliceerd onder de naam ‘De onschuld van den socialist Van der Goes’ in De XXe Eeuw juni 1903, kunnen we slechts vermoeden welke passage die hilariteit uitlokte. In elk geval legde de getuigenis van een man die zich in De Nieuwe Gids zo ondubbelzinnig tegen het socialisme en tegen de denkbeelden van Van der Goes had uitgesproken maar het nu toch voor hem opnam, gewicht in de schaal. Van der Goes zelf verscheen in de rechtszaal met een ‘memorie van verdediging’, in mei 1903 gepubliceerd in De XXe Eeuw onder de titel ‘Revolutie en oproer. Verdedigingsrede op Vrijdag 24 April uitgesproken voor de Rechtbank te Amsterdam’. In feite heeft hij de rede niet uitgesproken, maar aan de rechter ter lezing overhandigd. Het stuk licht de doeleinden van het socialisme toe: vervanging van ‘de regeerende klasse’ door de arbeidersklasse en vervolgens ‘afschaffing van de klassenregeering’. Géén ‘dienstweigering in eenigen vorm’, wél eenheid tussen leger en proletariaat. Het leger moet trouw blijven aan de regering, ook als die ‘in de macht zal zijn van onze partij’. Van der Goes betwist de juiste weergave van zijn woorden in de krant, ook door de theoretische achtergrond uitvoerig uit de doeken te doen (hij kan heel lang van stof zijn): de discussie tussen Domela Nieuwenhuis en Wilhelm Liebknecht in 1891 op het arbeiderscongres in | |
[pagina 52]
| |
Brussel over dienstweigering en werkstaking, de beslissing op het congres van 1893 in Zürich, waar de sociaal-democratie koos tégen dienstweigering en tégen gewelddadige revolutie. Het openbaar ministerie, bij monde van mr. Bosch van Oud-Ameliswaard, eiste negen maanden gevangenisstraf. Het vonnis, uitgesproken op 8 mei 1903, luidt: vier maanden. Het Volk is zeer verontwaardigd: ‘Hoe wreed deze zorgvolle vader van zijne kinderen wordt weggescheurd’ (9 mei). Arnold Ising schreef op 5 mei 1903 aan Lodewijk van DeysselGa naar eind147.: ‘Ik heb Goes na de gerechtszitting ontmoet. Hij was schor van zenuwachtigheid en zag er uit alsof hij juist uit de gevangenis ontslagen was. [...] Hij hoopte op vriendelijkheden van den Kerker-directeur, zoo als iemand die opgehangen wordt naar een ulevelletje zou verlangen’. Na het vonnis, op 12 mei, schrijft Ising: ‘Als [Van der Goes] in appel gaat heeft hij kans nog meer te krijgen [dan vier maanden] en gratie aan de Koningin vragen is onmogelijk tegenover zijn partij’. Maar er gebeurt het tegenovergestelde: het openbaar ministerie gaat in hoger beroep. Op vrijdag 26 juni 1903 vernietigde het Gerechtshof te Amsterdam het vonnis van 8 mei en veroordeelde Van der Goes tot één maand, dat is dertig dagen, gevangenisstraf. Het bericht van het vonnis ging als een lopend vuurtje door het land, althans door Amsterdam, als we De Haan mogen geloven. De Haan zelf bezat geen telefoon, de artsen Van Maarseveen en Aletrino wèl. De ‘kinderversjes’ van Verwey, waar De Haan voorts over schrijft, waren gepubliceerd in De Nieuwe Gids van april 1889. Aan het einde van de brief, bij de woorden ‘nu kan ik niet meer schrijven’, begint De Haans handschrift vervaarlijk te vervormen. Bij de omzetting van handschrift in gedrukte tekst gaat veel verloren. | |
25. De Haan aan Verwey, 26 juni 1903 of kort daarná29 St-Willibrordstraat.Het is altijd wel prettig als 'n goed iemand wat prettigs zegt van je werk. En als dat Verwey is is 't dubbel leuk. Sam vond 't erg grappig. Ik vertelde hem van V.d. Goes. Want dat telefoneerden ze van de krant. En ik naar hem. Maar ik heb 't zoo druk. En ik ben ook moe. Ik las zulke grappige kinderversjes van u. Mag ik ‘van de zeven boeven’ in de krant zetten, maar hebt u er niet een, dat nog nooit gedrukt is. Dat is nog prettiger. Maar nu kan ik niet meer schrijven. Omdat ik al zooveel heb gedaan. Vriendlijk gegroet. Als ik beter ben schrijf ik eens beter van uw Jacob de Haan
Korte tijd daarop heeft De Haan aan Verwey een poëtisch werkstuk gestuurd, waarvan helaas niets is overgeleverd. Ook is het ons onbekend aan wie De Haan bij het schrijven gedacht heeft en wie er ‘weer’ was. Verwey en Van Deyssel vormden gezamenlijk de redactie van De XXe Eeuw, met dien verstande dat Verwey de poëzie voor zijn rekening nam en Van Deyssel het proza. | |
26. De Haan aan Verwey, eind juni 190329. St- Willibrordstraat.Dat van Frank v.d. Goes is toch maar 'n ellende. Het is slecht volk. Vandaag ben ik veel beter. Mag ik u dit ding nog eens sturen? U heeft heelemaal geen haast met 't te lezen. Als u er 'n deel van in uw tijdschrift plaatst zal ik dat wel prettig vinden. Maar eigenlijk vind ik | |
[pagina 53]
| |
't nog veel prettiger precies te weten, wat u er van denkt. Het was al 'n heele poos af, maar u moet 't niet gek vinden, maar er moet altijd iemand zijn, waaraan ik denk als ik wat schrijf, en die is nu er weer. Nu kan ik dus 't nog eens nalezen. Ik hoop, dat 't u niet te moeilijk valt uit m'n slecht schrift te komen. Soms is 't heelemaal niet te lezen. En ik ben heusch vaak heel goed. Is 't nou niet 't best dat je schrijft zooals je 't in je hoort. Van Hall klaagde dat ik zoo met de maat vooral aan 't eind van verzen kolderdeGa naar eind148.. Ach, de kolder zit in mijn kop. Veelmalen gegroet van uw Jacob de Haan Zou V. Deyssel 't eens willen lezen? Dag. Vanavend ben ik weer moe. Ik heb 'n briefkaart met uw huis van Gizella Ritschl, dat is Giza.
Na de mislukking van de algemene werkstaking in april 1903 vielen er duizenden ontslagen; in juni 1903 beliep het aantal nog een 1200Ga naar eind149. man. Van verschillende kanten werd aan deze mensen steun geboden. Naast christelijke en burgerlijke comités en commissiesGa naar eind150. bestond er een socialistisch Landelijk Comité, waarin ook Van Eeden zitting had. Men zag kans per gezin per week een bedrag van vier à zes gulden uit te keren; later liep dat terug tot één gulden. Ook was er een Comité ter ondersteuning van de kinderen van de slachtoffers van de algemene werkstaking; secretaris daarvan was J. de Haas. Een brief van J.G. van Kuijkhof, secretaris van de SDAP, aan De Haan laat iets zien van de verhouding tussen De Haan met zijn kinderrubriek, de ‘voedingscommissie’ van De Haas en het Landelijk Comité. Wij tekenen daarbij aan dat in deze tijd de vrienden Van Eeden en De Haan in elk geval op dezelfde lijn zaten. | |
27. J.G. van Kuijkhof aan De Haan, kopie, 1 juli 1903den Heer de Haan, Alhier 1 Juli [190]3No 3564 W.P. Ik begrijp, dat de Haas het geld graag wil hebben voor zijn voedingscommissie, doch het Landelijk Comité heeft het geld evenzeer hard noodig. Er zijn nog altijd ± 1240 slachtoffers en de inkomsten verminderen, dus alle beetjes helpen. Een reden om het te onthouden aan het L.C. zie ik niet, ik zou u dus adviseeren: blijf voortgaan op de oude wijs. Meent ge daarvan te moeten afwijken, dan merk ik dit wel, als ik niets meer ontvang. Ge zult heden avond zien, dat verantwoord staat Hongarije tot en met 27Ga naar eind151.. Met vr. groeten Van Kuijkhof
Eind juni 1903 had De Haan aan Verwey toestemming gevraagd om diens gedicht ‘De zeven boeven’ in de kinderrubriek over te nemen. Begin juli herinnert De Haan hem nog eens aan dat verzoek. Het gedicht werd op 26 juli afgedrukt, onder de titel ‘Van zeven boeven’. | |
[pagina 54]
| |
Omdat ik wel geloof, dat u 't goed vindt heb ik ‘de diender en de 7 boeven’ maar voor de kinderen ingepikt. Jan Feith zal er plaatjes bij maken. Hebt u er iets op tegen? Nu heb ik 't heel druk en groet u vriendlijk. En er zijn 426 kaarten vol. Dag Jacob de Haan
In tijdschriften en kranten is over de veroordeling van Van der Goes nog uitgebreid nagekaart. Eén ding leek zeker: zijn reputatie was gezuiverd. Charles Boissevain, die op 26 februari 1903 in het Algemeen Handelsblad als een der eersten de kat de bel had aangebonden (als Van der Goes de miliciens niet ophitste, ‘dan verstaan wij geen Hollandsch’) en die Van der Goes van ‘half en half terugkrabbelen’ had beschuldigd, draaide op 15 mei bij: ‘Ik geloof onvoorwaardelijk de toelichting welke hij van zijn woorden geeft’. Hij verklaarde door Van Deyssel overtuigd te zijn: Van der Goes had niet willen opruien, hij had zich alleen ‘onhandig uitgedrukt’. Van Deyssel vond dit, in De XXe Eeuw van juli 1903, een ‘edele betuiging’. Het Volk van 19 mei sprak van een ‘ruiterlijke verklaring’ die de laster de kop indrukteGa naar eind152.. Voor een dissonant ten aanzien van Van der Goes zorgde Frederik van Eeden. Aan de ene kant verzekerde hij op een vergadering z'n toehoorders dat hij van de tijd die Van der Goes ‘in 't schuurtje’ zou moeten zitten, dadelijk de helft zou overnemen, zo dat konGa naar eind153., maar aan de andere kant vond hij diens verdediging een ‘apologie vol achterlijke en omzichtige spitsvondigheden’, waar Van der Goes ‘een treurig figuur’ mee maakteGa naar eind154.. Inmiddels had Van der Goes, nadat hij op 15 juli met Jacob BatavierGa naar eind155. in ‘Kras’ zijn galgemaal genuttigd had, op donderdag 16 juli 1903, 's morgens om 10 uur (hij had de datum zelf mogen kiezen), zijn cel in de gevangenis te Haarlem betrokken, opdat een straf van één maand eenzame opsluiting zou worden geëxecuteerd (zoals de vakterm luidt). Het was een moderne strafgevangenis, per 1 januari 1902 in bedrijf gesteld. Toch schreef Het Volk op 12 juli 1903 in een poging tot wrange humor: ‘De reden waarom v.d. Goes te Haarlem logeeren gaat, zit daarin dat dit etablissement hem door Hugenholtz is aanbevolen als voldoende aan alle eischen van de 16e eeuw’. Het Volk leefde hevig met de ‘voorlooper en geestelijken vader’ der SDAP mee. Het vonnis had aan Johan Vorrink zelfs een gedicht ‘Vertroosting’ ontlokt (17 mei 1903): ‘De mare van uw vonnis wrong uit de oogen / Ons een heete traan’ enzovoort. Op 19 juli geeft het blad een beschrijving van een cel en haar inventaris: tien vierkante meter oppervlakte, krib, tafel, bankje, gaslamp, wasbak, waterkruik en fecaliënemmer; terzijde van het gebouw mocht men wandelen. Van der Goes arriveerde met een koffer vol boeken, onder andere werken van Lamb, Dickens, Thackeray, Michelet, Villiers de l'Isle Adam (de Contes cruels) en Marx. Hij mocht baden en maakte kennis met de Kerker-directeur, L.J.C. Koderitsch, de dokter en de predikant, C. Veen. ‘Begonnen te werken’, noteerde hij die zelfde dag in de ‘Aanteekeningen’ in zijn ‘Tijdrooster’, een soort dagboek dat hij in de gevangenis bijhield. Dit zou in 1904 resulteren in de uitgave van een boek met vertalingen, Luimig proza, dat hij in het voorwoord aanbeval ‘als uitmuntend geschikt om de vreugde te verhoogen van stilte en afzondering’: de arbeid was verricht op ‘een plaats die zitten maar niet stilzitten voorschrijft’. De tweede dag had hij ‘maagpijn van roggebrood’, de derde dag, zaterdag 18 juli, kreeg hij tarwebrood. Op zondag 19 juli zijn er brieven, onder andere van ‘Jac. Haan’, en hoort hij een ‘abominabele preek’ van dominee Veen. Op 24 juli maakt Het Volk bekend dat Van der Goes in een brief heeft geschreven dat de beambten vriendelijk zijn, maar dat er een incident heeft plaatsgevonden waarmee hij niet erg ingenomen is: ‘Hij verzoekt van serenades verschoond te blijven’. Op zaterdag 25 juli spreekt hij, volgens een ‘aanteekening’, met de directeur over die ‘serenades’. Ook noteert hij op die dag: ‘Hugenholtz (no. 22) vrij!’. Post is er in overvloed: brieven van Pannekoek, Verwey, | |
[pagina 55]
| |
Aletrino (op maandag 3 augustus), De Koo, Van Looy en anderen. Eén brief van Van Hall over de continuering van zijn privaatdocentschap aan de Universiteit van Amsterdam, dat immers gevaar liepGa naar eind156.. In Het Volk van 18 augustus 1903 betuigt Van der Goes dank ‘aan allen, die door hunnen brieven - meer dan zestig in getal - mij een plezierig en sympathiek tijdverdrijf hebben verschaft. Het is mij niet mogelijk (evenmin als ik in de gevangenis daartoe in de gelegenheid was) hun afzonderlijk te beantwoorden’. Het is wel zeker dat de brieven van Jacob Israël de Haan aan de gedetineerde Van der Goes tot de onbeantwoorde behoren. Anders dan bij zijn andere briefwisselingen, waarbij de brieven aan De Haan meestal verloren gegaan zijn, hebben we hier dus te maken met een werkelijk eenzijdige correspondentie. De Haan lijkt soms wel een beetje op een reactie gerekend of gehoopt te hebben; in elk geval leidden de vraagjes die hij van tijd tot tijd stelt, tot verlevendiging van zijn stijl en van het contact. Het moet primair zijn bedoeling zijn geweest de eenzaam opgesloten Van der Goes plezierig bezig te houden. Vandaar de diversiteit van onderwerpen die hij ter sprake brengt. Daarbij tracht hij in tweede instantie Van der Goes' intellectuele interesse te wekken voor zijn interessante connecties (Verwey, Borel, Aletrino) en zijn interessante lectuur (Verlaine, stukken van Van der Goes zelf). Zo komen ook vanzelf het enthousiasme en de ambitie naar voren, waarmee De Haan zijn rubriek in het Zondagsblad redigeerde. Over Kwan Yin, een Chinees-boedhistische godin van barmhartigheid, had Henri Borel in 1897 het werk Kwan Yin. Een boek van de goden en de hel gepubliceerd, dat De Haan zeker gelezen heeft. Een van de vijf verhalen in dit werk vertelt van een priester die op zich neemt een mysterieuze ‘soetra’ op te sporen, een heilig boek, ‘dat de zielen de zaligheid van Nirvana kan doen verkrijgen’. Onder bescherming van Kwan Yin volbrengt de priester een reis vol avonturen en gevaren, maar als hij tenslotte dat ‘kostbare boek’ vindt en het opslaat, ziet hij ‘niets dan schoon papier, onbeschreven’. Pas ‘na intenze meditatie, van zeven dagen en nachten lang, ál maar doorstarende op het papier’ beseft hij dat ‘alleen de ziel, niet de oogen’ deze ‘soetra zonder karakters’ kan lezen. Het motief zal later bij De Haan terugkeren in een nerveuze vertelling, waar Jezus Christus met ‘ingespannen aandacht’ zit te turen in een boek, ‘blankwit van bladzijden, zonder letterteekens’. De hoofdpersoon van het verhaal, Heleen Golesco, vraagt ‘naar de soort en de waarde van dat boek’, en Jezus antwoordt: ‘Het is zoo'n bijzonder boek...je vindt de bladen enkel wit? Als je er zeer aandachtig in leert lezen, dan merk je dat wel anders...’. En dan speelt De Haan verder met het motief: ‘Er is ook een rood boek, net als dit witte zonder letters’, het boek van SatanGa naar eind157.. Op zondag 19 juli 1903 publiceerde Het Volk het ‘nummer’ van Van der Goes: ‘Het nummer van onzen partijgenoot in de strafgevangenis te Haarlem is 24. Brieven aan hem gericht, moeten alleen dit nummer, niet zijn naam op de enveloppe vermelden’. De eerste brief van De Haan zal dus op 18 juli geschreven zijn (de krant werd één dag geantedateerd); op 19 juli noteert Van der Goes in zijn ‘Aanteekeningen’ de ontvangst van een brief van ‘Jac. Haan’. Helaas ontbreekt de aanhef van de eerste brief. Zoals wel vaker in zijn brieven aan Van der Goes is De Haan begonnen op ansichtkaarten (in deze brief zijn het kaarten uit Hilversum, waar Van der Goes woonde); uit de nummering valt op te maken, dat de eerste, tweede en vijfde kaart zijn zoekgeraakt. | |
[pagina 56]
| |
Dus kreeg ze het generaaltje niet. Nu zijn er altijd veel kinderen, die meedoen. Dus ook al zijn de raadsels goed, dan is nog de kans om 'n prijs te winnen klein. grappig, dat de kaarten uit Hilversum zijn? Ik heb er nog meer, maar ik stuur niet alles tegelijk. Uw nummer weet ik niet, maar de directeur van de gevangenis zal 't wel aan u willen geven. Heeft 't nummer niet in de krant gestaan? Maar ik heb de krant Donderdag niet gelezen, want toen ben ik naar Borel in Den Haag geweest. Ik heb zulke mooie chineesche dingen bij hem gezien. Een beeld van Kwan Yin, dat de heele kamer wel mooi leek te maken. En een van 'n oude chineesche wijsgeer, die noemt Borel altijd Plato. Maar 't was anders dan Plato moet geweest zijn. Borel heeft allemaal mooie dingen. Voor de prijsraadsels heeft hij me een chineesche oorlogsgod beloofd. Dat vond ik leuk. Ik heb ook plaatjes voor de krant gekregen van een m'nheer, die z'n naam niet weten wil, maar die zich noemt Chris Kras Kzn. Vindt u dat niet grappig? Ik zal Vliegen morgen uw nummer vragen, dan hoef ik 't den heer directeur niet lastig meer te maken. Gek gevoel, dat je heelemaal niet weet, dat je brieven er zijn, of niet. KappeteynGa naar eind158. schrijf ik ook, want vroeger waren we collega's. Maar ik werd zoo nerveus van die groote amsterdamsche klassen. Die plaatjes van Chris Kras waren bij 'n versje van Albert Verwey, u weet wel uit die kinderversjes 'n Koning en een diender die gingen samen wandelen. Ze hebben in de N. Gids gestaan, maar wel lang geleden. Weet u wat ik de beste versregels vind: van Verlaine Il faut qu'on sache Il faut qu'on plie.Ga naar eind159. U moet duizend groeten hebben van Sam Aletrino. Hij is nu uit de stad. 24 April heb ik bij 'm gegeten 's middags. We kwamen saam thuis. Hij vertelde er alles van. Want ik kon niet heen. Wat kan-ie lekker vloeken. Ze rollen 'm z'n mond uit. Weet u wie d'r ook was? Jacob Batavier. Die kent u toch ook? Z'n naam staat tenminste boven een van uw stukken in de Nieuwe Gids. Wat schrijft u 'n leuk scherp stijltje. Zoo lekker gaat 't door Netscher heen van nou en nog erisGa naar eind160.. Ik hou ook niet van Netscher. Hij vindt 't werk van V. Hulzen slecht omdat-ie niet van V. Hulzen houdt. Dat is toch valsch. Ik zou graag V. Deyssel eens gezien hebben en toen ik er alles van hoorde speet 't me, dat ik er niet was geweest. Maar ik kon niet. Verwey ken ik wel. Ik was in Noordwijk bij hem. Hij dacht toen nog, dat u los kwam. Ik heb zooveel geschreven dat ik moe ben. Dag, duizend groeten van uw Jacob de Haan Uw nummer staat in de krant.
