| |
| |
| |
Nederrijns moraalboek
Hannover, Niedersächsische Landesbibliothek
IV 369
| |
| |
Inleiding
Nederrijns Moraalboek
1. Inhoud
Het hierna uitgegeven handschrift berust in de Niedersächsische Landesbibliothek te Hannover, waar het nummer IV 369 draagt. Het bevat drie prozateksten in Nederrijns dialect, alle door één enkele kopiist denkelijk rechtstreeks overgeschreven naar de autograaf van vermoedelijk één en dezelfde auteur, namelijk:
1o een vertaling van een Franse vertaling van het Moralium dogma philosophorum van Guillaume de Conches;
2o een verzameling spreuken;
3o een vertaling van het Bestiaire d'amour van Richard de Fournival.
De nummers 1 en 3 zijn reeds, met een uitvoerige inleiding en samen met een Latijnse en/of Franse versie, uitgegeven door John Holmberg: Das Moralium dogma philosophorum des Guillaume de Conches, lateinisch, altfranzösisch und mittelniederfränkisch, herausgegeben von John Holmberg. Uppsala, Paris, Cambridge, Leipzig und Haag, 1929 (Arbeten utgivna med understöd av Vilhelm Ekmans Universitetsfond, Uppsala, 37);
Eine mittelniederfränkische Übertragung des Bestiaire d'Amour, sprachlich untersucht und mit altfranzösischem Paralleltext herausgegeben von John Holmberg. Uppsala, 1925 (Uppsala Universitets Årsskrift 1925, Filosofi, språkvetenskap och historiska vetenskaper, 2)
Nummer 2 is onuitgegeven.
Guillaume de Conches (Wilhelmus de Conchis) werd geboren te Conches (Normandië) in 1080 en stierf in 1150 of 1154. Kort voor 1122 werd hij te Parijs professor in de filosofie en de grammatica. Zijn hoofdwerken zijn van filosofische aard, namelijk Philosophia mundi (uitgegeven door Gregor Maurach, Philosophia mundi, Ausgabe des 1. Buchs von Wilhelm von Conches' ‘Philosophia’ mit Anhang, Übersetzung und Anmerkungen. Pretoria, 1974) en Dragmaticon philosophiae.
Zijn Moralium dogma philosophorum is een pedagogische compilatie, geschreven naar het voorbeeld van Cicero, De officiis, doch met eigen definities van de deugden en met inlassing van talrijke citaten vooral uit Cicero en Seneca, daarnaast ook uit Sallustius, Horatius, Terentius, Lucanus en andere klassieke auteurs, hoogst zelden uit de christelijke literatuur.
In zijn boven geciteerde uitgave geeft Holmberg de Latijnse redactie uit naar handschrift Rouen, Bibliothèque Municipale, nr. 665, uit de 12de eeuw. Dit Latijnse werk werd vervolgens door een onbekende auteur in een beknopter vorm vertaald in het Frans. Dit moet vóór 1268 gebeurd zijn, aangezien op deze Franse vertaling een vóór 1268 geschreven bewerking door Alard de Cambrai teruggaat (uitgave Jean-Charles Payen, Le livre de philosophie et de moralité d'Alard de Cambrai, Paris 1970).
In zijn boven geciteerde uitgave geeft Holmberg de Franse vertaling uit naar handschrift Parijs, Bibliothèque Nationale, Nouvelles acquisitions françaises 4510, eind 13de eeuw, uit Champagne.
Volgens Holmberg staat het handschrift Parijs, Bibliothèque Nationale, Fonds français 1157, eind 13de eeuw, Picardisch, het dichtst bij de Nederrijnse vertaling. Deze laatste vertoont zowel weglatingen als toevoegingen.
| |
| |
Van de verzameling spreuken vermoedt Holmberg (Bestiaire p. 2) dat ze eveneens naar een Frans voorbeeld werd vertaald, hoewel hij geen overeenstemmend Frans handschrift heeft ontdekt. Naast verwant is volgens hem een Frans handschrift uit de 13de eeuw, getiteld Encor dez ansoignement de Seneque et dez autres maistres, waarvan hij de vindplaats niet opgeeft.
