Brieven van en aan Jacob Israël de Haan 1899-1908
(2018)–Jacob Israël de Haan– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
1901Op 10 januari 1901 richt De Haan een sollicitatie in schoonschrift aan de burgemeester van Culemborg: er is een vacature aan school nr 2. | |
5. De Haan aan de burgemeester van Culemborg, 10 januari 1901Zaandam 10 Jan. 1901Aan den Hoogedelachtbaren Heer, den Heer Burgemeester van Kuilenburg Edelachtbare! Hiermede heeft ondergeteekende de eer, zich onder overlegging der bij de wet vereischte stukken aan te melden als sollicitant naar de vaceerende betrekking van onderwijzer in uwe gemeente. Inlichtingen omtrent hem worden volgaarne verstrekt door de heeren P.H. v.d. Ley Dirr der R. Kweeksch. voor Onderw. te Haarlem J.W. Sevenhuyzen Hd der daaraan verbonden leerschool R. Hartman Hd der School a/d Parkstraat alhier alwaar hij van October als tijd. onderw. werkzaam is. Met verschuldigde Hoogachting heeft hij de eer te zijn Van U. Hoogedelachtbare de dw dr Jacob de Haan
Er zijn vijf sollicitanten. Op 29 en 30 januari geven ze alle vijf een proefles. Het hoofd van de school, Chr. Krijger, meldt op 30 januari aan Burgemeester en Wethouders zijn oordeel. Niet bijzonder is gelet ‘op de methodiek van hun onderwijs; goed methodisch onderwijs eischt meer ervaring, dan deze jonge mannen konden hebben’, aldus Krijger (de sollicitanten waren 18 en 19 jaar oud). Wel is acht geslagen ‘op hun optreden, spreken, leertoon en getuigschriften’ dat wil zeggen: op ‘beschaafd optreden, zuivere uitspraak, opgewekten leertoon’. Als tweede op de voordracht staat De Haan. Hij wordt benoemd. Zijn salaris bedroeg f 44,91½ per maand. | |
6. De Haan aan de gemeenteraad van Culemborg, 17 februari 1901Zaandam 17 Febr 1901Aan den gemeenteraad van Culemborg. Edelachtb. Heeren! Onder dankzegging voor de mij vereerde benoeming heb ik de eer, U mede te deelen, dat ik deze zeer gaarne aanvaard, en op den bepaalden tijd in functie hoop te treden. Met de meeste Hoogachting verblijf ik U Ed. Dw Dr Jacob de Haan
Veel biografisch materiaal met betrekking tot De Haans verblijf in Culemborg of Cuilemburg, zoals hij de naam van het stadje in zijn roman Pathologieën steeds zal schrijven, is niet boven water gekomen. De Haan woonde in bij Manus Vorst, erevoorzitter van de Culemborgse afdeling der Alliance Israélite Universelle. De notulen van 31 maart 1901 vermeldden De Haans toetreding als lid van de Alliance, afdeling CulemborgGa naar eind59.. Ook | |
[pagina 19]
| |
is iets bekend van zijn vriendschap met de jonge Hessel Sillevis, een leerling van hem. Van de zes verzen die De Haan in 1902 in het tijdschrift Nederland publiceerde, waren er aan dit ‘bruinoogig-fijn en vrindlijk-vrindje’ vier opgedragen. In De Nieuwe Gids en in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift publiceerde hij in 1908 twee fijne fragmenten, over de Markt van Cuilemburg en over een oud huis aan die markt. Tussen de roman Pathologieën en De Haans ervaringen in Culemborg bestaat duidelijk een relatie, zoals er ook een relatie is tussen die roman en zijn Haarlemse tijd, maar zoals zo dikwijls bij De Haan, men kan achter de werkelijke verhoudingen de vinger niet krijgen. In Het Volk van 21 juni 1903 komt De Haan in de kinderrubriek nog eens terug op Culemborg: ‘Ik heb er zelf gewoond. Maar 't was er niet prettig vond ik. Ja, 't stadhuis is mooi en de binnenpoort ook. Ken je Hessel S.? Dat was vroeger wel een goed vrindje van me. Maar 't is al een paar jaar geleden, dat ik er was’. Met ingang van 1 september 1901 vroeg en kreeg De Haan eervol ontslag. Toen er enige haast achter gezet moest worden, in verband met zijn aanstelling in Amsterdam, opperde een Culemborgs raadslid het idee om zijn ontslag telegrafisch te regelen om hem ter wille te zijn. In juni 1901 publiceerde De Haan drie ‘Sonnetten’ en twee ‘Koningsverzen’ in De GidsGa naar eind60., onder het pseudoniem Rob. RobertsGa naar eind61.. Het zijn waarschijnlijk deze verzen, die hij kort daarop, vanuit Culemborg, aan Frederik van Eeden toezond. Boven de ‘Sonnetten’ staat de oningevulde opdracht: ‘Voor....’. Het is goed denkbaar dat daar oorspronkelijk ‘Voor Frederik van Eeden’ gestaan had (zoals met de pen door De Haan is ingevuld op het overdrukje van deze ‘blonde verzen’, dat in het Literatuurmuseum in Den Haag bewaard wordt). De verzen beslaan zes bladzijden en De Gids betaalde daarvoor 25 gulden of zoals De Haan het uitdrukt: ‘Van HallGa naar eind62. gaf me f 25 honorarium’. De Gids verrekende bijdragen van dichters en van prozaïsten volgens een verschillend tarief en differentieerde bij beide categorieën nogmaals tussen de ‘best gehonoreerde medewerkers’, zoals Couperus en Boutens, en de anderen (zoals in 1903 Lodewijk van Deyssel moest ervarenGa naar eind63.). Men krijgt de indruk dat Van Hall aan De Haan gewoon vijf gulden per gedicht betaalde. De Gids was royaal. Albert Verwey vond zelfs dat Van Hall ‘alleen door geld, alleen door hooge honoraria het weinige goede in zijn tijdschrift lokt dat er in verschijnt’ en stelde zijn eigen Tweemaandelijksch Tijdschrift, dat ‘Kunst en Schoonheid’ diende, tegenover en boven de ‘Eeredienst van het Geld’ van De GidsGa naar eind64.. In elk geval lagen de tarieven van De Gids heel wat hoger dan die der andere tijdschriftenGa naar eind65.. Het is ons onbekend welke schulden De Haan moest afbetalen om ‘vrij’ te komen. De ‘Verzen van Jezus’, die De Haan in zijn brief aan Van Eeden opneemt, zouden, ingrijpend gewijzigd en tot een vijftal uitgebreid, in 1904 in het tijdschrift Nederland gepubliceerd wordenGa naar eind66.. Het eerste vers zal daar niet aan Van Eeden, maar aan de Roemeense dichteres Hélène VacarescoGa naar eind67. opgedragen zijn (en het derde aan Van Eeden). Boven zijn nerveuze vertelling ‘Over de ervaringen van Hélénus Marie Golesco’ plaatste De Haan in 1907 de (weer ietwat gewijzigde) eerste strofe van het eerste ‘Vers van Jezus’ als motto. Het vers speelt echter ook binnen de vertelling een bijzondere rol. De jonge hoofdpersoon, Heleen, spreekt daar met Jezus over ‘de dichters, die uw zoogenaamd lijden bezingen’, en zegt: ‘Ik ken er een... in Amsterdam... die heeft veelbewonderende verzen op u gemaakt... en die heeft de wanden van zijn woning volhangen met beeltenissen van u... dat geeft zijn lichaam voldoende bevrediging’Ga naar eind68.. In Blaricum bevond zich sedert 1900 de landbouwkolonie van de christen-anarchistische Internationale Broederschap. Men leidde er een ‘leven in den geest van Jezus’. De leden van de groep waren vegetariërs en geheelonthouders en afkerig van klassenstrijd (zoals de SDAP die in haar programma voorstond). Er was ook een | |