De tweede brief van De Haan aan de ‘boef’ Van der Goes moet omstreeks 22 juli 1903 geschreven zijn, want Van der Goes heeft dan al een week uitgezeten. Liever dan juli had De Haan januari gekozen om zijn straf te executeren: een winterser maand; ‘Januari’ verbetert hij dan in ‘Februari’, een maand die bovendien korter is. Niet alle gegevens uit deze brief zijn te doorgronden, bijvoorbeeld de zinspeling op Bredero (‘het kan verkeren’?). In de kwestie van de steun aan de slachtoffers van de staking, waarover in de Bond van Nederlandse Onderwijzers gediscussieerd werd, schijnt De Haan zich te vergissen: volgens De Bode kon men voor f 1000,- steun stemmen (wat het voorstel van de afdeling Amsterdam was), maar men kon ook nog een keer voor f 250,- stemmen (het voorstel van het hoofdbestuur). | |
[pagina 57]
| |
Het gedicht ‘Van zeven boeven’ van Verwey stond op 26 juli 1903 in het Zondagsblad, op 30 augustus gevolgd door ‘De groote hond en de kleine kat’. Het versje van Willem van DoornGa naar eind161. werd afgedrukt op 2 augustus (‘Maag're bedelmusschen pikken’ - er staat: ‘prikken’ - / ‘Aan bevroren vensterruiten’ enzovoort). Het boek van Betsy Perk over haar neef Jacques verscheen in 1902, Mijn ezeltje en ik in 1874Ga naar eind162.. Het staatsexamen, dat toegang gaf tot de universiteit, legde De Haan in augustus 1903 in Utrecht af (zoals hij op 23 augustus in Het Volk aan de kinderen vertelde). Van der Goes' interesse voor het probleem van de ‘degeneratie’ en in het bijzonder voor het meten van schedels, met de zogenaamde passer van Winkler, zal minder uitbundig geweest zijn dan die van Aletrino, maar hij was wel op de hoogte: ‘Men zegt, het genie en de krankzinnigheid, of die vele ziekten van den wil, de dronkenschap, de vrouwenliefde, de menschenvrees, de jaloerschheid, de zelfzucht, zijn als kamers waarvan de deuren openstaan en waarin de bewoner dwalende den drempel overschrijdt zonder het te willen of te weten. De gesteldheid van de schedels zou het bewijzen’ schrijft hij in het opstel ‘Socialistische aesthetiek’ (p. 37). Hij geeft dan als zijn mening dat het onderscheid in aanleg tussen gewone mensen en boeven of kunstenaars of denkers niet zo groot is: doorslaggevend zijn de maatschappelijke verhoudingen. De Haan speelt in zijn brief met de veronderstellingen van de criminele antropologie: misdaad is een degeneratieverschijnsel, Van der Goes is een ‘boef, dus een dégeneré, maar er is ook nog de ‘dégénéré supérieur’ (de kunstenaar, de denker), dus kent De Haan hem het epitheton ‘superieur’ toe. Zelf kwam De Haan bij schedelmeting uit de bus als ‘niet zoo'n erg degeneratietype als Sam dacht’. In een veel latere brief aan Herman Robbers (1911) blijkt Aletrino desondanks van het tegendeel overtuigd: ‘Hij is een knappe vent, die prachtige en vlugge examens heeft gedaan, voor hoofdonderwijzer en andere acten en nu in de rechten studeert. Maar een geweldig gedegenereerd individu, ontbloot van alle moreel gevoel en daarbij bisexueel met overwegend homosexueele neigingen. Als je hem ziet, denk je dat je een gek voor je hebt, zoo raar kleedt hij zich en zoo mal doet hij’. Het gedicht ‘De wevers’ verscheen in het Zondagsblad van Het Volk op 28 juni 1903 en werd op 13 juli in Vooruit, ‘orgaan der Belgische Werkliedenpartij’, op de voorpagina overgenomen. De regel waarop De Haan doelt, luidt: ‘O, Holland, lief Holland, wij weven’, in het Vlaamse blad veranderd in: ‘O België, lief België, wij weven’. | |
30. De Haan aan Van der Goes, 22 juli 1903Beste V.d. Goes, vandaag zal ik u nog eens drie prentkaarten sturen. Maar ik zal het telkens af en toe doen, dat is prettiger. Als u ze krijgt is er al 'n week om. Het is dom in Juli te gaan zitten. Als ik moest zat ik 't altijd in Februari af. U kent zeker al deze plekjes wel? Ik ben vroeger dikwijls in Hilversum geweest. Maar nu in 'n heele poos niet. Het zal me vreeselijk benieuwen hoe Albert KroesGa naar eind163. zich eruit draait. Verbeel-je, als-ie nou eens gekozen werd, en 't ontslag werd dan eens niet goedgekeurd, wat zou dat 'n grappige situatie geven. Dan, ik denk, dat nog 't een, nog 't ander gebeuren zal. Ali Sluijters zou boeken voor me binden, maar die houdt ze heel lang. Misschien moet ze 't leeren. Ik heb haar vroeger eens in Hilversum gezien op koninginnefeest, ja, die Breedero, en was nog zoo'n sotterd niet. Ze hebben nu al vast 'n maand steun uit de ondersteuningskas. Alle voorstellen zijn in den Bond verworpen om geld te geven. Ik had wel twintig stembriefjes opgegaard en we hebben allemaal trouw voor f 1000 gestemd. Wat achteraf gezien dom | |
[pagina 58]
| |
was, want als al de duizendlui op f 200 hadden gestemd was dat er door geweest. Maar wie weet alles. Ziet u, ik ben heelemaal niet meer op school, ik werk voor m'n Staats, maar ik ben toch lid van de Bond gebleven, om 'n goeie stem te kunnen uitbrengen. Van de week las ik u nog eens over Jacques PerkGa naar eind164.. Zie je, de heele vraag of Perk zoo groot en goed is als Kloos zegt, is eigenlijk de moeite niet zoo waard. Maar ik ben 't niet met u eens. Hij heeft toch heel goeie verzen gegeven. Ook slechte, dat 's waar. Vindt u dat geen grappig papiertje, dat ik u zend? 't Is 't facsimilé van 'n kladpapiertje van hem. Tante Betsy solt weer geducht met hem. Als Netscher haar aanhaalt vertelt hij er altijd bij: Betsy Perk is de schrijfster van ‘Mijn ezeltje en ik’. 't Plaatje van Chris Kras is beeldig. U weet wel bij 't versje van Albert Verwey. Ik zal u 'n plaatje ervan sturen. Dat mag toch? O, Chris maakte er zoo'n leuke symboliek van. Koo DonkerGa naar eind165. stond ook een plaatje af, bij 't versje van Willem van Doorn. Die kent u toch? 't Is ook 'n Hilversummer. Elke week stuurt 'n dame hier vijf ansichten naar kinderen, die ik haar opgeef, van de week zal ik Marieken en Fransje zeggen. Maar ik heb toch zoo veel te doen. Als dat nare Staats voorbij is ga ik lekker college loopen bij u. En van Sam Aletrino krijg ik les in antropologie. O ja, de zoon van prof. V.d. Waals is dito in Groningen gewordenGa naar eind166.. In Leiden is ook een benoemd, maar nog niet de internistGa naar eind167., waar zoo'n lawaai over is. Van Wageningen, die dat malle Latijnsche woordenboek heeft gemaakt is ook prof. Ja, ja, niet mis hoor. Ik wil erg graag veel van antropologie leeren. Zie, ik had graag in de medicijnen gestudeerd, maar Sam zegt, dat ik er zeker ziek van zou worden. Hij heeft allemaal boeken erover. En 'n heel dik alleen over Vacher. Mijn arme kop heeft-ie ook gemeten. Ongelukkig ben ik niet zoo'n erg degeneratietype als Sam dacht. Het spijt me voor hem. Hij maakt er bepaald jacht op. En hij meet iedereen, die-ie beet krijgt. Als u er uit bent is-ie uit Duitschland terug en zal hij u ook wel willen meten, omdat u ook 'n boef bent, daar is geen ontkomen of ontkennen aan. Als ik aan u denk, voel ik heel iets anders dan boevigheid en dan schud ik m'n kop en denk, hoe kan 'n boef zoo schrijven. 't Is raar, maar als u was vrijgesproken, was u geen boef. Zie je, hoe langer je er over denkt, hoe gekker je dat is. Op 't laatst ga je zelfs aan die gemeenheid twijfelen. Zoodat ik maar zeggen wil, dat ik u 'n superieur iemand vind. Nu moet ik u nog eens 'n grap van de ‘Vooruit’ vertellen. Ik had voor de krant 'n versje afgestaan ‘de wevers’. Misschien hebt u 't wel gelezen, dat hebben ze nu in België overgenomen, maar overal als ik ‘Holland’ had gezet, schreven zij België. Dat was toch zoo grappig, dat we d'r om moesten lachen. Wat leuk doen sommige van die Vlaamsche woorden voor ons. Gek, als je leest van ijdele vaten en van 'n zolder kuischen. Gelooft u ook niet, dat daaraan de Vlamingen voor 'n deel hun succes hebben te danken? Nu goeiendag, ik zal u wel weer eens schrijven. Veel groeten van uw Jacob de Haan
Op 24 juli 1903 publiceert Het Volk een bericht omtrent Van der Goes: ‘Van v.d. Goes ontvangt een onzer een briefje uit de gevangenis, waaruit blijkt, dat hij zich zeer wel gevoelt, ijverig aan het werk is en allen laat groeten; de eerste etmalen waren moeilijk. Alle beambten zijn zeer vriendelijk, de directeur in de eerste plaats. De preek die hij Zondag te hooren kreeg, was abominabel, maar overigens een goede tijdpasseering. Wie hem schrijft, doet hem een plezier door niet zoo klein te peuteren. Hij verzoekt van serenades verschoond te blijven’. Het bericht had de krant misschien bereikt via Troelstra (die in 1900 in de gevangenis zat en toen óók op serenades was vergast: een soort | |
[pagina 59]
| |
SDAP-folklore). Bij dit stukje in Het Volk knoopt De Haan in zijn derde brief aan Van der Goes aan: de brief is dus van 23 juli of later. Het ‘gevangenisschetsje’, waar De Haan van spreekt, stond op 19 juli in Het Volk, anoniem, en heet ‘'n Zondagmiddag’. Dezelfde krant bevat een artikel ‘De cellulaire gevangenis te Haarlem. (Verblijfplaats van Hugenholtz en Van der Goes)’ met informatie van allerlei soort, zoals over de godsdienstoefeningen die door de gevangenen ieder in een apart hokje werden bijgewoond; het stuk bevat ook een merkwaardige anekdote: ‘Mij is een geval bekend van iemand, die na afloop van de godsdienstoefening alleen maar zei: “Komen ze niet met 't geldzakkie rond?” Natuurlijk gelach bij de anderen. Gevolg...cachot voor de grappenmaker’. Het verhaal is daarom zo opmerkelijk omdat het terugkeert in de roman Pijpelijntjes, waar een ex-‘boef’ uit Haarlem vertelt: ‘affijn, op een dag toen wazzen we weer in de kerk...prachtig ieder in 'n appart hokkie zoodat je mekaar helemaal niet zien kan, maar je kan allemaal wel de domenee zien of de pastoor...affijn, toen was d'r gebeden en toen zei ik niks anders as hardop: “kommen ze niet met 't kerkezakkie rond?” Nou toen gingen de anderen natuurlijk lachen, dat's vanzelf, nou en daarvoor heb ik veertien dagen in 't cachot moeten zitten’Ga naar eind168.. De nieuwtjes over de gemeenteraadsverkiezingen zullen de socialistische voorman bijzonder hebben geïnteresseerd; De Haan wist niet of men in de gevangenis een krant mocht lezen. (Spiekman is ‘gevallen’, schrijft De Haan: in 1901 was hij wél gekozen in de gemeenteraad van Rotterdam.) In De Jonge Gids was in de eerste en tweede jaargang, 1897/98/99, een ‘Enquête over de behandeling van politieke misdadigers in Hollandsche gevangenissen’ gepubliceerd, waarin ook bekende socialisten zoals Domela Nieuwenhuis, L.M. Hermans, Alexander Cohen en W.H. Vliegen hun ervaringen vertelden en waarbij aan allerlei aspecten van het leven in een gevangenis aandacht werd besteed: de voeding, het werk, de toegestane lectuur, bezoeken, gezondheid, kerkgang, luchten, ‘ligging’, kleding, inrichting van de cellen enzovoort. | |
31. De Haan aan Van der Goes, 23 juli 1903 of kort daarnaHoor ik ook bij de lui, die u peuterig schrift stuurden? U hadt zeker aan Troelstra geschreven? Serenades vind ik heelemaal verkeerd. Ze zijn natuurlijk goed bedoeld, maar u hebt daar wat lekker gelijk in. Maar mag je zóó vaak schrijven als je maar wilt. Ik dacht altijd van een keer in de week. Van uw vrouw kreeg ik 'n brief uit Middelburg. Ze protesteerde ertegen dat ik Marieken van twee foute raadsels beschuldigdeGa naar eind169.. Ze schreef me, dat u haar al eenige keeren hebt geschreven. En dat al de menschen zoo vriendelijk voor u zijn. Gelukkig. Er is dan veel veranderd sinds den tijd, dat de enquête in De jonge Gids stond over de gevangenissen. Toen werd je altijd gegrauwd en gesnauwd, en mocht je geen boeken hebben, die je wou. Dat is toch 'n goed teeken, maar ik geloof niet zoo gauw, dat 't 'm aan de goedheid van de menschen ligt, maar aan heel iets anders. Is de voeding niet heel slecht? Neen, voor menschen, die niet werken met hun hoofd is 't 'n dolmakerij. Die krankzinnige stilte is niet om uit te houden, denk ik. En denk dan eens aan Muiselaar en aan Frans de Groot, die zoo'n verschrikkelijke tijd moeten zittenGa naar eind170.. Als ik rechtbank was zou ik nooit iemand durven veroordeelen. En als ik advocaat ben, en al weet ik, dat ze 't hebben gedaan, zal ik nog zien ze los te krijgen. SpiekmanGa naar eind171. is in Rotterdam gevallen, hij had haast duizend stemmen, maar nog 200 te kort. Mendels heeft in Zaandam ook geen kans en Rotterdam II met Helsdingen zeggen ze ook niet. Rotterdam ken ik niet, maar Zaandam heel goed. In 't Volk van Zondag | |
[pagina 60]
| |
stond 'n gevangenisschetsje van een Zondagmorgen daar. Ik denk van Vliegen of van Troelstra. Ze dachten dat 't van Hugenholtz of van u was, maar verbeel-je, dat zou fraai zijn, of je daar maar schetsjes mag schrijven ook. Maar daar werd geklaagd over lectuur. Vanavond schrijf ik verder. Nee, ik heb geen tijd meer. Hier zijn de plaatjes bij 't versje van Verwey. Ze zullen wel doorgelaten worden hè. Dag.