Sommige van deze spreuken komen haast woordelijk overeen met citaten in het eerste deel van het handschrift.
De heer Pijnenburg signaleerde mij de publicatie van M. Oswald in Romania 90 pp. 31-78 en 202-241, een kritische uitgave van de Enseignement Seneque. De zgn. version longue (hs. Z = Paris, Bibl. nat. fr. 17115 fo 86b-99a en het jongere hs. Y = ib. fr. 9558, fo 77c-81b) stemt inhoudelijk soms pagina's lang overeen met de hier uitgegeven Noordnederrijnse vertaling. Over de datering van hs. Z zegt Oswald, p. 33: ‘Le catalogue le donne pour un ms. du XIIIe siècle, mais sa libraria impersonelle pourrait tout aussi bien appartenir au début du XIVe.’
Ook de spreuken in hs. BNfr. 1543 fo 88d-90d[1402], door Oswald versie α genoemd, zijn alle, zij het verspreid over de tekst, in het hier uitgegeven hs. vertegenwoordigd.
De oud- en middelfranse hss., met name Z en α, en de Noordnederrijnse vertaling zouden een gemeenschappelijke bron kunnen hebben.
Richard de Fournival wordt vermeld in 1240 als kanunnik, in 1246 als kanselier van het kathedraalkapittel van Amiens; hij is vermoedelijk gestorven omstreeks 1260. Het Bestiaire d'amour is zijn belangrijkste werk. Veel daarin is ontleend aan een Franstalig bestiaire, samengesteld door Pierre le Picard, die op zijn beurt vertaald heeft uit een Latijnse Physiologus. Gedragingen van dieren uit oude dierverhalen worden door Richard de Fournival vergeleken met de ervaringen en verzuchtingen van een afgewezen minnaar.
In zijn boven geciteerde uitgave geeft Holmberg de Franse Bestiaire d'amour uit naar handschrift Parijs, Bibliothèque Nationale, Fonds français 1444, 13de eeuw, Picardisch, dat volgens hem het naast verwant is met de Nederrijnse vertaling.
Wie de Nederrijnse vertaler was, is onbekend. Omdat het werk in het dialect van de streek van Geldern geschreven is, mag vermoed worden dat hij tot het hofpersoneel van de graaf van Geldern behoorde en daar bijgevolg hofkapelaan was. Het bewaarde handschrift is, gezien zijn luxueuze uitvoering, vermoedelijk het exemplaar dat aan de graaf (Reinoud I) en de gravin van Geldern is overhandigd geworden.
| |
2. Taal en spelling
Taal en spelling van het handschrift werden reeds uitvoerig bestudeerd door Holmberg in zijn inleiding tot het Bestiaire d'amour, pp. 19-128.
Dat het dialect Nederrijns is, kan niet betwijfeld worden.
De pronominale vormen ik, mi, di, hi, wi, gi, u lokaliseren het handschrift duidelijk ten noorden van de Ürdinger lijn.
De pronominale vormen ůme naast (minder vaak) hůme en ůre naast (minder vaak) hůre, dus met verdofte vocaal en meestal zonder h, wijzen naar het Nederrijnse gebied, en wel bij voorkeur naar de streek van Geldern; in Venlo, Kleef en Moers zijn immers de vormen zonder h gebruikelijk.
Het vragend bijwoord ‘hoe’ is, op één zuidelijk wiͤ en één westelijk hů na, steeds ẘ. De
| |
| |
vorm woe hoort thuis in het gebied van Kleef-Geldern-Moers, alsmede in het Nederduitse gebied.
‘Nieuw’ is in het handschrift niͤ of nihe. De zuidgrens van nī verloopt thans ongeveer van Straelen over Nieukerk en Tönisberg naar Kapellen (Holmberg 67).
In open syllabe gerekte o wordt meestal o, minder vaak a gespeld, bv. gewroken naast gewraken, houisg naast hauegslike. Dit wijst veeleer naar Geldern dan naar Kleef, waar a immers de gewone vorm is.