[pagina 20]
| |
tegenstelling tussen de communistische idealen van de Broederschap en de collectief-coöperatieve uitgangspunten van Van Eedens Walden. Het is onzeker of De Haan serieus heeft overwogen toe te treden tot de Blaricumse kolonie. De toon waarop hij Van Eeden erover schrijft, klinkt er niet naar. Misschien wilde hij er de zomer doorbrengen: de oogst in 1901 was voorspoedigGa naar eind69.. In elk geval verschilde de ‘geest van Jezus’ in Blaricum wel zeer van de geest die uit De Haans Jezusverzen ademt. | |
7. De Haan aan Van Eeden, juni (?) 1901Donderdagavond,Nu mag ik je wel van mijn verzen sturen? Je ziet, ik heb veranderd wat jij wel weet. Nu zal het alles wel goed worden. Nietwaar, dat kan toch niet, iets in een vers zeggen, als het niet zoo vast in je is, dat het je nooit loslaat en dan staat alles toch goed veilig en vast. Weet je dan wel, dat het al wel 2½ jaar is haast, dat ik je het eerst schreef, dat was in Maart van 1899. En ik heb toch altijd veel van je gehouden, nietwaar dat geloof je toch, En je bent wel eens boos tegen me geweest, maar als ik je een heele schat van lieve verzen geef, dan houd je ook veel van mij? Zeg dan, dat ik een lieve jongen van je ben. Ik heb het hier somber en eenzaam. Maar ik krijg gauw een kort lief briefje van je. Dat kun je wel, en ik heb er een daar ik altijd blij mee ben. Ik kan altijd weten als je schreef, hoe je voor me was. Wanneer mag ik bij je komen, dat kon toen niet, maar je moet niet tot de vacantie wachten, want dan mis ik een keer. Ik drijf zoo handel in mooie dagen, dat ik bij je mag wezen. En ik wil je er veel voor geven. Het allermooiste zou wezen, als je ook naar mij verlangde. Als je dit wilt, wil ik je heel veel verzen van me geven. Want ze zijn toch allemaal voor jou, en voor jou. Hou je dan wat van me? Ik wil je twee verzen van me afschrijven, die ik niet durf publiceeren ook niet onder pseudo, want het zou één leven maken. Twee verzen van Jezus.
Voor: Frederik v. E.
O, arme hoofd van wonden vol en bloed
O, roerloos-bleek gelaat, dat door den nacht,
Witgloeiend-gloort in d' over-schoone pracht,
Van uw roô-rozen en uw rozenhoed,
Waarom heb ik u lief, de stille klacht,
Van uwe lippen, en uw oogen-zoet,
Uw arme handen, en uw wonden voet....
Wondere liefde, maak mijn woorden zacht,
O, Gods lief Kind, die voor Zijn kindren leed,
Laat kind niet schreien om wat kind niet weet,
Blijf hoog en stil aan 't donker hout geslagen
Ik zal u zien, en zoet-geduldig wachten,
En uw schoon hoofd hangt voor mij alle nachten
Doods-bleek en bloedend en ik zal niets vragen.
| |
[pagina 21]
| |
II.
Maar iedre drop van zijn roo-rozenbloed,
Leekt door den nacht en bloeit met zacht getril,
Een warme bloesem van den warmen wil,
Waarmee hij eens ons leven heeft geboet.
Ik staar hem aan en proef het koele zoet
Van zijne oogen en het zacht geril,
Van 't donker bloed op hoofd en hande' is stil
Hoe gloeit hij wijd in d'eigen-rijke gloed.
En o, zijn hoofd bleekt in den blauwen nacht
Een wondre bloem, die altijd wijder gloeit,
Altijd maar wijder, in één licht-gloed bloeit,
Maar eer de zon in 't scheemrend Oosten lacht,
Op morgenmist en wolken weer vervloeit,...
Dan slaap ik in en ween en waak en wacht.