Het volgende kleine briefje van De Haan, met de vreemde aanhef ‘Beste man’, is geschreven op Zaandamse ansichtkaarten, niet lang na het berichtje in Het Volk over Van der Goes' ‘briefje uit de gevangenis’ op 24 juli 1903. Meestal gebruikt De Haan als aanhef: ‘Beste Van der Goes’ en de toen onder socialisten gebruikelijke formule: ‘Waarde Partijgenoot’ of ‘W.P.’. Uit ‘Beste man’ kan men afleiden dat De Haan intiemer met Van der Goes wilde worden dan hij was. Hetzelfde blijkt uit zijn snel gecorrigeerde neiging om de ‘beste man’ te tutoyeren: ‘je’ in de eerste zin werd door ‘u’ vervangen. Vrouw en dochters van Van der Goes logeerden tijdens zijn gevangenschap in Middelburg. | |
32. De Haan aan Van der Goes, 24 juli 1903 of kort daarnaBeste man, ik ben vandaag naar Zaandam, en ik stuur u 'n paar plaatjes, dit is wel 'n leuk kiekje hè, ik heb lang daar gewoond. De kinderen in Middelburg zal ik ook sturen. We vergeten jelui nooit hoor. Dag beste V.d. Goes. Ik hoop, dat u 't goed maakt en weer 'n briefje aan iemand aan de krant schrijft. Dag uw Jacob de Haan.
Op 26 juli 1903 schreef mevrouw Troelstra in haar rubriek Letterkundige Kroniek in Het Volk: ‘Dezer dagen kreeg ik een brief van een jong schrijvertje en daaruit bleek me, dat hij mijn eerste “Kroniek”, waarin ik uiteenzette wat mijn plan is met deze rubriek, niet goed gelezen heeft’. In de volgende brief van De Haan aan Van der Goes komt dat jonge schrijvertje te voorschijn: de brief moet dus op of ná 25 juli 1903 geschreven zijn. De grote veranderingen aan Het Volk, waarop De Haan zinspeelt, zullen te maken hebben met de voor de deur staande vervanging van Troelstra door P.L. Tak als hoofdredacteur. Het district Sittard had in verkiezingsperioden een ‘treurige reputatie’, men sprak wel van ‘jeneververkiezingen’. Op 31 juli 1903 signaleerde Het Volk met verontwaardiging en snijdende spot de ijselijkste misstanden in Sittard: ‘Familieleden en vrienden van den Candidaat [Beckers] rijden de dorpen rond en bieden in elk café een koelen dronk aan de gasten. [...] De heer B. zal o.i. bij de eerste stemming worden gekozen’. De socialisten predikten geheelonthouding. ‘Onze S.D.A.P. staat hier wel vooraan in den strijd tegen 't kwaad’ schreef De Haan in Het Volk van 19 juli 1903. | |
33. De Haan aan Van der Goes, 25 juli 1903 of kort daarnaNu geen kriewelschrift, ik zal m'n best doen. Heb ik niet goed aan u gedacht. Het is nu alles in lekkeren vacantiegang of liever in vacantiestilstand. Vliegen gaat Zaterdag. Hebt u de plaatjes nog gekregen? Zaterdag stuur ik er weer een. Dat is bij dat versje van Willem van Doorn. En Hahn heeft ook weer plaatjes gemaakt. Ik heb ruzie met de vrouw van Troelstra, omdat ze me 'n lief briefje schrijft en me gelijk in de krant uitscheldt voor 'n jong schrijvertje, dat haar bedillen wil. Maar ik lach haar uit. Ze is wel erg goed maar ze komt nu toch raar uit den hoek. Het zal wel weer bijzakken. Ondertusschen is 't opschrift van | |
[pagina 61]
| |
haar brieven van ‘beste jongen’ in W.P. veranderd. Weet u, of dat rijzing of daling is? HetzijGa naar eind172.. Er loopen geruchten over groote veranderingen aan ‘'t Volk’, maar 't is nog niet publiek, en de Directeur leest alles en die is misschien wel geen lid van de partij. Zaterdag heb ik weer raadsels en dan schrijft Marieken misschien wel weer. Ik heb altijd 'n heel lijstje van kinderen, die graag ansichten van me hebben. Vindt u dat Zaandammer buurtje niet leuk. Je houdt toch altijd van 'n plaats waar je woont. Maar er is toch iets veranderd. Vroeger dacht ik 't eerst aan die leuke haven en zoo, en aan je jongenspret, maar nou denk ik er aan, dat Mendels er in herstemming komt. Want hij komt er nu misschien wel in. De klerikaal had 257, Mendels 202, de liberaal de rest. Aantal stemmen 571. Dus wie weet. Piet Helsdingen komt in Rotterdam in herstemming, met liberalen (twee[)] en klerikalen (drie) voor drie plaatsen. Dat kan wel eens omraken. Den Haag is haast om 23-22. Ik vind 't leuk. Zwart of blauw is toch geen roodGa naar eind173. en voor de variatie is 't wel grappig. Ze krijgen al wel hun verdiende loon. Beste v.d. Goes, als ik u weer schrijf doe ik er 'n ansicht van Dirk TroelstraGa naar eind174. in, en van de nieuwe AmstelbrugGa naar eind175.. De volgende week heeft Hahn 'n plaat over de Sittardsche verkiezing, die zeer jeneverlustig schijnt te worden. Konden we dat maar eens kieken. En nu moet ik weer wat anders doen. Veelmalen gegroet van uw Jacob de Haan.
Op woensdag 5 augustus 1903 vond een groot opgezette collecte voor de kinderen der ‘uitgeslotenen’ plaats. De Haan, als waarnemend secretaris van het Comité voor de kinderen der slachtoffers van de algemene werkstaking, deed met hartstocht mee aan de voorbereiding en het houden van de collecte. Op 16 augustus plaatste hij een schetsje ‘Collecte’ in het Zondagsblad van Het Volk, een verslag van zijn avonturen op die vijfde augustus dat veel lijkt op de volgende, laatste brief aan Van der Goes. De ANDB is de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond, waarvan het bondsgebouw, een schepping van Berlage, in de Plantage Franschelaan oftewel de huidige Henri Polaklaan te vinden is. Eerst in 1906 zien we De Haan weer in contact met Van der Goes, als ze de degens kruisen over een vakbondsregel van die diamantbewerkersGa naar eind176.. Een paar jaar later reageerde Van der Goes nog één keer op een stuk van De Haan. Men ziet hoe deerlijk de partijgenoten van 1903 van elkaar vervreemd zijn geraakt. Op 12 september 1909 had De Haan in De Amsterdammer over het marxisme geschreven. ‘Als wetenschappelijke wereldbeschouwing’, aldus De Haan, ‘moet het marxistische materialisme bestreden worden’. Van der Goes kwam hem op 17 oktober 1909 corrigeren en gaf een uiteenzetting van het marxisme zoals het volgens hem in werkelijkheid was. De Haan reageerde op 24 oktober, steeds in hetzelfde blad, en schreef: ‘Het is curieus hoe iedere partij, zelfs de Marxistische, eenen degenereerenden invloed heeft op ieder karakter, zelfs op een zo deugdelijk aangelegd als dat van den heer F. van der Goes’. | |
34. De Haan aan Van der Goes, 6 augustus 1903Beste v.d. Goes, ik kreeg van de middag een briefje van uw vrouw uit Middelburg, en ze hadden 't zoo druk met de collecte voor de slachtoffers kinderen. En die is gisteren prachtig geslaagd. U weet, dat 't burgercomité maar 'n f 500 heeft gekregen nou maar wij anders. De opbrengst wordt geschat op f 2000. Ziet u, 't was alleen voor de kinderen en we waren prachtig georganiseerd. Ik had in alle kranten jammerkreten om collectanten geplaatst en zoo kregen we d'r 140 en allemaal voor niks hoor. En anderen hadden de stad heel netjes in wijken verdeeld. 's Avends haalden we bussen in de A.N.D.B. Ik had, schrik niet, de | |
[pagina 62]
| |
Heerengracht van de Vijzelstraat tot de Brouwersgracht, heen en weer. Nou, daar is de beroemde bocht ook in. Dus u begrijpt, veel kreeg ik niet. Op een kantoor stond met groote letters: Old trust maatschappij. Daar lachten ze me uit. Toen werd ik toch zuur, loop naar de pomp met je oudroest maatschappij zei ik, toen moest ik er uit. 's Avends om half zeven was ik aan de A.N.D.B. een van de laatsten. En verbeel je, wat brutaal, we mochten natuurlijk alleen aan de huizen collecteeren maar 's avends verspreidden we ons als 'n bende vrijbuiters door de stad, m'nheertje in de cafés, op straat en dat gaf heel wat. Maar om tien uur kwam bericht, dat we niet op straat mochten collecteeren en op 't Rembrandtsplein, net toen ik aanstalten maakte, ‘De Kroon’ in te stappen, werden we allemaal ingepikt. De juffrouw, die bij me was, viel haast flauw, en ik zei ‘malle’ tegen den diender. In 't bureau kreeg ik 'n standje, omdat ik den brigadier 'n bijdrage vroeg. Om elf uur waren we weer veilig in de A.N.D.B. Morgen avend is 't bussentellen. Er is wel goed gegeven. M'n zuster had de Keizersgracht, die kreeg op 'n kantoor f 10 nadat ze eerst de patroon 'n beetje had uitgescholden. De verbittering tegen de staking was op de Heerengracht nog heel groot. Vandaag ben ik natuurlijk heel moei. Sam Aletrino gaf 'n rikspop voor handgeldGa naar eind177., 't was mijn wijk wel niet, maar ik moest er langs. Nu zou hij U schrijven, heeft hij 't al gedaan? Dag, veel groeten van uw Jacob de Haan.
De brief van Aletrino aan Van der Goes staat gedateerd op 2 augustus 1903 (en werd op 3 augustus door Van der Goes ontvangen). Aletrino slaat een humoristische toon aan: ‘Zoo midden uit de bergen, amicissime, en na een landelijk verblijf te Lisse, van ouds bekend om waterbaars en promotiepartijen, ontmoette ik JaapGa naar eind178. aan het station die me je nummer en je verblijf meedeelde. En hoewel ik een tijdelijk verblijf in eenzame opsluiting als geneesheer zeer heilzaam acht voor mezelf en voor vele mijner patienten en niet-patienten, en ik bij streng doorgevoerde isoleerkuren altijd een volmaakte rust met verbod van brieven schrijven en brieven ontvangen voorschrijf, vind ik jouw isoleerkuur nu niet zóó strikt noodig dat ik je, als oude kameraad, van eenig bericht mag spenen. Integendeel, ik geloof dat in het geval waarin jouw psyche verkeert, het ontvangen van berichten en bewijzen van vriendschap eer goed dan kwaad zal werken op de “ter dood gemartelde ziel” waaraan patienten zoo dikwijls lijden. Weest verheugd en blijd dat je in de stilte zit! Ik geloof niet dat je gevoelig voor geluid bent en dat je dus totale afzondering en zoo groot mogelijke stilte kunt appriecieeren, maar wanneer je iemand bent zooals ik, die dol wordt va[n] electrische schellen, die razend wordt van rijtuig-geratel en die wanhopig wordt van het gekwebbel van menschen aan je hoofd, dan zou je dankend opzien tot de heeren geneesmeesteren die je afzondering hebben voorgeschreven. Dat is iets waarnaar ik al mijn halve leven verlang!’. Dan bespreekt Aletrino schertsend allerlei mogelijkheden om te ontsnappen. Hij houdt Van der Goes het voorbeeld van de graaf van Monte-Christo voor ogen: ‘dat is geloof ik het allerbeste, ontmoet een oude, lang-gezeten gevangene naast je, laat die dood gaan na je zijn geheim te hebben geopenbaard, laat je in zijn plaats in een zak naaien en zoo in zee werpen!’. Maar het lijkt de schrijver onwaarschijnlijk ‘dat ze je, bij eventueele schijndood-doenerij heelemaal naar Zandvoort zouden slepen, dus bedenk dat wel en ook is daar geen ander kasteel dan hotel Drieman (modern ingericht, vele kamers en verdere gemakken met uitzicht op badende Israeliten)’. Wat zal Aletrino zijn oude kameraad nu eens berichten? ‘Je met natuurbeschrijvingen lastig vallen, zou van een verregaande wreedheid getuigen waartoe mijn Joodsch gemoed niet in staat is’. Misschien komen zijn Berlijnse ervaringen in aanmerking? ‘Je vertellen hoe ik een paar dagen in Berlijn heb geleefd, loszinnig op mijn leeftijd, s'nachts om vijf uur te bed, naar bal geweest | |
[pagina 63]
| |
zijnde enz. vind ik niet raadzaam omdat het je zinnen te veel zou prikkelen en dat is niet goed voor iemand met een rustkuur. Trouwens ik weet niet of het je wel zoo interesseert mijn studien op het gebied der mannelijke prostitutie te weten en of je niet met een gebaar van afschuw mijn brief in je draagbaar privaat zoudt gooien’. Prompt steekt hij van wal (en de brief is niet weggegooid): hij heeft - en hij is ‘nog steeds verwonderd over de intellectueele voorsprong van Duitschland boven ons’ - in Berlijn een openbare vergadering over ‘het onderwerp der homosexualiteit, anders genaamd gelijkslachtige liefde’ bijgewoond en ook een van die nichtenbals waar Berlijn destijds beroemd om was: ‘vornehmlich um 1900 herum, bildeten die grossen Urningsbälle in ihrer Art und Ausdehnung eine Spezialität von Berlin’ schrijft Magnus Hirschfeld in 1914 in zijn boek Die Homosexualität des Mannes und des Weibes (p. 685). ‘Hervorragenden Fremden, namentlich Ausländern [wurden] sie als eine der interessanten Sehenswürdigkeiten gezeigt’. Aletrino, als lid van Hirschfelds ‘Wissenschaftlich-humanitäres Komitee’ (dat de positie der homoseksuelen wilde verbeteren) een hervorragender buitenlander die zich voor het gebodene méér interesseerde dan alsof het om een toeristische bezienswaardigheid ging, bericht in 1908 in zijn boekje Hermaphrodisie en uranisme (p. 70): ‘toen ik een van de beroemde homosexueele gecostumeerde bals bezocht, trof het mij, dat ik geen enkel ongeoorloofd gebaar zag. En er waren daar zoowel uranisten, als mannelijke prostitués’. Aan Van der Goes schreef hij heet van de naald: ‘Verbeeld je een openbare vergadering! Verbeeld je een bal van niet anders dan homosexueelen, waaronder ik als eenige heterosexueel, met drie mannen van de politie die er bij waren om orde te houden en op de anständigkeit te letten (wat heelemaal niet noodig was) en die de boel kalm aanzagen’. In Amsterdam had Aletrino in 1901 op een congres over criminele antropologie (voorzitter: G.A. van Hamel) een voordracht gehouden over ‘La situation sociale de l'uraniste’. Men had de pers toen verzocht over deze lezing niet te schrijven. De brief aan Van der Goes vervolgt: ‘Ik heb eens een rapport er over geschreven op een wetenschappelijk congres en ondervind er nog de nadeelen van, door verguizing en verachting en hoe men dergelijkheden meer noemt’. En: ‘Ik zou wel iets meer er over schrijven en in het licht geven maar ik ben zoo bang dat ik mijn betrekking er door zal verliezen, de menschen vinden het onderwerp onzedelijk en wie er over schrijft een vieserik. En die kan je niet gebruiken als gemeente-ambtenaar’. Er staat zelfs een boek op het spel: ‘Ik had namelijk een heel boek over het onderwerp klaar en was al bezig het te laten drukken totdat ik gewaarschuwd werd het niet uit te geven, omdat sommige hooggeplaatste personen een pik op me hebben om mijn rapport op het congres’. Het bezoek aan Berlijn zorgde voor een extra complicatie: ‘Ik heb het boek toen teruggenomen en had de hoop om mijn schade in te halen door het bij een uitgever in Duitschland het licht te doen zien. Maar door mijn kennismaking met vele personen in Berlijn heb ik op sommige punten een ander inzicht gekregen en geef het dus niet uit. Maar ik ben blijd dat ik met schade en zonder schande wijzer ben geworden en zal zien of ik over jaren misschien een beter ding zal kunnen schrijven’. De toon blijft dus monter: ‘Ik heb nog zeldsaam een zoo vruchtbare vacantie gehad als deze, al heeft de heele geschiedenis me vier honderd gulden gekost’ (waarbij wij aantekenen dat Aletrino als gemeentearts een jaarsalaris van f 2500 genoot, met een toelage van f 1500). Wij kunnen uit deze brief aan Van der Goes goed opmaken welke houding Aletrino ten aanzien van de homoseksualiteit aannam en hoe hij Nederland tot in de hooggeleerdste kringen op dit gebied voor onderontwikkeld hield: ‘Wanneer ik eens naga wat de proffen hier er wel en vooral er niet over zeggen, dan verberg ik mijn hoofd in mijn toga van schaamte over zooveel stommiteit en verwaandheid. Maar ik geloof niet dat in de eerste honderd jaren de menschen zóó op de hoogte zullen zijn dat ze er anders over spreken als | |
[pagina 64]
| |
nu en dat de menschen ontwikkeld genoeg zullen zijn er anders over te oordeelen’. Glashelder komt uit de brief naar voren welk een fascinatie de homoseksualiteit als object van studie en van artikelen en boeken op Aletrino uitoefende en hoe doodsbenauwd hij was om juist over dit onderwerp te publiceren. Van der Goes had zelf ook ideeën over het fenomeen. Op 7 november 1907 sprak hij voor de SDAP afdeling Amsterdam over ‘De maatschappelijke kant der homo-sexualiteit’ in het kader van een cursus Prostitutie en Alcoholisme. De aantekeningen voor deze lezing zijn in het Van der Goes-archief bewaard gebleven, een samenvatting verscheen in Het Volk van 9 november 1907. Van der Goes hield zijn gehoor voor: ‘In een socialistische maatschappij zal voor dat misbruik geen plaats zijn. Niet dat aangeboren homo-sexualiteit gansch zal kunnen worden uitgeroeid. Maar de uitleving dier neiging, de practische uitvoering - en hier begint het misbruik, het maatschappelijk kwaad - zal dan niet meer mogelijk zijn’. Volgens Van der Goes gaat het verlangen van de ‘abnormale’ man uit naar ‘normale mannen’. Homoseksualiteit floreert dus in ‘een maatschappij, waarin leden van de eene klasse groote macht hebben over die van een andere’. In een socialistische maatschappij, ‘waarin die macht van den eenen mensch over den anderen is opgeheven, waarin de klassentegenstellingen zijn uitgevaagd, is voor dat misbruiken, dat slachtofferen van normale mannen geen plaats meer’Ga naar eind179.. Of Van der Goes bij dat ‘slachtofferen’ gedacht heeft aan een verhouding als, in Pijpelijntjes, die tussen Joop en Koos, het schoenpoetsertje en kaartjesverkopertje van de Dam? Op zaterdag 15 augustus 1903 verliet Van der Goes de Haarlemse gevangenis. Directeur Koderitsch tekende het ‘bewijs van ontslag’ en schijnt bij het afscheid, blijkens een ‘aanteekening’ van Van der Goes, gesproken te hebben in de trant van ‘kennismaking voortzetten’. De verhouding met Koderitsch is aangenaam geweest. Hij liet Van der Goes extra luchten en ‘waarschuwt tegen te veel werken’ (‘aanteekening’ van woensdag 5 augustus). Troelstra, die hem in juli 1900 had meegemaakt, vertelt van deze directeur, ‘die een onwelluidenden Poolschen naam droeg’, dat hij ‘gewoon was des avonds een poos in mijn cel door te brengen’Ga naar eind180. en van weer een andere zegsman vernemen we hoe Koderitsch meende door het plaatsen van potten met bloemen ‘mooie en zachte gevoelens bij de misdadigers’ op te wekkenGa naar eind181.. Het ulevelletje van Arnold Ising smaakte dus naar meer. In Van der Goes' agenda van 1904 vinden we op woensdag 20 juli aangetekend: ‘bezoek direkteur gevangenis Haarlem’. Juffrouw Meks in Pijpelijntjes houdt niet van Koderitsch. In het tweede hoofdstuk ‘Celboef’ drijft ze de spot met hem: ‘ze maakte een rijmpie op den directeur dat-ie zoo scheel keek en dat zong ze’. In de tweede versie van Pijpelijntjes staat dat rijmpje genoteerd: Die is op Zaterdag gebore
En die vent is scheel... dat moet je hoore...