De vorm ak ‘ook’ is kenmerkend voor de streek van Geldern en komt thans nog voor in het gebied van Geldern-Kevelaer (Holmberg 63-64).
Met Holmberg mag men het handschrift dan ook lokaliseren in de streek van Geldern.
Bijzonder karakteristiek voor dit handschrift zijn de bovengeschreven letters e(eͤ, iͤ, soms vͨ) en o(ů, v̊, ẘ); andere bovengeschreven letters komen slechts sporadisch voor (bv. eͥt, kǒns). Heel vaak staat de o niet boven de daarbij horende letter, doch boven de volgende letter. In onderhavige uitgave wordt de o steeds geplaatst boven de daarbij horende letter.
| |
3. Het handschrift
3a. Opbouw
Het handschrift bevat 17 perkamenten katernen. In de hierna volgende voorstelling van hun volgorde, duiden de Romeinse cijfers het aantal dubbele bladen per katern aan, de Arabische cijfers begin- en eindpagina van elke katern:
I, III (1-12), IV (13-28), IV (29-44), III (45-56), IV (57-72), IV (73-88), IV (89-104), IV (105-120), III (121-132), IV (133-148), IV (149-164), V (165-184), III (185-196), II (197-204), I (205-208), II
Het perkament van al deze bladen is hetzelfde; ook de oorspronkelijk onbeschreven eerste en laatste katern hebben dus van meet af aan tot de codex behoord. De bladen zijn 200 à 205 mm hoog bij 150 mm breed. Aan de zijden zijn ze onregelmatig gesneden; ze zijn dus nooit door een boekbinder besnoeid. Niettegenstaande de luxueuze uitvoering van het handschrift, vertoont het perkament hier en daar dichtgenaaide scheuren.
Van de oorspronkelijk onbeschreven eerste katern is het eerste blad vastgelijmd aan de binnenzijde van het voorplat van de band. Desgelijks is het laatste blad van de laatste katern vastgelijmd aan de binnenzijde van het achterplat; de eerste helft van het binnenste dubbel blad van deze katern is weggesneden.
| |
3b. Tekstgedeelte
De tekst beslaat de bladzijden 1 tot 206.
De bladspiegel bedraagt 120 à 125 mm bij 80 mm. Op elke bladzijde staan 22 regels. Nergens zijn prikgaatjes te bespeuren. Van liniëring en vertikale lijnen is zelden enig spoor gebleven; wel onder meer op p. 139.
| |
3c. Handen
De drie teksten (Moralium dogma, spreuken en Bestiaire d'amour) zijn in hun geheel van
| |
| |
één enkele hand A. Deze mag gedateerd worden omstreeks 1270-1290. De schriftkenmerken staan het dichtst bij de hand die in 1279 de Brugse oorkonden Corpus I 248, 252 en 253 schreef.
Dezelfde hand A heeft op p. 207 de aan vang van p. 197 geschreven en weer uitgekrabd, namelijk: draf sprikt tegens anders [imant] in der we/relt so [rurman diͤ ouerstd kinebacke / Want dunderste. Tussen [ ] staan hier door uitkrabbing onleesbaar geworden woorden. Op het vooraan op het voorplat geplakte blad schreef een hand B uit het einde van de 13de eeuw: ccc lx littere lvij ymagines animalium.
Een hand C uit de 14de eeuw heeft op p. 122 tweemaal het prefix or toegevoegd aan het werkwoord delen.
| |
3d. Interpunctie
Er zijn zeer talrijke punten van diverse formaten. De veel zeldzamer komma (schuin streepje) is er niet altijd goed van te onderscheiden.
| |
3e. Signaturen
In de rechterbenedenhoek van sommige bladzijden is een signatuur bemerkbaar, namelijk op p. 49 c, p. 73 a, p.75 b, p. 77 c, p. 79 do, p. 121 a, p. 123 b, p. 125 c. Boven en onder de a, b en c op pp. 121, 123, 125 staat telkens een kleine o. Al deze signaturen zijn van één en dezelfde, met hand A gelijktijdige hand.