Je weet, dat ik moet geleden hebben om Jezus en om deze verzen. Maar nu zijn ze mij de twee liefste kindren, die ik heb. Wees niet boos, ik wou je wat gezegd hebben, over een mooi boek, dat ik heb, maar ik ben toch zoo moe. Ik krijg dan gauw een lief briefje? Ik ben wel kalm, het lijkt me of alle dingen om ons goed zijn en jij de beste van allen. Hoor nog dit: Stil wordt de lucht waar dag en licht verdween,
En alle kleuren bleeken zacht ineen,
Lief rood en blauw vliedt teer en teerder heen,
O, Smart, lief-mijn, nu blijven wij alleen,
Ik word zoo zacht en wonder-vreemd te moe,
Mijn lippen lachen en mijn oog valt toe,
Donkere dingen verschemeren zacht,
Komt nu de laatste, allerlaatste nacht,
Wen alles stil wordt en met stille klacht,
Des levens nimmermeer ontwaken wacht.
Dag. Van Hall gaf me f 25 honorarium. Zoo kom ik gauw vrij. Helpen om in Blaricum te komen? Wil je? Ik ben nu moe. Dag Jacob.
De Haan ging niet naar Blaricum en wachtte vergeefs op een brief van Van Eeden. Toen schreef hij hem, vanuit Culemborg, opnieuw. | |
[pagina 22]
| |
Zaterdagavond,Ik ben bedroefd, dat je niet hebt geschreven. Was je niet een beetje blij met mijn verzen. Wat kan 't me nou schelen wat de anderen er goed of niet goed van zeggen, want ze zijn toch allemaal voor jou. Het moet nou heerlijk wezen in het bosch, en ik verlang zoo naar je. Maar ook wil [ik] wel blij zijn met een lief briefje. Het is hier ellendig, ik ben wat blij, als er eens een heel slechte dag komt, want dat maakt de half-slechte weer half-goed. En andere zijn er hier heelemaal [niet]. Misschien komen die twee verzen van Jezus in De Gids. Maar ik durf niet goed. Je begrijpt het zou een enorm leven maken en ik moet nu in Augustus wel naar Zaandam. Ik zou wel liever hier blijven, maar dat zou de heele familie op stelten zetten. Ik voel een namelooze behoefte om zacht en vriendlijk te zijn, maar wat geeft 't? Ik heb een mooi boek ‘Trophees’ van de HerediaGa naar eind70.. Ik heb 't van Prof. Van HamelGa naar eind71.. Ken jij het? Je moogt het hebben. Dat vindt Van Hamel vast goed. Hij heeft 't van de Heredia-zelf. Maar ik wil erg graag gauw komen. Nou is het zoo laat weer. Want ik schrijf je altijd voor ik naar bed ga. Dan heb ik me eerst den heelen dag blij gemaakt. Nou schrijf ik voor je op het derde vers van Jezus. Hoe hangt nu stil in deemoed nederblikkend
Gods liefste-mijn, die bloed en tranen gudsen,
Langs 't heete hoofd, een rozen-hoed hem schikkend,
Wie zal de smart dier rozenknoppen sussen.
Laat mij zoet-stil zijn leed beschreien tusschen,
Die lieve armen om mijn hoofd zich schikkend,
O, laat mij wild zijn warme wonden kussen,
Hoog-hoog opstormend en weer heerlijk snikkend.
Maar neen, maar neen, dat hoofd zoo stil gebogen,
De zachte blik dier half-ontloken oogen,
Die bruine lippen, dorrend naar wat water,
O, God, Gods Zoon hangt in den kalmen nacht
Maar heerlijk stil in meer dan kalme pracht,
Sterft aan 't hoog hout o, mijn al-lieve Vader.
Ik ben zoo loom, dat ik de pen niet vast kan houen. Dag.
Jacob.