Hij is op Zaterdagavond gebore
Hij kijkt maar vast in de vollegende week...
Intussen had De Haan zijn studie niet verwaarloosd. De laatste dag van het Staatsexamen was 18 augustus 1903; hij slaagde. De 23ste wordt het heugelijke feit aan de lezertjes van het Zondagsblad meegedeeld en kort na de 18de ook in een brief aan Verwey. Boven de brief staat ‘Jacob de Haan Amsterdam’ gestempeld. In de kinderrubriek van 14 juni 1903 had hij zijn lezertjes reeds toevertrouwd dat hij over een dergelijk stempel beschikte. | |
[pagina 65]
| |
29. St. Willibrordstr.Beste m'nheer Verwey, nu even in haasting van veel brieven schrijf ik 't u. Ik ben geslaagd voor m'n Staats A. Lekker hè, en nu wou ik u vragen of u me die afdruk uit Nederland wilt terugzenden en dat groote handschrift van me. 't Is toch niet weg, hoop ik? Voor mij is 't 'n groot ding. Vriendlijke groeten aan uw vrouw en al uw babies (zijn ze allemaal goed weer en is Liesbeth voor de H.B.S. geslaagd) van uw Jacob de Haan. | |
36. De Haan aan Verwey, tweede helft augustus 1903Dank u wel voor uw briefkaart. Nee, als m'n beestje veilig bij u gestald is, laat 't dan maar tot u veel tijd hebt, ik dacht eigenlijk, dat 't gevlucht was. Ik ben erg moe en heb 't druk en veel keer gegroet van uw Jacob de Haan
Een briefje aan ‘Mej. Dr. Chr. Ligtenberger Parkweg 15 Hier’ moet uit de zomer van 1903 dateren. Christina Ligtenberg (en niet Ligtenberger) behaalde haar doctoraal examen Nederlands en geschiedenis in 1903 (zij was dus drs. en niet dr.) aan de Universiteit van Amsterdam en werd daarna lerares Nederlands in LeidenGa naar eind182.. Tot halverwege 1903 zal ze in Amsterdam (‘Hier’) gewoond hebben. Ze schreef in 1900 in Ons Blaadje van Nellie van Kol en zal als abonnée op Het Volk De Haan en zijn werk gekend hebben. De Haan zocht onderdak voor een huisdier, waarschijnlijk een poes. Mej. Ligtenberg kwam te laat, de poes was al vergeven. Van de kat gaat De Haan direct over op Aletrino, die zo ‘verschrikkelijk lief’ is. Bij De Haan heeft ze blijkbaar niet enkel met de kat maar ook met Aletrino kennisgemaakt. Aletrino kwam dus bij De Haan in de Willibrordusstraat over de vloer. | |
37. De Haan aan Ligtenberg, kopie, zomer 190329. St. WillibrordstraatZeer geachte mej.: voor Amor vond ik al een heel goed huis waar ze 't stellig heel best hebben zal. En ik vond haar met u, horrible van onbenulligheid. Maar de meeste menschen zouden haar wel mooi vinden. Dat is nou wel jammer, maar 't is zoo. Neen, ik heb mooiere dingen gehad, maar die vonden de meesten juist leelijk. Vindt u Sam Aletrino niet verschrikkelijk lief? Ik hou heel veel van hem. En dat moet geloof ik iedereen. Hij is zoo goed en heelemaal zonder pretenties en daarom hou je natuurlijk meer van hem dan van anderen, die wel pretentieus zijn. Vriendelijk gegroet van Jac. de Haan
Op 14 augustus 1903 schreef De Haan in Het Volk over een door De Telegraaf georganiseerde tentoonstelling van ‘kinderarbeid’ en speciaal over een jongetje dat hem daar was opgevallen: ‘Grappig dee 'n gymnasiastje bij een van de mooiste inzendingen, die daar zeer gestreng en waardig handsoff speelde en me allervriendelijkst over de tentoonstelling inlichtte’. Op 23 augustus komt hij in de kinderrubriek op dat gymnasiastje terug: ‘bij alle mooie inzendingen stonden van die oppassertjes. Een was 'n trouwelooze die | |
[pagina 66]
| |
liep bij zijn oppasserij vandaan om mij alles te laten zien’. Zo ontmoette De Haan de jonge Arnold Saalborn. In Saalborns herinnering had zich de eerste ontmoeting anders toegedragen. ‘Ergens in de Kalverstraat was een groot winkelpand, waar de Telegraaf een bijkantoor had. Daar repeteerden we een kinder-operette: Hansje in Modderstad’, aldus de inleiding van Saalborns Brieven aan een jongen (p. 11/2); ‘Jacob de Haan was verslaggever voor Het Volk en in die hoedanigheid kwam hij naar de kinderoperette kijken’. En daar, ‘op een van de repetities’, vond de kennismaking plaats. Saalborn bedoelt hier een ‘kinderzangspel in vier bedrijfjes’ van N. van der Linden van Snelrewaard-Boudewijns, getiteld Jantje in Modderstad, dat blijkens het voorwoord van oktober 1903 zijn première in Rotterdam en voorts ‘opvoeringen’ in Amsterdam beleefd heeft. ‘Ik weet niet meer’, aldus Saalborn, ‘welke rol ik daarin vervullen moest [...]. Maar Hansje werd gespeeld door een allerliefst meisje [...]. Ik moest haar uit een modderbad halen en met een enorme spons afspoelen. Op elke repetitie moest ik dat doen, terwijl er op de piano een wijsje werd gespeeld’. Heel duidelijk is dat niet. De titelheld, Jantje, kan natuurlijk door een meisje gespeeld zijn, maar Jantje is juist degene die de kinderen van Modderstad afsponst en niet zelf afgesponst wordt: ‘Onverwacht grijpt Jantje een der belhamels bij den schouder’, sponst hem af en zingt: ‘Jongen, spartel niet zoo tegen, / Want ik houd je vast ter dege!’. Omdat Saalborn zich niet herinnert bij dat wijsje op de piano iets gezongen te hebben en hij dus niet Jantje gespeeld kan hebben, komt voor hem eigenlijk alleen de rol van de Zeepman ‘die alles verkeerd begrijpt’ in aanmerking, een stomme rol. In september 1901 had Arnold Louis Bernard Saalborn, ‘natus d. 30 m. Novembris a. 1888’, zich ingeschreven in het ‘Album discipulorum’ van het Stedelijk Gymnasium, het latere Barlaeusgymnasium, te Amsterdam. In 1903 ging hij over naar de derde klas; De Haan ontmoette hem in de zomervakantie. Saalborn doorliep het gymnasium zonder ongelukken; alleen bij de overgang naar de vijfde klas, in 1905, kreeg hij een herexamen Grieks opgelegd. In 1907 ontving hij ‘het getuigschrift voor de faculteit der godgeleerdheid, der rechtsgeleerdheid of der letteren en wijsbegeerte’. In 1957 publiceerde Arnold Saalborn Brieven aan een jongen. Een kleine correspondentie van Jacob Israël de Haan, de editie van het merendeel van de aan hem gerichte brieven van De Haan in een speciaal arrangementGa naar eind183.. De handschriften worden in de Universiteitsbibliotheek van Leiden bewaard, evenals de oorspronkelijke couverts met poststempel, waarop men bij de datering van de brieven soms kan steunen. Tussen de brieven van De Haan aan Saalborn treft men brieven in klad van de jonge Saalborn aan, zodat we hier bij wijze van uitzondering, in zekere zin, soms met een briefwisseling te maken hebben. De eerste brief van De Haan aan Arnold Saalborn is het antwoord op een briefje van Saalborn aan hem. De ‘extra-mooie onderteekening’ waarvan De Haan spreekt en die op 17 mei 1903 haar première had beleefd, komen we in het Zondagsblad van 16 augustus en in dat van 6 september tegen; de brief zal dus kort na 6 september geschreven zijn. De school is weer begonnen; de zomervakantie ging eind juli in en duurde drie weken. Op het adres van Johanna van Maarseveen woonde inderdaad, zoals De Haan schrijft, nogal wat familie: haar zuster Geertruida Wilhelmina Petronella, getrouwd met Johannes Hendrikus Karel Docters van Leeuwen, haar zuster Wilhelmina Bertha Jeane, die op 20 april 1905 met Gerardus Cornelis Gerrits zou trouwen, haar zuster Johanna Belia Petronella, die in december 1904 naar haar echtgenoot Leo Bornhaupt in Riga vertrok, althans tot die datum op het adres in de Nicolaas Witsenstraat ingeschreven stond, en Petrus Franciscus van Maarseveen, een broer. | |
[pagina 67]
| |
Met Saalborns ‘schilderende broer’ wordt Louis Saalborn bedoeld, later bekend als schilder en acteur en schrijver van een roman De vader en de zoon (1934). In de vader in die roman, Sascha Waldmann, herkent men Alexander Saalborn, Rus van geboorte, acteur en regisseur en beëdigd vertaler. Hij hielp De Haan in de tijd van diens Russische engagement aan de vertaling van Russische brieven. Boven de brief staat een stempel: ‘Jacob de Haan’. | |
38. De Haan aan Saalborn, kort na 6 september 190329. St Willibrordstraat.Beste baasje, ik had je vriendelijk briefje wel eerder beantwoord, maar ik had er geen tijd voor. En nu op 't moment ben ik ook niet thuis, en je briefje heb ik niet bij me, 't is wel mogelijk, dat ik iets vergeet, daar je over schreef. Maar ik geloof, dat uitstel afstel zou worden en 'n terugbriefje heb je wel verdiend. Nee, boy, 't zit met die arme kinderen zoo gemakkelijk niet als 'n jongen wel denkt. Lange tijden van minder goed leven hebben die echte werkmenschen tot 'n heel ander ras gemaakt. Ze verschillen in veel dingen van ons en 't is moeilijk gelijk-op met ze te voelen. Daar weet ik wel zoo 't een en ander van. Maar als de tijden beter zijn, zal dat ook wel beter worden. Maar ik weet te weinig van je af, om te weten, hoe ver 't met je kennis staat en of je me wel begrijpen kunt. Ik vind 't prettig, dat je zooveel van de natuur houdt, ja, dan is 't dubbel leuk er eens uit te zijn. Maar ik-zelf ga heel weinig uit. Heb je 'n prettige vacantie gehad? Heel de beste brave Caesar vergetenGa naar eind184.? Je gymtijd is wel prettig, maar ik denk, als je later eraf bent, dat je 'm dan nòg prettiger zult vinden dan 't wel was. Hoe gaat 't met je schilderende broer? Saam uit geweest. Ik zou wel graag eens 'n plaatje van hem hebben voor de krant. Ik heb wel vaste teekenaars, maar ik persoonlijk wil graag af en toe iets van kinderen hebben. Zou hij eens 'n plaatje willen maken. Maar met inkt of krijt en niet met potlood, dat is te duur om te reproduceeren. Vraag 't 'm maar eens en laat-ie maar eens wat sturen. Ik zend je vandaag eens 'n Zondagsblad, dan kun je eens 't een en ander van me lezen. Dat versje met dien haan eronder is ook van mij. Dat is nu m'n extra-mooie onderteekening en alle kinderen kennen hem. Af en toe krijg je dan de krant, als er wat goeds of grappigs instaat. Zeker, als je hulp noodig hebt, mag je bij me komen, dat is heelemaal geen voorrecht. Dat is gewoon, dat mag iedereen. En ik weet wel 'n beetje meer dan 'n gewoon gymnasiastje ook, want behalve A. heb ik ook acte als hoofdonderwijzer en voor fransch. Knap hè? ja ijselijk m'nheer. Maar alle gekheid op 'n stokje, ik wil je graag helpen. Maar thuis ben ik nooit, 's avonds na half zeven ben ik altijd bij Dr. Johanna van Maarseveen Nicolaas Witsenstraat 1 huis. Daar kun je dan komen als je me zien wilt. Het is daar familie van mij. Er wonen nog anderen ook in dat huis. Allemaal familie. Grappig wel, ik woon er niet, maar ik ben er veel. Dag beste jongen, nu moet ik weer anderen gaan schrijven. Vriendelijk gegroet van Jacob de Haan
Eén keer richtte De Haan zijn brief aan de beide broertjes Saalborn tegelijk. Op het couvert staat: ‘M: Arnold en Louis Saalborn’, en het poststempel dateert de brief op 10 september 1903. Met het dramatisch gedicht, dat hij van plan was uit te geven, bedoelt De Haan het ‘Spel van verwoest Jeruzalem’. Wie er in de Nederland-redactie of -versie ‘zoo'n beetje de | |
[pagina 68]
| |
baas in gespeeld’ heeft, weten wij niet. Zeker niet redacteur Van Loghem, want die ‘bemoeit zich niet te veel met je verzen’, zal De Haan in brief nr 40 zeggen. Vergelijkt men de redactie in Nederland met het handschrift dat in het Letterkundig Museum in Den Haag bewaard wordt, dan ontmoet men een schier eindeloze reeks varianten. Paul Verlaine bezocht van 2 tot 14 november 1892 ons land en hield een aantal lezingen in Den Haag, Amsterdam en Leiden. Het jaar daarop publiceerde hij acht reisbrieven, die onder de titel Quinze jours en Hollande. Lettres à un ami gebundeld werdenGa naar eind185.. In Vincent Haman van W.A. Paap wordt zijn bezoek in het voorlaatste hoofdstuk beschreven: ‘Die winter was er 'n franse dichter in de stad geweest. De man had de roep dat-i 'n viezik was. Maar daarom kan je poëzie toch wel mooi wezen, niet waar, of je 'n viezik bent?’. Wij citeren dit fragment, omdat er een mening over de verhouding tussen kunst en zedelijkheid in wordt geformuleerd, die op precies het omgekeerde neerkomt van de opvatting die De Haan in 1904 tijdens de Pijpelijntjes-affaire zal blijken te huldigen. | |