Er is geen foliëring, wel een paginering met inkt uit de 19de of vroeg 20ste eeuw.
| |
3f. Versiering (zonder de miniaturen)
De tekst op p. 1 vangt aan met een sierletter van drie regels hoog. In het deel Moralium dogma, p. 3 tot p. 78 bovenaan, begint elke alinea met een sierletter van 2 regels hoog. Van p. 78 midden tot p. 139 midden begint elke spreuk met een sierletter van één regel hoog. Ook p. 143 begint met een sierletter van één regel hoog.
Al deze sierletters zijn van bladgoud. Ze zijn aan de buitenkant verdikt met een hoekige blauwe zoom en binnenin lila opgevuld, waarbij zowel het blauw als het lila wit gefiligraneerd zijn, ofwel verdikt met een lila zoom en blauw opgevuld (meestal afwisselend).
In het spreukengedeelte staat voor de sierletter in de marge vaak een met loodstift aangebracht schuin kruisje.
In het spreukengedeelte, p. 78 midden tot p. 139 midden (maar overigens ook reeds op pp. 49, 72 en 73, en weer op p. 143) wordt het onbeschreven gebleven deel van de regel waarop een spreuk eindigt, opgevuld met een bout-de-ligne, een wit gefiligraneerde, onderaan lila opgevulde blauwe band, waarbinnen een gouden golflijn of zigzaglijn ofwel een reeks bolletjes resp. vijfbladige bloemen, eveneens van bladgoud, aangebracht is.
Het Bestiaire d'amour vangt op p. 139 midden aan met een grote, wit gefiligraneerde, lila unciale hoofdletter M, binnenin opgevuld met bladgoud waarbinnen blauwe ranken zich slingeren rond wit gefiligraneerde rode bladeren. Naar buiten is deze sierletter gevat in een blauwe rechthoek met gouden omraming, 40 mm hoog bij 30 mm breed.
De gehele pagina 139 is verder gevat in een omraming, beginnend midden links in de
| |
| |
sierletter M en boven deze sierletter eindigend in een mensenkop met groene hoofdband en rode kap en links erboven blauwe vleugels.
Deze omraming bestaat meestal uit drie tegen elkaar aangebrachte strepen.
Rechts zijn deze strepen van bladgoud, lila en groen in de bovenhelft, bladgoud, lila en blauw in de onderhelft. In het midden stulpen ze uit tot een rechthoek, waarop links en rechts twee rode vogels met van elkaar afgewende kop staan.
De strepen onderaan zijn blauw, lila en blauw. De lila streep loopt naar links uit in een vliegende vogel. Bovenop de streep lopen een rood konijn en een blauwachtig witte rat.
De streep bovenaan is blauw en lila, die links lila, blauw en lila.
In de hoeken links komen de strepen samen in een rechthoek met daarin rode resp. groene bladeren in met bladgoud opgevulde cirkels. In de hoeken rechts verenigen de strepen zich tot vlechtwerk met groene resp. rode bladeren.
| |
3g. Miniaturen
Het Bestiaire d'amour is verder geïllustreerd met 57 miniaturen. Deze staan doorgaans binnen in de tekst rechts en zijn dan meestal 39 mm hoog bij 42 mm breed. Sommige zijn tweeledig en lopen rechts in de marge door; ze zijn dan 70 à 80 mm breed. Eén brede miniatuur staat in de benedenmarge op p. 148; een andere brede miniatuur volgt op de tekst op p. 206.
Al deze miniaturen bevatten een veelkleurig tafereel tegen een achtergrond van bladgoud in een vierpas met lila of blauwe rand, zelf gevat in een vierkant of rechthoek met gouden omraming en wit gefiligraneerde, bruin of blauw opgevulde hoeken. De bodem waarop de figuren staan is rood.
De hierna volgende opsomming van de miniaturen kan tegelijk dienen als inhoudstafel bij het Bestiaire d'amour. De Arabische cijfers verwijzen naar de pagina van het handschrift.
143: kraaiende haan op aardhoop.