Het Volk, dagblad voor de arbeiderspartij, publiceerde in juli en augustus 1901 twee schetsjesGa naar eind72. van ‘J. de H.’, momentopnamen uit het leven van de verworpenen der aarde. Redacteur Kees van Bruggen moedigde de lezers van Het Volk aan om dit soort voorvalletjes in te zenden. Hij leerde in deze tijd Jacobs zuster Carry kennen en zodoende tegelijkertijd de inzender Jacob de Haan. Op 3 september 1901 deelt het hoofd van school nr 52, een school 1e klasseGa naar eind73., in de Ravenstraat in Amsterdam aan de wethouder van Onderwijs, Van Hall, mede ‘dat de Heer Jacob I. de Haan van af 26 Augustus zijne diensten verleende als tijdelijk onderwijzer, in afwachting van eene definitieve aanstelling’ en ‘dat genoemde onderwijzer uit Kuilenburg 't bericht mocht ontvangen, dat was goedgevonden zijn eervol ontslag te doen ingaan op 1 September in plaats van op 1 October zooals eerst was bepaald’. Hij stelt voor, ‘de leiding | |
[pagina 23]
| |
eener dagklasse op te dragen aan den Heer Jacob I. de Haan’ en wel te rekenen vanaf 26 augustus, ter vervanging van een onderwijzer M. Binnendijk. Zo kreeg Van Hall dus tegelijkertijd met De Haan als dichter en De Haan als onderwijzer te maken. De Haans aanstelling ging in per 1 september 1901. Hij verdiende f 35,- per maand. En toen Binnendijk terugkeerde en een onderwijzeres Blok ziek werd, werd De Haan voorgesteld om nu deze juffrouw Blok te vervangen. Op 30 september 1901 schrijft het hoofd der school aan de wethouder: ‘In aanmerking nemende de verdienstelijke wijze waarop de Heer de Haan tot dusverre zijn schoolplichten vervulde, meende de ondergeteekende hem zooveel mogelijk ter wille te moeten zijn’. Met ingang van 5 oktober 1901 werd De Haan inderdaad als vervanger van juffrouw Blok aangesteld, weer voor f 35,- per maand. Toen kreeg De Haan opeens twee brieven van Van Eeden achter elkaar. Het was een week van intensief en ingewikkeld briefverkeer tussen De Haan, Van Eeden en Van Hall, de redactiesecretaris van De Gids. Wat was er gebeurd? Aan de hand van de hierna volgende brief van De Haan aan Van Eeden, onze enige bron van informatie, kunnen we een chronologie der gebeurtenissen reconstrueren. Wat de inhoud van de meningsverschillen betreft, laat De Haan ons helaas enigszins in het onzekere. Duidelijk is dat De Haan over zijn scrupules is heengestapt en twee Verzen van Jezus naar De Gids heeft gestuurd. Een redactievergadering van De Gids, 's maandags, besluit tot plaatsing. Op woensdag ontvangt De Haan een desbetreffend schrijven van Van Hall, maar ook een brief van Van Eeden, waarin iets negatiefs over die verzen en ook iets minder lovends over Van Hall moet hebben gestaan. Verder stuurt Van Eeden aan De Haan twee niet door hemzelf gemaakte verzen. De Haan schrijft nu een verwarring stichtende brief aan Van Hall, citerend uit de brief van Van Eeden. Op donderdag ontvangt hij een tweede schrijven van een geprikkelde Van Hall. De Haan antwoordt en trekt zijn verzen terug. Maar Van Hall schreef ook op hoge poten aan Van Eeden zelf, een brief naar de inhoud waarvan we slechts kunnen raden, maar voor Van Eeden voldoende aanleiding zich op zijn beurt boos tot De Haan te wenden. De Haan toont zich in zijn antwoord nieuwsgierig naar de inhoud van Van Halls brief, waarover Van Eeden hem dus ook in het ongewisse moet hebben gelaten. Wel verdedigt hij zich tegen het kennelijke verwijt dat hij een mening van Van Eeden had overgebriefd precies aan diegene op wie die mening betrekking had. We ontmoeten hier een standpunt dat De Haan