39. De Haan aan Arnold en Louis Saalborn, 10 september 190329. St. WillibrordstraatBeste jongens, de teekeningen van Louis vond ik wel goed, ik bedoel, dat hij wel 'n knappe teekenbaas zal worden, als hij flink studeert. Want zonder studie word je nergens knap in. Of ik er plaats voor heb in m'n afdeeling, dat is een gansch andere zaak. Ik plaats altijd 't beste. En op 't oogenblik heb ik teekeningen van Albert Hahn. Die liggen al 'n heele poos, die gaan dus voor. Niet altijd is er in 't Zondagsblad iets, dat ik geloof, dat jullui plezier zal doen. Als dat zoo is, dan stuur ik er wel een. Van de week las ik toevallig Arnolds vorige brief over, die lag nog in m'n la. Zie je, ik heb nog zoo'n echte ouderwetsche latafel. Ik hou wel van ouderwetsche dingen. Ze zijn veel mooier dan wat tegenwoordig vaak gemaakt wordt. En je moet er eens op letten, hoe veel ouderwetsche dingen nagemaakt worden. Ik vind mooie dingen om je heen veel begeerlijker dan goed eten. Maar de meeste menschen vinden dat heelemaal niet. Is Arnold zóó'n artist? Twee uur op een dag piano spelen vind ik te veel of te weinig. Als 't je beroep is, ja, zie je dan is 't te weinig, maar voor zoo maar eens, vind ik 't met Arnold wel veel. Mandolien spelen heb ik niet geleerd. Wel vioolGa naar eind186. en daar hield ik van. Heel veel. Later mocht 't niet meer, omdat m'n gezondheid er onder leed. Ik ken wel iemand die mandolienenGa naar eind187. kan. Dat is J.H. Speenhoff uit Rotterdam. Misschien kent je vader hem wel. Maar die Speenhoff, die kan ook van alles. Heel aardig carricaturen, hij zal voor mij eens 'n plaatje maken. En dan maakt hij zulke mooie eenvoudige versjes, als geen mensch anders 't kan, die zingt hij dan, hij heeft 'n heel mooie stem en dan speelt hij er mandolien bij. Soms treedt hij wel eens in 't openbaar op. Maar als je hem eens in 'n gewoon gezelschap hooren kunt, is hij altijd veel aardiger. Fietsen heb ik vroeger wel gedaan, maar toch niet veel, en wandelen kan ik niet omdat ik zoo gauw moe ben. Zie je, boy, vroeger was ik veel ziek, nu gaat 't wel heel veel beter, maar ik moet toch altijd voorzichtig zijn, en ik had voor m'n examens altijd veel te doen. En nu heb ik nog heel druk werk. Dikwijls moet ik anderen helpen met iets, dat zij niet weten en ik wel. Dat neemt wel veel tijd. Zeg, ik geef 'n groote man les in Ned. Taal. Die is vroeger niet goed op school geweest en dat wil hij nu nog inhalen. Je moest eens zien, hoe die z'n best doet. 'n Vrindje van me heb ik elke week wel drie keer, haast den heelen morgen. Die | |
[pagina 69]
| |
moet examen doen voor de kweekschool voor onderwijzers te Haarlem. Dat is heel moeilijk, er zijn elk jaar maar 20 plaatsen. En daar komen wel 200 liefhebbers voor. Die dan 't beste examen doen komen er. Je kunt dus begrijpen dat dat moeilijk is. Wat Arnold schreef over 3a en 3b, dat zal wel een beetje overdreven wezen. Ik ken de docenten aan 't gym hier niet. Een is 'n beetje familie van me, maar dat is ook alles. Maar als je je werk goed maakt en kalm en ordelijk in school bent, dan zal dat eene stel leeraren 't andere toch niet zoo ontloopen. Over 't algemeen zijn onderwijzers al blij als de jongens bedaard en rustig zijn en dat zal aan 't gym ook wel zoo wezen. Maar hoe gaat 't? Arnold, jongens van jou jaren kun je toch niet meer als kinderen straffen en behandelen en in hun doen en laten zijn ze soms nog zoo weinig flink en zoo erg flauw. Maar ik wil je geen onaangenaamheid zeggen. 't Is mogelijk, dat 3a toevallig beter bedeeld is dan 3b en dan begrijp ik je spijt wel een beetje. Zeker, beste baas, zitten in 'n klas, die je vervelend wilt [lees: vindt], is naar. Doch, nu 't er voor staat, nou koos ik de wijste partij en ik dee m'n beste best. Dat komt jezelf in 't eind 't meest ten goede. Je moet niet toegeven aan die neiging om 't eene vak naar en 't andere prettig te vinden. Nee, ik hou ook niet van wiskunde. Maar de vakken, waar ik niet van hield, b.v. wiskunde en perspectief, daar deed ik altijd 't meeste aan. Je lievelingsvakken verzorg je van zelf wel. En op al m'n examens maakte ik met m'n slechte vakken 'n goed figuur. En dat vond ik juist leuk. Dan had je net 'n gevoel of je 'n erg boozen vijand eens kranig gelegd had. Vindt Arnold dat ook niet? En die stelling van Pythagoras, nou maar, die is toch zoo moeilijk niet. Ik zal je er eens 'n heel eenvoudig bewijs van sturen. Dat kun je in papier uitknippen, kijk, 't is zoo, ik zal 't je nu maar geven, maar let niet op de stippel en andere lijntjes. Van 't vierkant op de hypotenusa neem je driehoek a af en zet hem er op 'n ander plekje aan. Daarna doe je 't zelfde met b. De figuur is dan wel van vorm en niet van grootte veranderd. En de twee vierkanten zie je al gearceerd. Dat 't de twee vierkanten op de rechthoekszijden zijn bewijs je net zoo goed als ik. Vind je 't geen grappig bewijs? Zie je, daarmee kun je 't laten zien, voor lui, die niet zooveel aan meetkunde hebben gedaan als jij en ik. Ik heb 'n boekje met 1100 vraagstukken doorgezwoegd, annex de noodige of onnoodige algebra. Maar ik heb 't altijd heel philosophisch. Mopperen over wat moest dee ik nooit of voor de grap. 't Moet toch. En Arnold zal nog wel voor andere vuren komen te staan. Mijn lievelingsvak was fransch; ik maakte graag fransche verzen, omdat ik 'n kennis heb, die in Roemenie woont en geen Hollandsch kan. Nu schrijven we mekaar in 't fransch, zij maakt heel goeie fransche verzen, haar laatste bundel heet Lueurs et flammesGa naar eind188.. We hebben mekaar nooit gezien, en ik ken haar alleen uit brieven. In 't begin van den winter komt er misschien van mij-zelf 'n boekje uit, dat zal ik je cadeau geven. Maar zeker is 't niet. Omdat ik er nog wat aan doen moet. 't Is 'n dramatisch gedicht, 't is al eens gedrukt, maar toen heeft 'n ander er zoo'n beetje de baas in gespeeld. Nu geef ik 't uit, zooals ik zelf wil en dat is ook maar 't beste. Hou je ook zooveel van verzen. Ik als jongen al, en ik hoop, dat dat zoo blijft. 't Liefst lees ik van de Hollanders Vondel en Hooft. Baas, wat is dat mooi Hollandsch. Ze lezen op school ook Vondel wel, maar dat is je echte niet. 't Is al zoo'n paar eeuwen oud, en tegenwoordig maken ze weer zulke mooie verzen, maar omdat 't nieuwe goed is, hoeft 't | |
[pagina 70]
| |
oude nog niet slecht te zijn. Dat vergeten de menschen nog al eens. Fransche verzen las ik ook veel, 't liefst Verlaine, maar daar heb je nu nog niet veel aan. Je zoudt hem verkeerd begrijpen of heelemaal niet en dat zou verdrietig zijn. Verlaine is nu dood, maar een jaar of tien geleden was hij hier in Holland. Hij heeft toen bij Philip Zilcken in Den Haag gelogeerd, en 'n heel goed boek gemaakt, quinze jours en Hollande. Maar Verlaine kon niet geregeld leven, en hij dronk veel. En toen is hij daaraan gestorven. Het is wel jammer, dat dichters en ook teekenaars en tooneelmenschen zich zoo slecht naar 't gewone leven kunnen schikken. Daardoor doen ze zich zelf en anderen veel leed. Als je later Shelley leest, zul je 't zelfde vinden. Beste jongens, ik moet nu ander werk doen, dan aan 'n stel jongens schrijven. En dit is toch wel 'n lange brief. Op dingen, die ik vergeten heb, kom ik nog wel eens terug. Vriendlijk gegroet van Jacob de Haan
Het antwoord van Saalborn op de voorafgaande brief is in kladvorm overgeleverd. Men ziet de gymnasiast zijn best doen. In zijn uitgaafje (p. 5) herinnert Saalborn zich hoe ‘de jongen bij het lezen van die brieven [van De Haan] zijn wangen warmer voelde worden en iets van uitzonderlijke vreugde hem doortintelen kwam, wanneer de post voor hem, schooljongen, weer zo een “brieveding” bracht met zijn volle naam op het couvert en “Esq.” achter die naam’. Op een van de bewaard gebleven couverts ziet men hoe De Haans ‘Esq.’ door Saalborn tot ‘Esquajer’ werd aangevuld. | |
40. Saalborn aan De Haan, concept, tweede helft september 1903Beste mijnheer! Met beantwoording van uw brief ben ik wel wat laat, omdat ik niet veel tijd had ten eerste en tweede ook wel een beetje omdat uw lange brief mij wat afschrikte om te beantwoorden (maar ik vind uw lange brieven juist zeer aardig en goed.)Ga naar eind189. Zoo'n ouderwetsche latafel zou ik ook wel willen hebben, mijn grootma heeft nog een kastje, waar onderin boeken in gaan, dan is er een lade en dat is een lessenaar en boven zijn verschillende hokjes en laadjes; dus echt ouderwetsch. Die kast krijg ik misschien.- Ik had U niet geschreven, dat ik 2 uur piano speelde, maar dat mijn leeraar het wel wilde, die zelf studeert wel 6 uur per dag. Het is iemand, die pas van het conservatorium komt en heel goed piano speelt. Hij speelt ook clarinet! Viool vind ik een zeer mooi instrument. Mijn broertje speelt ook een beetje viool. Ik begrijp niet hoe iemands gestel er onder lijden kan, want zoo aanstrengend is het, geloof ik, toch niet, wanneer je tenminste niet 6-7 uur speelt per dag. Pa en Ma kennen mijnheer Speenhoff ook. hij is acteur, nietwaar? De examens worden tegenwoordig elk jaar moeielijker. Men vergt dan ook zeer veel dat was vroeger anders, toen elke afgedankte koetsier of zoo schoolmeester kon worden! Wat wordt er tegenwoordig niet veel in Nederland gedaan voor het onderwijs, hoeveel lagere scholen zijn er in den laatsten tijd niet verrezen in die volkrijken kwartieren van Amsterdam, dat is niet zoo als in Engeland, waar het onderwijs zeer slecht is, doch wat zeer raar is, op elke lagere school leert men daar Latijn en Grieksch maar geen Fransch of Duitsch. Het is voor de Hollanders nog al moeielijk Engelsch te leeren wegens die vreemde uitspraak, maar ik geloof, dat voor den Buitenlander Hollandsch nog lastiger is. maar toch komen hier vreemdelingen bij de vleet. vooral Amerikanen. Wanneer ik om 12 of 4 uur uit school kom zie ik voor het museumGa naar eind190. altijd vele vreemdelingen en natuurlijk | |
[pagina 71]
| |
ook 2 vaste ‘guides’. Ik vind het twee types. 't Is net of de een zich de kaas van 't brood laat eten door den ander, die roodharig is.- Toe mijnheer, schrijft u mij eens, welke leeraar familie van U is. Ik vind ook, dat de jongens soms zoo flauw zijn, vooral onder Dr. AbreschGa naar eind191. (misschien is dit wel familie). Dan doen zij zulke stomme vragen, expres natuurlijk. Ik zou u zeer veel staaltjes daarvan kunnen vertellen maar dan wordt mijn brief te lang. De wijste partij heb ik reeds sinds eenige dagen gekozen! Ik kan mij niet herinneren U geschreven te hebben, dat de stelling van P. zoo moeielijk was, want dat vind ik ook niet. Ik dank U echter zeer voor Uwe oplossing daarvan. Wat leuk dat U eene kennis in Roemenië heeft! Ik zou ook zoo graag verzen maken, maar het wil mij haast nooit gelukken, daar moet talent voor zijn! Met veel vreugde zou ik dat boekje ontvangen. Ik heb thuis een boek van Vondel, maar ik begrijp daar nog niet veel van.Ga naar eind192. Ik lees nog al wat duitsche stukken, proza als poezie. Ik bezit tot mijn vreugde twee prachtbanden van ‘Goethe's Meisterwerke’. Ma deed vroeger ook veel aan Fransch. Zij heeft alle werken van Molière, Jean Racine en Corneille, ook heeft zij Coppée. Pa houdt ook veel van litteratuur, vooral duitsch en russisse, want hij is een Rus ‘van geboorte’. Nu mijnheer wil ik eindigen en ik verblijf met minzame groeten Uw toegenegen Arnold Saalborn.