144: balkende wilde ezel.
145: links man kijkt naar weglopende wolf; rechts man door wolf aangeblaft; in beide een boom op de achtergrond.
146: vijf krekels naast een laaiend vuur uitstijgend boven een trog.
147: harpspeler zittend op een bank en gewend naar een hem aankijkende, meezingende zwaan.
148, boven: brakende hond staande achter een boom.
148, beneden: wolf dringt binnen in groen huis waarin schapen slapen.
149: links naakte vrouw met omziende vluchtende draak, tussen beide een boom; rechts een vrouw in een blauw kleed, een knuppel rechtop in haar rechterhand, met een haar aanvallende draak.
151: links zittende man die zijn laarzen uittrekt vóór een boom waarin een aap; rechts jager vangt een naast een boom staande gelaarsde aap.
152: drie ravejongen in nest bovenop een boom.
153: raaf met gespreide vleugels staande op een lijk waarvan hij de ogen uitpikt.
154: links man met neerwaartse stok in de hand, achter zijn rug een leeuw; rechts man met opgeheven stok in de hand, naast hem een naar hem toespringende leeuw.
156: links wezel naast boom; rechts opstaande wezel en wezeljong vóór boom.
| |
| |
157: links bedlegerige man onder blauwe deken, achter het bed uitkomende vrouw, aan zijn voeteinde een kalanderleeuwerik die naar hem toekijkt; rechts bedlegerige man onder bruine deken, achter het bed uitkomende vrouw, de kalanderleeuwerik wendt zich van hem af.
158: links zeilschip met zeelieden gewend naar een rechts uit zee oprijzende, hen aankijkende, harpspelende sirene.
159: harpspeler en draak, tussen beide een boom.
160: merel in vierkantige kooi.
162, boven: man met mes (?) in zijn hand, vóór hem rode molhoop.
162, beneden: links lintworm rechtop naast muur, dood paard waar een gier naartoe vliegt; rechts zittende aap en kikker.
163: de vier elementen in vier lagen boven elkaar, waarin daarbij horende dieren.
165: rode tijger vóór blauwe spiegel aan boomstam, rechts een jager.
166: zittende maagd, eenhoorn legt zijn kop in haar schoot en wordt met een speer doorstoken door jager zittend op wit paard.
167: meerkleurige panter staande rechts van boom, links verschijnen drie dierekoppen.
168: links staan twee slapende kraanvogels, rechts staat een wakende kraanvogel.
169, boven: pauw.
169, beneden: lopende leeuw met opgeheven staart.
171, boven: links kop van koe, in het midden Argus met staf, luisterend naar naar hem toegewende, zittende fluitspelende Mercurius rechts.
171, beneden: Mercurius houwt Argus het hoofd af met zwaard.
172: zwaluw voedt vier jongen in nest bovenop boom.
173, boven: liggend dood wezeljong en staande wezel bij boom.
173, beneden: leeuw blaast zijn liggend dood jong leven in.
174: links staande pelikaan met twee vliegende jongen; rechts pelikaan die zich de borst open pikt boven jongen.
175: links vluchtende bever bijt zich de teelballen af, achter hem een boom; rechts jager te paard rijdt naar hem toe.
177: specht pikt in boomstam.
179: vijf vliegende zwaluwen (moeder en vier jongen), eronder drie bomen.
180: egel achter boom, eet afgevallen appel.
181: krokodil verslindt mens.
182: ridder met zwaard en schild (achtarmig kruis, elke arm uitlopend in een lelie) bevecht driekoppige draak (hydra).
183: krokodil verslindt hydra.
184: links wijfjesdraak (adder) bijt mannetjesdraak de kop af; rechts draak (adder) baart jong uit haar zijde.
185: links fluitspelende jager tussen twee bomen, vóór hem een apin met een jong op haar rug en een ander op haar buik; rechts jager raapt apejong op vóór een boom, apin vlucht met jong op haar rug.
187: zeilschip met roeiers, in het water zwemt een vis.
189, boven: tortelduif vóór boom.