typeert. Als je meent wat je schrijft, moet je ervoor uit durven komen. Als je het niet meent, moet je het niet schrijven. Zo ongeveer zal hij zich in 1905 rechtvaardigen, als hij een particuliere brief van Lodewijk van Deyssel in een openbaar pleidooi als argument te berde brengt. Voor een extra complicatie zorgde toen nog M.G.L. van Loghem, redacteur van het tijdschrift Nederland. Het wordt niet duidelijk waar Van Loghem zijn beklag over deed. De Haans bezoek ‘in Januari’ stelt ons voor een probleem. Van Loghem lichtte hem in over Van der Vijgh, die op 16 december 1899 zelfmoord had gepleegdGa naar eind74.. Dan ligt het voor de hand dat dat bezoek in januari 1900 plaatsvond en niet in januari 1901, zoals de brief aan Van Eeden lijkt te suggereren. Maar we kennen de tekst van Van Eedens boze brief aan De Haan niet, waar De Haan op reageerde. | |
9. De Haan aan Van Eeden, nazomer 1901Zondagmiddag,Ik wist wel, wat er in je brief van vandaag zou staan, toen ik hem kreeg, zoo'n Van Hall. Toe, wees niet boos, ik zou je zeker eerder geschreven hebben. Maar ik ben niks goed. En nou al dat leven ook nog. Ach, ik heb het niet kwaad bedoeld. Woensdag kreeg ik je brief, gelijk toen ik uit school kwam met die van Van Hall. Denk nou eens. Ik las joue natuurlijk | |
[pagina 24]
| |
heel gauw 't eerst. Ik had er zoo op gewacht. En toen die van V.H. Hij schreef me, dat de redactie besloten had, die twee Verzen van Jezus te plaatsen. Dat waren twee verzen waarvan Van H.Ga naar eind75. me schreef ‘wat waren dat heerlijk-mooie verzen’. Denk dat nou zelf, die twee brieven bij elkaar. Ik heb toen V.H. geschreven, wat je mij gezegd hebt tenminste een deel. Zonder booze bedoeling. Heusch, dat is me niemand waard, boos te worden. Maar dat begreep V.H. niet. Hij schreef dadelijk terug: Dat hij me eens voor al (verbeel-je) meldde, dat niet Van Hall, de stukken in de Gids plaatste maar dat de redactie dit doet. Verzen werden gekeurd behalve door mij door de heeren Van Hamel en ByvanckGa naar eind76. wier competentie (de laatste twee n.l.) ook door de heer Van Eeden wel niet zal betwijfeld worden. Het besluit tot plaatsing van uw verzen werd genomen in de redactievergadering van Maandag op eenparig praeadvies (br. 'n wethouder.) van genoemde heeren. U en de heer Van Eeden (hoe vin-je die?) hadden dus hunne beleedigende appreciaties (nog mooier) aan mijn adres kunnen nalaten.... Dan verwachtte hij 'n kort categorisch antwoord op de vraag of ik de verzen nu nog geplaatst wou zien. Dat schone ding kreeg ik Donderdag 7 uur. Eerst wilde ik hem niet schrijven. Maar Van Hall is voor mij altijd goed en vriendlijk geweest. Zoo van die kleine lieve dingen waar je toch altijd 'n beetje aan hecht. En daarom schreef ik hem terug. Dat ik hem niet heb willen beleedigen, maar dat hij mij nu krenkt. Hij scheen zich geergerd te hebben, dat je alleen schreeft: Van Hall. Vind-je dat niet meer dan flauw. Natuurlijk mag hij m'n verzen niet hebben. Weet je wat het is: Netscher schreef eens in de Revue: Hélène Swarth verrijkte De Gids met verzen en Dr Boutens wist er ook eenige te doen plaatsenGa naar eind77.. Licht denkt Van Hall, dat ik 't heerlijk vind in De Gids te mogen publiceeren. Hij schreef altijd vriendlijk en hij was me wel genegen, maar nou dat i probeert tegen jou te blaffen heeft i gedaan. Wat schreef hij je dan, mag ik het weten? Hoe vin-je de verzen van Borel, die waren toch ook in De GidsGa naar eind78.? Heef Van Hall daar 'n goeie slag naar geslagen. Zoo'n vent, toe wees niet boos, dat zou me naar