Er moet enige tijd overheen gegaan zijn, voordat De Haan de brief van Saalborn beantwoordde. Daarom dateren we brief nr 40: herfst 1903. Gerardus Cornelis Gerrits was op 5 januari 1903 als tijdelijke leerkracht voor wiskunde op het Stedelijk Gymnasium toegelaten. Hij verdween op 9 juli 1904, volgens de notulen van de leraarsvergaderingen. In 1905 zou hij een zuster van Van Maarseveen huwen en zich dus met Johanna van Maarseveen verzwageren. Ook de arts Bornhaupt was in 1903 eigenlijk nog geen zwager noch van Gerrits noch van De Haan. Hij was gehuwd, we weten niet precies wanneer, met Van Maarseveens zuster de verpleegster Johanna Belia Petronella, die hij in 1900 als lid van de Russisch-Nederlandse ‘colonne’ tijdens de Anglo-Boerenoorlog had ontmoetGa naar eind193.. Deze zuster Van Maarseveen komt nog even in Pijpelijntjes voor, op p. 16Ga naar eind194.: Sam en Joop belenen daar ‘dat gouden ringetje uit de Transvaal, je weet wel, dat Nellie heeft meegenomen’ (ze krijgen er één vijfenzeventig op). De Haan lijkt zich sterk met de clan der Maarseveens te identificeren, wat niet goed rijmt met de opmerking dat hij ‘boos’ met zijn familie is; hij lijkt op die plaats toch niet zijn eigen familie, de De Haans, te bedoelen. De Nieuwe verzen van Giza Ritschl verschenen pas in 1904. Zij werden door De Haan op 14 januari 1904 in Het Volk en op 13 februari in De Vrouw besproken. Toch is er een exemplaar van de bundelGa naar eind195. met een opdracht: ‘Aan mijn lieven vriend Jopie / van / Giza Ritschel. / Amsterdam 22. Dec. 1903’. Met de Chinese literatuur, met name met Lao Tze, kwam De Haan in contact door de publicaties en vertalingen van Henri Borel, zoals het in 1898 verschenen werk Tao Teh King, ‘een chineesche bijbel van wijsheid en goedertierenheid, het verhevenste werk uit de chineesche literatuur’. Met De Haans ‘eigen boekje’ zal het ‘Spel van verwoest Jeruzalem’ bedoeld zijn. En de roman die half af is en die in het voorjaar in het tijdschrift Nederland zal verschijnen? | |
[pagina 72]
| |
Men denkt meteen aan Pijpelijntjes, maar in Nederland heeft van een roman nooit iets gestaan. Wel werden in het voorjaar van 1904 voorstudies of bewerkingen van Pijpelijntjes in het Zondagsblad van Het Volk geplaatst. De opmerking over Holland: ‘ik hou niet van dit land’, schijnt nog een onbeduidende boutade, maar zal uitgroeien tot een thema in De Haans werk. In de opdracht aan Georges Eekhoud voor de nerveuze vertelling ‘Over de ervaringen van Hélénus Marie Golesco’ (1907) zal De Haan schrijven: ‘Naarmate ik echt sterk ben geworden in menschelijk leven en kunstbedrijf, heb ik dit land zuiverweg gehaat’. | |
41. De Haan aan Saalborn, herfst 190329. St. WillibrordstraatBeste baas, leelijk hè, om je zoo heelemaal niet meer te schrijven, maar ik had heusch geen tijd eer. Je briefje heb ik bewaard. Jongen je moet niet zoo'n leelijk Germanisme gebruiken als ‘aanstrengend’. Waar haalde je dat op? Ja zeker Speenhoff is acteur, ik heb je pa geloof ik wel eens op 't Leidscheplein gezien, hij zal Speenhoff wel kennen. Maar Speenhoff teekent heel mooie spotprenten, maakt heel mooie versjes en zingt heel goed. Hij is dus wel 'n zeer bijzonder iemand. Maar hij is wel ongelukkig, omdat hij geen vrede en geen rust met zich zelf heeft en hij drinkt zooveel jenever en leeft heelemaal zoo ongezond. En dan lacht hij mij altijd uit, omdat ik niets drink, dat schadelijk is en niet rook omdat ik 't ongezond vind. Het is heel jammer. Want hij is wel goed voor anderen. Je bent 'n beste jongen, en 'n heel grappig gymnasiastje en later zul je wel 'n goed studentje zijn, maar je draaft soms vermakelijk door. Zoo in dit zinnetje: Wat wordt er tegenwoordig in Nederland niet veel gedaan voor 't onderwijs. Als je ‘niet veel’ wilt veranderen in ‘veel niet’ dan ben ik 't met je eens. Nee baas, 't is niet zoo heel goed in ons land. Waar ga je school, waar heb je vroeger schoolgegaan? Altijd op rijkeluisscholen. Maar je moest eens de armenscholen kennen of de Drentsche dorpsscholen. Arnold, dan zou je anders praten. Het was vroeger veel slechter nog, dat geef ik je toe, maar 't is tegenwoordig nog lang niet goed. Zoolang nog een kind hongerig en slecht gekleed naar school moet, zoolang mogen wij, die van kinderen houden, niet rusten. Dat beteekent niet, dat we nou maar overal geweld moeten maken. Ik heb 'n hekel aan geweld en drukte, maar 't beteekent, dat we ernstig ons best moeten doen om booze dingen te verhelpen. Dat er zooveel scholen bijkomen is zoo prettig niet, het zijn allemaal eerste klas scholenGa naar eind196.. 'n Dertig jaar geleden had school 12 't hoogste nummer, nu is er al school 113. Dat bewijst, dat de meeste menschen, die in Amsterdam komen wonen arm zijn. Ik zou je daar nog wel wat meer van vertellen, maar ik weet niet, hoever je vermogen voor deze dingen gaat. Hollandsch is voor vreemdelingen heel moeilijk, maar er zijn er niet veel, die 't kennen. Maar wil je nu eens iets mals hooren? Ik ken 'n dameGa naar eind197., die 't als 'n eer voor ons land beschouwt, dat Hollandsch zoo moeilijk is. Vindt je dat niet alderdolst. Ik ben blij, dat je geen Hollander bent, ik hou niet van dit land. De menschen zijn er pietluttig en vitachtig. Toe, jongen, vertel je mij eens, waarom wil je zoo graag weten, wie van de leeraren familie van me is? Vind je dat zoo merkwaardig. Ik wil 't je wel vertellen waarom niet. Het is Gerard Gerrits, dat is 'n zwager van mij. Maar ik ben niet zoo heel goed met hem, maar ik kan daar niet zoo op ingaan omdat hij 'n leeraar van je school is. Ueberhaupt ben ik met m'n familie boos. | |
[pagina 73]
| |
Van die stelling van Pythagoras zijn wel 'n zestig bewijzen. 'n Nieuw is nog gevonden door Multatuli, die je wel kent hè? Die was daar zoo blij en ijdel mee, dat hij dat bewijs in 'n ringsteen liet graveeren en die altijd aan z'n hand droeg. IJdel hè?Ga naar eind198. Verzen maken gaat niet, je moet ze zoo vanzelf in je voelen. 'n Heel goeie chinees, van wie ik veel vertaalde boeken heb gelezen, zei eens: ‘Poezie is 't geluid van 't hart’. Die chinees heet Lao Tsz' en dat boek Tao the king. Je moet verzen dus wel heelemaal van zelf voelen. Anders zijn ze toch slecht. Talent zooals de menschen dat bedoelen is 't eigenlijk niet, het is 'n bijzonder diep gevoel, dat sommige menschen hebben en 't vermogen om dat gevoel zóó uit te zeggen, dat anderen 't ook weer voelen. Maar dit zijn heel fijne en heel subtiele dingen, die je misschien heelemaal niet interesseeren. Deze vijf verzen, die ik je zend zijn al 'n paar jaar oud, ze zouden eerst in De Gids komen, maar die redactie bestaat uit professoren enz. En die zijn zoo knap, dat ze niets van verzen begrijpen. Ik schrijf nu altijd in ‘Nederland’. Redacteur daarvan is Mr. Van Loghem, die kent je Pa natuurlijk ook. A vrai dire houd ik niet zoo veel van hem, hij is voorkomend en beleefd en bemoeit zich niet te veel met je verzen. Maar hij is zoo slap en week. Hij schrijft onder den naam van Fiore della Neve, wij noemen hem altijd Verloren in de Nevel. Frederik van Eeden, dat is n echte dichter en m'n beste vrind. Ik houd van heel veel menschen, ik heb 'n groot hart, waarin plaats is voor velen, maar 't beste plaatsje is voor hem. Hij is veel ouder dan ik, wel twintig jaar. Giza Ritschl is 'n dame uit Hongarije, die nu al 'n jaar of dertien in Holland woontGa naar eind199. en heel mooie verzen schrijft, heel eenvoudig. Ik zal je haar verzenboekje eens leenen. Er komt juist weer gauw 'n nieuw van haar. Ik ga ze Zaterdag bij haar lezen. Mijn eigen boekje komt ook, maar dat duurt nog 'n paar maanden. In 't voorjaar publiceer ik 'n roman in ‘Nederland’, die half klaar is. Maar 't schiet niet goed op, omdat ik zoo veel te doen heb. Hélène Vacaresco is die Roemeensche vriendin van mij. Maar daar heb ik altijd moeite mee. Ze is zoo heel anders in haar denken en voelen als wij. Ze is gravin en hofdame van de koninginGa naar eind200. en dat geeft haar heel vreemde denkbeelden. Ze schrijft Fransche verzen en ik ken haar door prof. Van Hamel uit GroningenGa naar eind201. en die ken ik weer door verzen, die hij van me las. Rumenie is geen slaafsch land, of liever slavisch, maar 'n Romaansch. Wat je trouwens aan den naam wel hooren kunt. Werd niet de arme Ovidius naar Tomi aan den Donau verbannen en is Roemenie niet de poort van Trajanus. Dit alles wijst toch op Latijnsche vestiging, nietwaar? Die Hélène V. is heel grootsch op haar oude familie, maar nu ze weet, dat ik haar dan uitlach, doet ze 't niet meer. Toch houd ik van haar en haar verzen. Dat je Pa een Rus is vind ik leuk. 'n Zwager van mij en ook 'n zwager van Gerrits woont ook in Rusland in Riga. Daar is hij dokter in 't Stadsziekenhuis. Maar hij is altijd bang om z'n oordeel over Rusland te zeggen. Z'n vadertje, waarvan hij o, zoo veel hield, is naar Siberie verbannen geweest en daar aan mijntering of zoo gestorven. Nu is hij altijd droef en wil nooit over z'n land spreken. Hij moet er wel blijven om z'n betrekking, maar hij heeft 't droevig. Ik heb nu geen tijd meer, later schrijf ik je wel eens weer. Vriendlijke groeten aan Louis en ook aan je ma en je pa en natuurlijk jezelf ook van Jacob de Haan.
De vijf verzen, die ik je zenden zou, komen eerst in November. Ik had de drukproef te lang | |
[pagina 74]
| |
gehouden. Was je vader nog naar ‘Joyselle’. Ik ga nu weer geregeld naar de schouwburg om recencies te maken voor 'n krant. Ik zal dus Sarah ook wel zien. Dag hoor. 'n Zondagsblad hierbij.
De toneelrecensies, die De Haan voor een krant zou schrijven, waren bestemd voor het weekblad Blauwe Maandag, dat maar kort heeft bestaan: in 1903 verscheen het elf maal. Voor Het Volk heeft hij over Joyzelle van Maeterlinck en over de daarin optredende actrice Georgette Leblanc willen schrijven, want op 3 oktober 1903 lezen we in de correspondentierubriek: ‘J.d.H. - Een zoo klein deel onzer lezers verstaat vreemde talen, dat wij van andere dan Nederlandsche tooneelopvoeringen geen kritieken kunnen plaatsen’, alsof het om een ongevraagde bijdrage ging. De volgende brief van De Haan aan Saalborn kunnen we met behulp van het couvert op 5 november 1903 dateren; Saalborns antwoord werd op 9 november geconcipieerd. Als De Haan van de tijd spreekt dat hij het ‘heel rijk’ had, doelt hij misschien op zijn verblijf bij oom Gerson in Haarlem. Bij de tijd dat hij het ‘heel bitter’ had, kan hij aan de jaren bij dokter Koetser gedacht hebben. Van de knipsels die De Haan in totaal stuurde, zijn er drie tussen Saalborns papieren teruggevonden. Het eerste, uit Blauwe Maandag van 2 november 1903, heet ‘Tooneel in de hoofdstad. (Kunst en vaardigheid)’. Het trekt een vergelijking tussen drie toneelspeelsters: Sarah Bernhardt (in La Dame aux Camélias van Dumas en Plus que Reine van Bergerat), Georgette Maeterlinck-Leblanc (in Joyzelle) en Theo Mann-Bouwmeester (in Nachtasyl). De Haan vindt het ‘la grande Sarah’ aan ziel ontbreken, hij vergelijkt haar met Hélène Swarth en haar ‘rijmelarij’ en stelt daar dan het ‘simpele, sterk-poëtische’ van Giza Ritschl tegenover. Mevrouw Bouwmeester krijgt een voldoende. En mevrouw Leblanc wint met ‘diep-gevoelde kunst’ het goud. Blauwe Maandag verscheen voor het eerst op 19 oktober 1903 en hield al in de laatste week van 1903 op te bestaan. Het blad werd gefinancierd door Bas VethGa naar eind202.; hij zal via zijn vriendin Giza Ritschl De Haan aangezocht hebben om mee te werken. Diens eerste bijdrage stond in het tweede nummer van 26 oktober 1903, onder het doorzichtige alias Jean Lecocq. Hij besprak Gorki's toneelstuk Nachtasyl en bestreed de stelling van Gorter dat de burgerklasse geen gevoel heeft voor proletariërskunst en omgekeerd, want Gorki is een echte proletariër en behoort ongetwijfeld tot de grootste hedendaagse artisten. In het weekblad van 9 november schreef De Haan over ‘Onze verpleegsters en verplegers’, n.a.v. het novembernummer van hun vakblad Nosokómos (hoofdredacteur: A. Aletrino). De arbeidsvoorwaarden in het Amsterdamse Binnengasthuis waren beneden peil. Een belangrijke bron voor zijn kennis over de verpleging zal Johanna van Maarseveen geweest zijn, bestuurslid van de Vereeniging van particuliere pleegzusters te AmsterdamGa naar eind203.. Een tweede stuk dat Saalborn kreeg toegestuurd, gaat over Verlaine en stamt uit De Amsterdammer van 18 oktober 1903. De Haan is zeer op Verlaine gesteld: ‘Ik heb Verlaine zoo lief, ik hou zoo van hem, ik hou zoo vreeslijk van hem’. Hij is De Haans ‘diep-innigst-beminde verzenvriend’. Alleen Giza is met hem in één adem te noemen: ‘Giza en Paul Verlaine zijn de twee simpelgrooten’ en ‘in sterkte van poesie staat Verlaine 't hoogst en komt Giza hem 't meest nabij’. Grappig is dat De Haan niet weet van wie de zin ‘il pleut doucement sur la ville’ afkomstig is. Het derde stuk gaat over de ‘dichter-teekenaar-zanger’ Speenhoff en stond op 1 november 1903 in De Amsterdammer. De Haan geeft aan Speenhoff met zijn ‘simpele | |
[pagina 75]
| |
zielskracht’ en ‘diepe poëzie’ de voorkeur boven ‘la grande Sarah’, die het meer van ‘uiterlijkheden’ moet hebben, net als Hélène Swarth, en ook boven Georgette Leblanc, die met Kloos wordt vergeleken. Speenhoff wordt op één lijn gesteld met Giza Ritschl. En dan geeft De Haan nog gauw aan Edouard Jacobs een duw, die ‘niet zoo zuiver van ziel’ is en ‘dubbelzinnige botheden’ debiteert. Op 8 november tekent Edouard H. Jacobs in De Amsterdammer per ingezonden brief protest aan, niet van zins ‘een twintigjarig jongeling’ zomaar over de zuiverheid van zijn ziel te laten oreren. Bovendien: ‘Ik ben overtuigd dat de heer Jacob de Haan mijne werken beoordeelt zonder mij ooit gehoord te hebben!’. De Haan blijkt deel uitgemaakt te hebben van een commissie die op 24 oktober 1903 in het Paleis voor Volksvlijt een kunstavond op touw zette voor de kinderen van de slachtoffers der stakingen. Die commissie nu had ook Edouard Jacobs om zijn medewerking verzocht. Deze deed mee, ‘belangloos en voor een goed doel’. De commissie had hem daarvoor per brief haar dank betuigd. Dat was toch zeker niet voor zijn ‘dubbelzinnige botheden’? Een andere reactie op het Speenhoffstuk kwam van Henri Hartog, die in De Vrouw van 19 december 1903 Speenhoff, ‘ontdekt als een nieuw verschijnsel’, onder de loep legt en daarbij ‘een klein beginnend kraaiertje’ citeert, dat gezegd had ‘dat er eindelijk eens wat anders kwam, dan die eeuwig zwaar op de handsche en pretentieuse “Woordkunst”’. Men zou hier een nagalm kunnen menen te horen van de woordkunstdiscussie, die indertijd door Van Eeden was aangezwengeldGa naar eind204.. Er zijn in jaargang 1903 nog wel meer bijdragen van De Haan in De Amsterdammer te vinden. Zo besprak hij op 22 november 1903 een werk van A.G. van Hamel, L'album de Louise de Coligny. Een stuk ‘De heeren Sterck en De Vries in actie’, van 8 november 1903, zou van De Haan kunnen zijn; het is met ‘H.’ ondertekend en hekelt het te grote kindertal per schoolklas. (De Amsterdammer, het zij tussen haakjes vermeld, publiceerde in die tijd in het feuilleton een bewerking van het dagboek van Hélène Vacaresco.) Bijzonder intrigerend zijn De Haans opmerkingen over zijn literaire werk. Telt men er de geplande uitgave van het ‘Spel van verwoest Jeruzalem’ en de roman voor het tijdschrift Nederland bij op, dan had De Haan in 1903 tenminste vier literaire ijzers in het vuur. Bij het ‘boekje met schetsjes’ stellen wij ons iets Kanalje-achtigs voor, maar minder ‘socialistisch’ dan dat boekje tenslotte uitviel. En het ‘jongensboek’ blijft een raadsel. Aletrino schreef daar later aan Herman Robbers over: ‘Op een dag vertelt hij [De Haan] me, dat Tak hem gevraagd heeft een jongensboek te schrijven en dat hij daaraan bezig was en verzocht me, of hij dat aan mij mocht opdragen. Ik zei natuurlijk ja, omdat het hem pleizier deed en heb er verder niet naar gevraagd’. Aletrino had dus hetzelfde idee als de lezers van Het Volk op 8 november 1903 kregen, toen ze de komst van een jongensboek of kinderboek zagen aangekondigd, waarvan De Haan toen schreef: ‘Hoe 't heet en wat er in staat, vertel ik niet’. Later bleek de opdracht aan Aletrino terechtgekomen te zijn in Pijpelijntjes, dat men nauwelijks een ‘jongensboek’ kan noemen en dat daar in de brief aan Saalborn ook niet mee bedoeld kan zijn. De Haan belooft Arnold en Louis een exemplaar, terwijl hij laterGa naar eind205. Pijpelijntjes voor Arnold niet geschikt zal vinden. Carry de Haan trouwde op 6 januari 1904 met Kees van Bruggen en het tweetal vertrok naar Indië. Volgens het contract zou Kees vijf jaar aan de Deli-Courant verbonden blijven. Niettemin keerden de Van Bruggens in april 1907 naar het vaderland terug. | |
[pagina 76]
| |
komen, ik had al 'n poos geleden proef. Morgen wip ik even in 't LeesmuseumGa naar eind206. en dan zie ik ze wel. Of zie ze niet. Je weet nooit vooraf en dat weet niemand, wat je worden zult. Zie je, toen ik 'n klein jongentje was, had ik 't heel rijk en toen zou geen mensch gezegd hebben, dat 't mij gaan zou, zooals 't is gegaan. Hoe je later over Sarah zult denken is nu niet te zeggen, maar mijn oordeel van nu kun je uit de knipsels, die ik je hierin sluit gemakkelijk zien. Als je in kunstzaken je gaat storen aan wat anderen zeggen, dan ben je heelemaal op den slechten weg. 't Oordeel van recensenten is o, zoo weinig waard. 'n Veel beter argument is, ‘ik weet zelf ook wel zoo'n beetje, wat mooi is’, als je Sarah mooi hebt gevonden, welaan dan is 't goed. Ga je Jane Hading zien? Ik geloof, dat ze met CoquelinGa naar eind207. komt en ‘Joséphine’ in ‘Plus que Reine’ zal spelen. M'n oordeeltje over Gorki is heel gunstig, hoewel ik op NachtasylGa naar eind208. als bühnenfähig stuk veel aan te merken vind. Wat m'n tehuis betreft, neen m'n vader en moeder zie ik nooit, hoewel ze allebei nog leven. We zijn niet gelukkig in onze familie. Je moet daar maar nooit naar vragen. Ik heb nog 'n oudere zuster, die al jaren lang krankzinnig is, en nog 'n zuster, van wie ik zielsveel houd, maar die in Januari voor minstens 5 jaar naar Medan gaat. Ze gaat dan trouwen, en haar man is hoofdredacteur van de Deli-courant geworden. Dat is 'n zeer goede betrekking dus om mij blijven ze niet hier. Dat kan ook niet. Maar ik krijg wel weer 'n thuis als ik trouwen ga. Mijn aanstaande vrouw is dokter, en als ik dan advokaat ben kunnen we saam veel goed doen. Ik heb nu al veel dingen van haar geleerd. Ze is geloof ik heel knap in haar doktersvak. Kloos heeft in 1885 in Brussel gewoond, daar kan je Ma hem dus wel gekend hebben. Maar wat bedoel je daarmee: ‘Hij heeft een heel boek voor haar gemaakt’Ga naar eind209.. Gorter, is niet de schilder, die heet ArnoldGa naar eind210., maar ik bedoel Herman Gorter, die is nu, jammer genoeg, sociaal-democraat geworden, maar hij heeft 'n groot gedicht ‘Mei’ gemaakt en 'n boek ‘Verzen’, die tot de mooiste hooren, die ik ken. Nadat hij socialist is geworden (1897) heeft hij geen zulke mooie dingen meer gemaakt. Hoe oud word je den dertigsten? 15 of 16? Dat kunnen prettige jaren voor je zijn, op 't gym is 't heel goed soms. Zie je, die leeftijd van Arnold Saalborn nu, dan zie je de leelijke dingen nog niet zoo en je bent toch al oud genoeg om je gelukkig te voelen en, wat nog meer is, dat gevoel van geluk te bewaren voor later. Juist in die jaren, zoo oud als jij nu bent heb ik 't heel bitter gehad, en dat kan ik nu niet meer vergeten. In Februari verschijnt nu stellig 'n boekje met schetsjes van me, als ik goed gezond blijf. 'n Uitgever hier verzocht me ook 'n jongensboek voor 'm te maken. Dat moet in April af zijn. Dat lijkt je wel 'n lange tijd, maar dat is 't niet hoor. Arnold en Louis krijgen 'n exemplaar van den schrijver. Dat staat altijd heel gekleed. Ik heb Louis eens in 't Suasso museumGa naar eind211. gezien, tenminste ik dacht, dat hij 't wel zijn zou. Wat z'n plaatjes van toen betreft, ik mag voor de kinderafdeling wel weigeren, wat ik wil, maar niet plaatsen, als 't te duur wordt. En nu vonden ze L's plaatjes te groot en daardoor te duur. Maar wil hij me eens 'n paar eenvoudige lijnteekeningetjes sturen alleen contouren, dan neem ik ze graag en plaats ze dadelijk. Dezen winter hoop ik nu eens veel te doen. En ik doe veel. De lui hebben me den naam gegeven, dat ik zulk mooi Hollandsch schrijf en zoo goed voor kinderen kan vertellen. 't Is heelemaal niet waar, maar als je den naam maar hebt. En dus krijg ik nogal eens 'n aanvraag om mee te werken. Ik vertaal voor de Echo ‘la Roche aux Mouettes’ van Jules Sandeau dat geeft 'n f 150 en 't is gauw gedaanGa naar eind212.. | |
[pagina 77]
| |
Ik heb bepaald plan weer rijk te worden. Nu moet ik nog wat zien te doen voor 'n tijdschrift, waarvan vijf professoren redacteur zijnGa naar eind213.. Je begrijpt, ach ze weten er niets van, hoor. Dag beste jongen, vriendlijke groeten aan je heele familie. Je bent wel zeer 'n correct gymnasiastjen, dat je mij alleen de groet geeft van 't deel van je familie, dat ik direct of indirect zoo'n beetje ken, maar mijn groet is voor je allen, schoon 't min correct zij. Voor je zelf vriendlijke groeten van Jacob de Haan
Ach, nu moet je met m'n versjes tot December wachten, de redactie verzocht 't mij, omdat anders 't tijdschrift 'n bladzij te groot zou worden en dat kost van binden evenveel als 'n heel vel. Snap-ie? Voor vergoeding zend ik je nu alle knipsels van deze maand. Ik kan dat niet blijven doen, dan werd je 'n te duur broertje hoor, en ik heb nogal veel broertjes, 'n heele familie. En die maken zooveel geld van me op, als ze geen boterham hebben. Alles wordt duur, zie je Arnold, vroeger hoefde ik me niet te laten scheren en nu wel. 'n Belangstellende meneer, die ik eens had afgeblaft vroeg: Hoeveel maal heb jij je laten scheren. Boy, toen stond ik niet met beschaamde, maar met gladde kaken. Zoodat ik maar zeggen wil, dat ik je nog knipsels sturen zal. Dag hoor. Gegroet. | |
43. Saalborn aan De Haan, concept, 9 november 1903Mijnheer! Vooreerst mijn dank voor uw grooten brief met de recensies, ze zijn beide uit de groene Amsterdammer nietwaar? en voor de Zondagsbladen. 't Spijt me zeer, dat de versjes nu eerst in December komen, maar daar is nu eenmaal niets aan te doen. Ik zal nu maar dadelijk met de deur in huis vallen en U vragen uit ma's naam eens een bezoek bij ons te brengen, Ma verlangt U wel eens te spreken. Zij leest uwe brieven ook geregeld en is evenals ik zeer nieuwsgierig naar uwe ‘lotgevallen’, ik wil U er echter niet verder naar vragen, omdat U schreef, dat ik er niet verder naar vragen moest. Ook mijne grootmoeder eene vrouw van 79 jaar, voelt uit uwe brieven reeds eenige sympathie voor U. Ik hoor volstrekt niet naar wat anderen zeggen, maar heb een eigen oordeel. O, ja ik wilde U eens vragen hoe U Louis Bouwmeester vindt, heeft U de donkeren TunnelGa naar eind214. gezien, ik wel, Bouwmeester is op 't end heelemaal schor geworden. Vindt U 't spel van hem ook Vaardigheid? of Kunst. Ma vraagt of U BoekenGa naar eind215. kent. Ik bedoelde met die zin, dat hij ma een bundel gedichten opgedragen heeftGa naar eind216.. Ik word 15 jaar, maar ik wilde wel dat ik nog 8 was, toen was ik op de lagere school, ik vond die jaren van 8 - 12 veel prettiger dan de tegenwoordige. Vooral omdat ik wel zeggen kan, dat ik toen een van de besten was, tegenwoordig kost het voldoende blijven nog al wat moeite. De gedachte kwelt mij ook, dat ik nog niet weet of ik a of b doe, maar ik geloof wel, dat ik langzamerhand tot de conclusie zal komen b te doen.Ga naar eind217. Ik heb tegenwoordig ook zoo weinig tijd, dat ik haast niet voor mij zelf kan doen; dat is echter het minst. Ik ben blij, dat ik een exemplaar van dat jongensboek krijg. Kent u ‘Paljas’ van Vletter, dat heb ik, ik vind 't een zeer mooi boekGa naar eind218.. | |
[pagina 78]
| |
U zegt, dat u niet goed Hollandsch schrijft, maar dat is niet zoo. Wij vinden ook, dat U mooi schrijft. U vertaalt ‘La Roche aux Mouettes’ zeker voor het Zondagsblad, dan zal er misschien eindelijk iets, wat niet uit een andere courant ‘gestolen’ is, inkomen. Want ik geloof, dat de redactie van de Echo daar nog al een handje van heeft. Laatst las ik in den Prins ‘de terugkeer van Sherlock Holmes’, geillustreerd en een poosje later verscheen het ook in het Zondagsblad der Echo met dezelfde plaatjesGa naar eind219.. Zoo is geloof ik, die geheele St. Nicolaasetalage, op de KeizersgrachtGa naar eind220. een naäperij van de Tentoonstelling van de Telegraaf, alsook dat er nu een Zondagsblad voor Kinderen in de Echo komtGa naar eind221.. Vindt U dat ook niet. Laatst was ik met een Populair Concert in het Concertgebouw. daarover heb ik een schet[s]je geschreven, wat nog niet af is, en wel nooit af zal komen. Ma vraagt hoe U advocaat wordt, daar U zooveel tijd heeft om zooveel andere dingen te doen. Wat bedoelt U met die vele broertjes, die om een boterham vragen. Uwe knipsels zal ik steeds met pleizier ontvangen. Wanneer het U echter te duur wordt, hoeft U ze niet meer te sturen. Nu mijnheer moet ik naar bed (9 uur) en zal ik dus eindigen met de groeten van mijne geheele familie en den wensch van beterschap voor Uwe ongelukkige zuster, indien die nog bestaat. Uw toegenegen Arnold Saalborn 9 / 11 / 03.
In november en december 1903 maakte De Haan een tocht helemaal om de Zuiderzee heen, om op te roepen tot steun voor de kinderen van de slachtoffers van de spoorwegstaking, of zoals hij het op 15 november 1903 in zijn rubriek uitlegt: ‘om de menschen in verschillende plaatsen eens te vertellen, hoe allerellendigst de toestand van de arme kindertjes hier is’. Kort daarvóór schreef hij Saalborn; het poststempel op het couvert vermeldt 11 november. Ideeën over honoraria en auteursrechtregelingen, zoals De Haan laat doorschemeren inzake de prijs van de Nederlandse uitgave van Joyselle van Maeterlinck, zaten in die tijd in de lucht. In 1905 zal op instigatie van met name Herman Robbers een Vereeniging van Letterkundigen worden opgericht, die op dit gebied een reeks van plannen zal formuleren, zoals modernisering van het auteursrecht en aansluiting van Nederland bij de zogenaamde Berner Conventie. In de Sinterklaasaflevering van De Haans kinderrubriek kwamen geen tekeningetjes van Louis Saalborn en evenmin van Speenhoff. Wat de brieven van Saalborn aan De Haan betreft, wij herinneren eraan dat het hier om kladden gaat. Men moet dus op afwijkingen bedacht zijn. De gedachte aan a of b, die Saalborn kwelde, stond in het klad nog met een kleine g geschreven. | |
44. De Haan aan Saalborn, 11 november 1903Beste boy, misschien lees je 't vanavend al in de krantGa naar eind222. voor dat je deze brief krijgt, dat ik op reis ga. In allen gevalle zend ik je 'n Volk, en daar kun je alles in lezen, wat de reis betreft. De tocht duurt wel 'n week of vier. En dan zal ik niet veel gelegenheid hebben 't gymnasiastje uit de Alex. B. straatGa naar eind223. te schrijven. Ik zal je wel eens 'n kaart sturen als ik 't rustig heb. Maar op 't oogenblik heb ik 't zeer druk met alles te organiseeren. Dat begrijp je | |
[pagina 79]
| |
zoo. Daardoor kan ik ook niet bij jullui komen. Natuurlijk leest je ma je brieven, daarvoor is 't juist zoo prettig als je veel van je moeder houdt, dan bepraat en bedoe je samen alles, dat is veel inniger dan als je zoo alleen bent. Och, je moogt wel weten, hoe ik geleefd heb, dat was als kind wel heel goed en rijk en later minder. En eens 'n tijd heel min, maar nu is 't alles weer in orde. Toch zijn die dingen van mijn leven niet zoo heel interessant en dan; de tijd zal je van zelf al eenige lieve jongensillusies wegnemen, waarom zou ik het nu misschien doen, en je op menschen en dingen een kijk geven, die toch de goede niet is? Ik heb als kind bij een oude oom van mij gewoond, die wiskunde doceert en een heel droge oom was. Hij was niet getrouwd en woonde met twee heel oude zusters. Maar hij was wel rijk. Daarna woonde ik vier jaar bij een dame van 58 en 'n heer van 68 die vroeger arts was geweest, maar nu blind was. Ook dat was geen goed huishouden voor een jongen van 'n jaar of 14 zooals ik toen was. En later toen ik vrij werd was ik gewoonlijk te somber om veel te genieten, ik had nooit met kinderen saam gewoond en dat geeft je 'n vreemd karakter. Altijd was ik alleen. De jongens hielden niet van me, buitendien was ik telkens zeer ziek. Nu gaat 't beter, ik heb niet veel vrinden, eigenlijk maar een. En zoo gek is m'n karakter door dat vroegere leven geworden, dat ik me heel oud voel. Mijn beste vrind, en door wie ik ook Kloos ken, is Van Eeden, maar ik houd ook veel van Aletrino. Die zijn alletwee al over de veertigGa naar eind224.. Ik ken veel kinderen, doordat ik vaak voor kinderen schrijf, 't meest houd ik van kleine meisjes voor ze dwaas gaan doen. Die kunnen altijd alles van me gedaan krijgen. B.v. Haagsche hopjes van Nieuwerkerk, die zijn beter dan van Rademaker, nou die koop ik altijd voor twee kleine meisjes hier. Meisjes zijn eigenlijk allemaal zoetekauwtjes en haast allemaal lachebekjes. Als ze groot worden gaan ze vervelend doen. Welnee, je mag best 'n oordeel ergens over hebben, trouwens, dat is je niet te verbieden, net zoo min als 't je te verbieden is ergens over te denken. Een andere zaak is, of je dat oordeel op jou leeftijd zeggen moogt. En dan geloof ik van wel, als je 't maar liefderijk en bescheiden doet en nooit om iemand, wie dan ook onaangenaam te zijn. Het gaat niet aan een leeftijd te zeggen voor 't verlof om te spreken. Sommige menschen hebben nooit 'n oordeel, dat iets waard is. Louis Bouwmeester zou wel een goed kunstenaar kunnen zijn, als hij minder om 't publiek gaf. 't Best zijn kunstenaars altijd voor ze weten, dat ze kunstenaars zijn en dat weten ze tot een last wordt. Zoo is 't ook met Kloos gegaan. Welnee, 't boek met verzen van Kloos is opgedragen aan Anna Amelse zijn moeder, die al lang dood is. Dan heeft hij nog een serie verzen gegeven onder den naam: ‘Van Kind en God’ dat aan Willem Witsen opgedragen is. Kloos heeft eens iemand heel lief gehad en daardoor veel geleden, maar dat zal toch je moedertje van nu niet zijn? En baasje, toen heb ik moeten lachen. Kwelt je de Gedachte (met 'n hoofdletter nog al) of je a of b zult doen? ja, dat is 'n heele kwellerage. Weet je wat, hou jij je nog twee jaartjes ongekweld rustig, het zijn de beste jaren van je jeugd, en doe dan alle twee. Je doet A en dan werk je wat extra wiskunde bij. Nee man, als je je daarover gaat kwellen, dan gaat 't mis met je. En zou je B willen doen? Nee, dan loop je de thema en de antiquiteiten mis, wat veel te veel jammer zou zijn van Hoekstra en De WildeGa naar eind225.. Als je jarig bent ben ik op reis, als ik terugben krijg je een mooi boek van mij. Ik ben blij, dat je m'n stijl goed vindt, ikzelf vind 'm te brokkelig. Enfin. Je moet niet zoo tegen ‘de Echo’ fulmineeren en ook niet zulke booze woorden gebruiken als ‘stelen’. Nous autres journalistes, wij stelen niet, wij maken slechts excerpten. En dan boos baasje, steelt dan de Nederlandsche uitgever niet van den niet-Nederlandsche schrijver? Weet je wel, dat 'n Hollandsche Joyselle 65 cts minder kost of ongeveer 35% omdat de fransche uitgever aan Maeterlinck honorarium uitkeert en de hollandsche niet. | |
[pagina 80]
| |
Als ik examen wil doen? Dan gaat dat zoo. 'n Poos voor de kindertentoonstelling van ‘De Telegraaf’ had ik eindex. gym gedaanGa naar eind226.. Ik zou 't wel eer gedaan hebben, maar daarvoor deed ik Gymnastiek onderwijzers, fransch en hoofdacte. Dus kon 't niet eerder. 't Volgend jaar doe ik candidaats, stellig hoorGa naar eind227.. Maar ik heb niks geen haast. Van de winter schrijf ik en maak 'n heel dikke spaarpot, net als de dassen tegen den winter, wel en dan zeg ik op 'n dag tegen alle kranten, waar ik aan werk Bonjour, ga op reis, kom terugGa naar eind228., ga hard werken en doe examen. ‘C'est simple comme bonjour’. En m'n examens zijn altijd goed. Ik denk, baasje, omdat ik me niet kwel over de Gedachte (met 'n groote letter) of ik er kom of niet. Ik ga juist voor m'n 500 broertjes en zusjes op reis. Welnee, negen uur is 'n goeie tijd om naar bed te gaan. Sommige jongens denken, dat 't heel mooi is laat op te blijven, maar ik wilde, dat ik nog om negen uur naar bed kon gaan. Maar daar zouden andere lui onder lijden en dan had ik heelemaal geen tijd voor vriendelijke babbelbriefjes. Mijn zuster in Meerenberg is subjectief heelemaal niet ongelukkig, en 'n objectief ongeluk is 'n frase van medelijdende menschen. Beter zal ze wel niet worden, maar dat zou juist haar ongeluk zijn, want nu heeft ze 't kalm en rustig. Je moet mij niet hard vinden, dat ben ik niet, maar heusch ze voelt zich niet ongelukkig, en is altijd tevreden. Vraag je ma maar eens 't verschil tusschen subjectief en objectief ongeluk, als je 't niet weet. Met contoerteekeningetjes zonder schaduwing zal Louis wel weten, wat ik bedoel. Maar andere zijn ook goed. Ziezoo, nu moet ik werken voor de kinderen. O, ja, ik geef 'n extra St-Nicolaasnummer, als Louis daar wat in teekenen wil, is hij in heel chique gezelschap, o.a. van Speenhoff. Dag beste boy, vriendlijke groeten aan jullui allen van je vrind
Jacob de Haan.