maken. En ik heb 't al zoo moeilijk, laat me dan gauw bij je komen Zijn die verzen van Ada v. HeijniningenGa naar eind79.. Ik zal erg blij zijn als ik mag komen. Wat nu V.H. aangaat. Ik vind altijd goed, dat wat ik zeg, verteld wordt. Anders zeg ik 't maar liever niet. En zou V.H. niet weten, hoe je over hem denkt. Verbeel-je, dan mocht hij Kloos wel twintig brieven geschreven hebben. Van v. Loghem snap ik niks. Ik onthoud altijd alles wat ze doen als ik bij je ben, of wat van je gezegd wordt. Ik was in Januari denk ik bij V. Loghem. Hij had mij gevraagd bij hem te komen. Die brief is toen thuis gelezen zonder dat ik het wist. Om de lieven vrede ben ik er toen heengegaan. Het ging me toen juist heel slecht en ze dachten, dat die V.L. me wel helpen kon, (mooi hè.) Ik er heen, en toen heeft me toch V.L. 'n onzin zitten te verkoopen en zoo gemeen, dat ik 'm nou 't weer oprakelt nooit en nooit meer schrijf. Maar ik gaf 'm van dik hout. Hij werd toen verbazend pathetisch. Ik wil je alleen maar zeggen, dat ik van hem het mooie nieuws hoorde, hoe V.d. Vijgh gestorven was, maar ik liet 'm maar niet meer uitpraten. Geef 'm dan toch 'n plaats op 'n hoffie en een warme stoof en een klontje en iemand, die altijd naar z'n stijfsel-praatjes luistert. Och, och, is die nou boos op je. Hebben we dan ooit samen over hem gesproken, heb je me dan wel eens iets geschreven van hem? | |
[pagina 25]
| |
Van z'n lange levensdagen wil ik niks meer met hem te maken hebben. Ik hou toch zoo veel van je. Waarom komen nou al die vreemde menschen erbij. Of V.L. nou nog zoo vriendlijk doet, raakt me niet. 't Is 'n valsche fransche stijfselpot. En ik heb niks geen respect voor hem en voor Van Hall ook niet. Ik was zoo blij met je eerste brief. Dag. Jacob.
Op 21 oktober 1901 nodigde de burgemeester van Krommenie per brief De Haan uit om zijn geluk aldaar te beproeven. Het ‘Brievenboek’ van Burgemeester en Wethouders van Krommenie bevat onder nr 337 een afschrift. Ook een andere onderwijzer ontving een dergelijke uitnodiging. | |
10. De burgemeester van Krommenie aan De Haan, afschrift, 21 oktober 190121 Octr. 1901Beleefd verzoek ik U, zonder mij daardoor tot iets te verplichten, te willen mededeelen, of U genegen zijt tegen ongeveer 1 November e.k. de betrekking van tijdelijk onderwijzer aan de Noorderschool alhier, waar te nemen. De bezoldiging wordt berekend naar een salaris van f 550- 's jaars De Burgr
Den Heeren Jb de Haan onderw. Zaandam en N. Kroon onderw. Assendelft (Zuiderschool)
De jaarwedde van f 550,- betekende voor De Haan een aanzienlijke financiële verbetering. Hij ging op de uitnodiging in. Op 25 oktober spraken B&W van Krommenie zich voor De Haan uit. Op 26 oktober verzocht de gemeentesecretaris de schoolopziener van het arrondissement om in te stemmen met de benoeming van beide gegadigden als tijdelijk onderwijzer respectievelijk aan de Noorderschool en aan de Zuiderschool. Aan beiden werd op dezelfde dag alvast een voorlopige bevestiging gestuurd (brieven nr 349 en 350 in het ‘Brievenboek’). | |
11. De gemeentesecretaris van Krommenie aan De Haan, afschrift, 26 oktober 190126 Octr. 1901Bij dezen hebben wij de eer U mede te deelen, dat ons college heeft besloten, behoudens goedkeuring van den arrond. schoolopziener, U met ingang van 1 Nov. e.k. aan te stellen tot tijdelijk onderwijzer aan de Noorderschool alhier, tegen eene jaarwedde van f 550- B. en W. De Secret. Den Heer Jb Haan onderwijzer te Zaandam
Zo zien wij De Haan vanaf 1 november 1901 in Krommenie werkzaam aan de Noorderschool. |
|