Op 18 november 1903 haast Saalborn zich om De Haan nog vóór zijn vertrek een brief te doen toekomen. Zijn vraag naar de kleine meisjes die ‘dwaas gaan doen’ heeft misschien een achtergrond. Als redacteur van de kinderrubriek onderhield De Haan een levendig contact met zijn lezertjes. Hij correspondeerde met ze en maakte met de kinderen ook wel uitstapjes, zoals naar IJmuiden met het zoontje van de redacteur van het Zondagsblad, Ferdinand Vliegen, die daarover op 14 juni 1903 in de krant had mogen berichten (‘Wat vond ik dat aardig van meneer De Haan mij uit te nodigen’, hij had De Haan bij de kennismaking zelfs voor de zoon van De Haan gehouden!), een verhaaltje dat met een foto van Ferdinand en meneer De Haan werd verlucht (men bewondert De Haans cape en hoed: de ‘hanekam’), terwijl Ferdinand in een volgende aflevering de indruk beschrijft die De Haan in IJmuiden gemaakt had: ‘de bewoners vonden meneer D.H. zijn hoed zoo gek’. Het is de reactie die we al kenden van Aletrino: ‘Als je hem ziet, denk je dat je een gek voor je hebt, zoo raar kleedt hij zich’. De Haan overweegt dan welk jongetje hij de volgende keer zal meenemen, in juli wordt het idee van een ‘reisklubje’ geopperd en in september is men naar Zaandam geweest en deze keer met een meisje erbij, want De Haan was gekapitteld dat hij alleen jongetjes meenam. ‘Waarom ik altijd jongens mee neem als ik uit ga? Wel, omdat die veel aardiger zijn dan meisjes en veel beter kunnen loopen’, zo had De Haan zich ontwapenend verdedigdGa naar eind229.. Een snuifje pijpelijntjesachtigheid avant la lettre? Was er in Huize Saalborn ten aanzien van deze ongewone correspondentie enige achterdocht ontstaan? | |
[pagina 81]
| |
Beste mijnheer! Juist heb ik nu gelegenheid uw brief te beantwoorden, die ons (d.w.z. mijne ma en mij) zeer veel pleizier gedaan heeft. Ik vind 't jammer, dat U nu juist op reis gaat, dan kan ik U ook zoo dikwijls niet schrijven in 4 weken. Ik hoop, dat u dezen brief nog ontvangt voor u op reis gaat, ik schrijf hem, daar ik gelezen heb, dat U den 21e op reis gaat en nu is het den 18en. Ik vind 't zeer mooi van U, dat U voor zoo'n goed doel op reis gaat, ik hoop maar, dat U nog tijd hebt mijn epistel te lezen - 't Zal mij zeer veel genoegen doen, van tijd tot tijd een kaart van U te ontvangen, ik kan U dan natuurlijk niet antwoorden, daar ik niet weet, waar U logeert. (Als ik in 't vervolg van ‘wij’ spreek, bedoel ik ma en ik) Wij begrijpen niet, waarom u bij vreemden gewoond hebt, dat moest wel vervelend zijn. Kreeg U altijd privaatlessen, [d]aar U schrijft nooit met kinderen omgegaan [te] hebben - Ma had reeds aanvankelijk gemerkt [uit] uw schrijven, dat U U soms oud voelt, voor[al door] dat schetsje uit het Volk in dat ziekenhuisGa naar eind230.. [U s]preekt van van Eeden. Schrijft die ook, [is het] Sonnet ook van hemGa naar eind231., die wordt op[gevoerd d]en 29e December door een Gymnasiastenvereeniging D.V.S.Ga naar eind232. in het Paleis voor Volksvlijt, met en benevens ‘Een middeleeuwsch abelspel uit de 14e eeuw genaamd: De Gloriant’. In dit laatste vervul ik ook eene rol, ik ben wel geen lid, maar ik zal U zeggen hoe dat gegaan is. Onze docent in het Ned. Dr. F.A. St.Ga naar eind233. vroeg mij laatst of ik mee wilde doen, daar de aanvankelijk daarvoor aangewezen persoon geen stem genoeg daarvoor had. Mij vond hij nogal geschikt. Gisteren kreeg ik het boek, waar het instaat maar ik begrijp zoogoed als niets van van die taal: geheel Middeleeuwsch. Ik moet Dr. St. morgen nog vragen hoe ik daar mee aan moet. Wat bedoelt U daarmee: ‘voor ze dwaas gaan doen’ (n.l. die kleine meisjes.) Kloos heeft mijne moeder volstrekt nooit liefgehad, zoo zij zegt. Ik zou het wel jammer vinden de antiquiteiten (wat is toch dat thema, waar U van spreekt) mis te loopen maar practisch nut heb ik toch niet veel van A. Ik voel veel voor de taalstudie in het algemeen. van advocaat echter houd ik niet. Verbeeld je eens, [dat je] pleiten moet voor iem. waarvan je weet, dat [hij een] boosdoener is; dat moet toch tegen je gevoelen strijden. U zegt: de antiquiteiten van de Wilde, is dat een boek? Ik dank U zeer voor uwe vriendelijkheid mij een boek te geven. ik vind het zeer aardig van U. Ik dacht dat je van een gymn. op de Universiteit kwam, daar na 3 jaar examen deed, het volgend jaar Candidaatsex. en dat je dan ‘klaar’ was - Maar ik begrijp niet, dat U ‘geen haast’ heeft. Gaat U niet op de Hooge School? Hoe kan U anders Candidaatsexamen doenGa naar eind234.? Is 't goed wanneer Louis U de volgende week of zoo teek.--enz.
Nu mijnheer, ik hoop van ♥ dat U reis moge gelukken en verblijf met de beste groeten van huis tot huis Uw toegenegen -
Zoals De Haan in juli 1903 aan Frank van der Goes had geschrevenGa naar eind235., had hij zijn lidmaatschap van de Bond van Nederlandse Onderwijzers niet opgezegd, hoewel hij sinds mei van het jaar niet meer als onderwijzer werkzaam was. Deze Bond nu gaf een orgaan De Bode uit, een weekblad dat zich onderscheidde door een bloeiende ingezonden stukken-rubriek. Wie zich vooral stevig daarin weerden, dat waren de heren Brokkelkamp en Bremer, beiden onderwijzer te Kampen, en zij wekten kennelijk de ergernis van De Haan. Onverhoeds schiet hij uit zijn slof. Op 11 september 1903 protesteert hij tegen ‘gewild-geestige stukjes’ en ‘Kamper uien’, hij wil in De Bode ‘geen raadsels’ en ‘geen moppen’ (die zette De Haan al genoeg in zijn eigen kinderrubriek!), hij vindt het voor | |
[pagina 82]
| |
zichzelf en voor andere leden en lezers irritant ‘als we in plaats van 'n Bode een UilenspiegelGa naar eind236. krijgen, die de Kamper uien wel goed afspiegelt, maar ons geen goeds brengt’. Vooral Brokkelkamps stukjes worden door De Haan ‘moeilijk genoten’. Het was een fel stuk, weinig gemotiveerd, zoals ook de redactie in een nawoord vond, maar zij had het toch geplaatst, omdat volgens haar ‘niemand beleedigd’ werd. Niettemin protesteerden in De Bode van 18 september 1903 de heren R. Schilder en J.H. Modders, respectievelijk voorzitter en tweede (Brokkelkamp was de eerste) secretaris van de afdeling Kampen van de Bond van Nederlandse Onderwijzers, tegen wat ze als een ‘onheuschheid’ van ‘koll. De Haan’ hadden gevoeld. Op 25 september vinden we ‘J. de H. te A.’ in de ‘Korrespondensie’ in De Bode: ‘We hebben van de vrijheid, die ge ons gaf, gebruik gemaakt en uw schrijven naar K. gestuurd’. De Kampenaren hebben toen op plaatsing aangedrongen. Op 2 oktober 1903 verschijnt De Haans stuk onder de titel ‘Opheldering gegeven’ in De Bode. Opnieuw valt De Haan over de ‘pietluttige onbenulligheid’ van de Kampenaren. Het stuk van Schilder en Modders vindt hij ‘geen nietsje beter dan al de rest’. Op 9 oktober staat van R. Bremer in De Bode een stuk ‘Simpel en rechtaf gezegd. Aan Jacob de Haan, Blasiusstraat 51’ en van K. Brokkelkamp een ‘Antwoord. Aan collega Jacob De Haan’. Brokkelkamp volstaat in hoofdzaak met een ironisch: ‘mijn waarde collega, blijf ons toch het rechte pad wijzen’. Bremer daarentegen, heel boos, pakt uit. Hij raadt De Haan vooreerst verdere publicaties in De Bode af: ‘oefen je voorlopig nog wat in de stilte van de studeerkamer’. Hij ziet liever ook geen versjes van De Haan meer in Het Volk en adviseert de verzorging van de kinderrubriek van het Zondagsblad eraan te geven: ‘Ik weet wel, dat je het goede wilt en er kan ook nog wel wat uit je groeien, maar je vrienden hebben het op je ondergang gemunt, als ze je stilletjes laten doorboeren, of erger, als ze je prijzen’. Tenslotte heeft hij kritiek op De Haans stijl en taalgebruik: ‘je zinnetjes vloeien aardig’, maar er zitten fouten in, ‘vlekken en vlekjes’, en met name (en het zal niet de laatste keer zijn dat De Haans woordkunstigheden hem worden kwalijk genomen) legt hij de vinger op ‘moeilijk genieten’ en ‘geen nietsje’, alsmede op de passage van de uien en de Uilenspiegel. In De Bode van 23 oktober 1903 publiceert De Haan ‘Mijn eindwoord’. De toon is ernstig: ‘Als de heer Bremer vindt dat m'n werk in Het Volk slecht is, dan kan hij dat aan de redactie (Gelderschekade 117) melden. 'n Bekend socialistisch onderwijzerGa naar eind237. deed dit in zake de kinderrubriek ook, als deze klachten zich herhalen en vooral als 'n afdeeling van den Bond klaagt, zal de redactie die rubriek wel doen vervallen’. De Haan troost er zich dan mee dat hij in dat geval zich kan concentreren op zijn ‘eigenlijk terrein van werken’: de rechtenstudie. Hij past voor ‘ongepast getutoyeer’ en verdedigt zijn stijl: in plaats van ‘uien’ in de Uilenspiegel had er ‘uilen’ moeten staan: een zetfout! (Het woord ‘nietsje’ behoort wel tot De Haans vormgeving. In Het Volk van 21 juni 1903 vinden we van hem de zin: ‘Lezen kon Jan zoo'n ietsje van een nietsje’.) De Haan vervolgt: ‘als de heer Bremer met me over taalcritiek debatteeren wil, moet hij 'n andere plaats zoeken’. Hij laat dan niet na in het voorbijgaan eventjes te wijzen op zijn ‘taal- en verscritiek in De Groene Amsterdammer’ (daar was op 18 oktober zijn stuk over Paul Verlaine verschenen) en op zijn ‘versjes’ buiten Het Volk (de verzen in het tijdschrift Nederland). En tenslotte: ‘M'n adres is niet Blasiusstraat 51, maar St. Willibrordusstraat 29’, correctie van een oproep in De Bode van 2 oktober, waar zijn naam verward was met die van J. de Haas, secretaris van het Comité ter ondersteuning van de kinderen van de slachtoffers van de spoorwegstaking. Na dit ‘eindwoord’ zette de redactie van De Bode er kort en krachtig een punt achter: ‘Hiermee is de zaak uit’. Het werk van De Haan riep irritaties op, met name ook zijn werk als | |
[pagina 83]
| |
kinderschrijver. Toch wordt de inhoud van het Kamper oordeel niet erg duidelijk. Maar het zou niet lang duren of hij gaf zijn critici een nieuwe kans om vat op hem te krijgen. Idyllisch doen de verslagen aan, die de kinderrubriek uitbrengt van De Haans uitstapjes: naar IJmuiden met Ferdinand Vliegen (met foto's van vriendin Cor HugenholtzGa naar eind238.), naar het Zaanland met Ferdinand Vliegen en Ilonka Ritschl (in september), naar Marken en Volendam met Carry en Kees van Bruggen en ‘juffr. Hans’ oftewel Van Maarseveen, ook aangeduid als ‘een juffrouw die kiekjes neemt’ (18 oktober). ‘'t Prettige van een uitgaansdag’, aldus De Haan op 1 november 1903, ‘is niet in die groote zakdoeken met etenswaren en in allerlei andere snoepdingen, maar in de blauw en witte hemel en in 't open veld. Ik vind de Westzaandijk mooier dan de Kalverstraat en de IJpolder mooier dan 't Haarlemmerplein en ik weet geen goedkooper winkel dan de vrije natuur, voor niets koop je er gezondheid en plezier’. Veel minder uitvoerig weerspiegelt de kinderrubriek de tocht die De Haan voor de SDAP helemaal om de Zuiderzee maakte. Half november werd de reis aangekondigd, 29 november 1903 was meneer De Haan ‘van honk’ (blijkens de kinderrubriek, die altijd een week achterloopt). Op 28 november sprak De Haan in Groningen, op een zaterdagavond: ‘Er was weinig publiek’, aldus De Volksstrijd, weekblad voor de Arbeiderspartij, van 5 december 1903, ‘Zaterdagavond is een slechte avond voor vergaderingen’. Het lukte De Haan toezegging te krijgen voor het vormen van een comité, waarin o.a. prof. A.G. van Hamel, maar zijn optreden werd als onhebbelijk en aanmatigend beoordeeld. Toen hij zich verweerde en de Groningse socialisten verweet dat zij van hun overvloed niet wilden delen (Het Volk, 4 december), gaf men hem te verstaan ‘dat hij voor een jong haantje veel te hard kraait’ (Het Volk, 8 december). Op 19 december was De Haan weer thuis. In de kinderrubriek hoorde men van de steden die hij aandeed: Hoorn, Enkhuizen, Sneek, Groningen, Leeuwarden, Assen, Meppel, Kampen, Zutphen, Nijmegen, Tiel, Apeldoorn, als kreeg men een vriendelijke aardrijkskundeles. Van zijn bezoek aan Kampen horen we dan nog: ‘Natuurlijk denkt ieder hierbij aan uien, en misschien wel aan uilen, maar ik moet zeggen, Kampen is me zeer meegevallen’ (27 december 1903). De politieke achtergrond van zijn reis duidde De Haan in zijn rubriek maar héél vaag aan. In Het Volk schreef De Haan in 1903 nog twee kritieken: over een werk In Abrahams schoot van L.M. Hermans op 23 augustus, en over Afke's tiental van Nienke van Hichtum op 26 september. Verder kennen we nog een poëziekritiek van hem in Den Gulden Winckel (15 december 1903), over Stille geluiden van Walter van Weide. Met name viel de criticus over een imitatie van Perks ‘onvergelijkelijk gedicht Iris’. Op 27 december 1903 heeft De Haan opnieuw ruzie, nu ter wille van de secretaris van het Comité ter ondersteuning van de kinderen van de slachtoffers van de spoorwegstaking, J. de Haas. Secretaris van het Amsterdamse burgercomité was J. Hingst. | |
46. De Haan aan het Amsterdamse Comité, 27 december 1903Amsterdam 27 December 1903.Aan: Het Amsterdamsche comité tot ondersteuning van de slachtoffers der Alg. Werkstaking. Zeer geachte heeren! Namens het comité tot verzorging van de kinderen der slachtoffers van de Alg. Werkstaking heb ik de eer u te berichten: dat door Mevr. E. Hartog in de laatste vergadering van 't kindercomité mededeeling | |
[pagina 84]
| |
en verslag is gedaan van een onderhoud, dat zij heeft gehad met uwen secretaris Mr J. Hingst over den verkoop ten bate der slachtofferskinderen van door uw comité uitgegeven loten, dat door den Heer Mr J. Hingst bij die gelegenheid van onzen Algem. Secret. den heer J. de Haas op een wijze is gesproken, die ons comité heeft doen besluiten met uw comité op geen enkele manier samen te werken of te overleggen, zoolang de Heer Mr J. Hingst voor uw comité optreedt. Namens het comité tot verzorging van de kinderen der slachtoffers, met verschuldigde gevoelens Jacob de Haan waarnemend secretaris. |
|