189, beneden: links vliegende patrijs, op de bodem tussen twee bomen nest met eieren; rechts patrijs liggend in nest en vliegende jongen.
| |
| |
192: struisvogel, erachter een ei, erboven de zon met een straal van de zon naar het ei.
193, boven: ooievaar zittend in nest, links en rechts twee naar hem toegewende staande ooievaars.
193, onder: staande pluvier met vier jongen.
195: staande arend met gespreide vleugels, die zijn bek wet aan een steen.
196: kauwende krokodil.
198, boven: man met bruine mantel, draak likt de zoom ervan.
198, onder: links olifant op het water, rechts olifant staande op de grond.
199: duif staande op rots naast water, een roofvogel vliegt naar haar toe.
201: schorpioen met opgeheven staart.
203: schip met man die op ladder afdaalt naar zwemmende walvis, op wiens rug twee anderen eten koken in pot op driepikkel boven vuur.
204: vos liggend op rug met opengesperde muil, op hem staat een ekster die met zijn bek de tong van de vos aanraakt.
205: twee dravende paarden met dekkleed, elk bereden door ridder met schild, achter hen aanvliegende gier.
206: links vrijer knielend voor rechts op bank zittende, hem aankijkende jonkvrouw; links boven cupido die pijl afschiet.
| |
3h. Band
Voor- en achteraan houten plat overtrokken met bruin leder met identieke versiering. Omraming van lijnenbundels waartussen aan alle zijden in totaal 18 stempels met paaslam in cirkel. Het veld is door lijnenbundels verdeeld in ruiten, waarbinnen stempels met afwisselend, van boven naar onderen, driemaal kleine vijfbladige bloem, tweemaal klimmende leeuw, driemaal grote vijfbladige bloem, tweemaal klimmende leeuw, driemaal grote vijfbladige bloem, tweemaal klimmende leeuw, driemaal kleine vijfbladige bloem. Ook links en rechts telkens driemaal kleine vijfbladige bloem. Elke bloem is gevat in een cirkel, elke klimmende leeuw in een ruit.
Deze band is vermoedelijk oorspronkelijk. Het slot is afgebroken. De rug is in recente tijd vernieuwd met lichtbruin leder.
| |
4. Geschiedenis van het handschrift
De bewaarde codex is denkelijk een net afschrift dat overhandigd is geworden aan de graaf en gravin van Geldern.
Hoe het handschrift in het bezit is gekomen van de Koninklijke Bibliotheek te Hannover, thans Niedersächsische Landesbibliothek, is onbekend; waarschijnlijk is dit gebeurd door aankoop in de 17de-18de eeuw.
Toen het handschrift, na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog in de lente van 1946 uit zijn oorlogsbergplaats teruggekeerd was en samen met veel andere handschriften nog op de begane grond lag, werd het door een plotse overstroming van de rivier de Leine getroffen. Door het langdurig verblijf in het vuile rivierwater is het grotendeels moeilijk leesbaar, op vele plaatsen zelfs met wit licht onleesbaar geworden. Precies het totnogtoe onuitgegeven spreukengedeelte is het ergst aangetast.
| |
| |
| |
5. Beschrijvingen van het handschrift:
Eduard Bodemann, Die Handschriften der königlichen öffentlichen Bibliothek zu Hannover, Hannover 1867, 65. |
John Holmberg, Eine mittelniederfränkische Übertragung des Bestiaire d'amour, Uppsala 1925, 1-11. |
Helmar Härtel und Felix Ekowski, Handschriften der Niedersächsischen Landesbibliothek Hannover, zweiter Teil, Wiesbaden 1982, 128-129.
Facsimile's: |
Holmberg, Bestiaire d'amour, 255 (= p. 147). |
Holmberg, Das Moralium dogma, 219 (= p. 9). |
Jürgen Einhorn, Spiritalis Unicornis, das Einhorn als Bedeutungsträger in Literatur und Kunst des Mittelalters, München 1976, afbeelding 94 (= miniatuur op p. 166). |
| |
6. Dankbetuiging
Mijn oprechte dank gaat vooreerst naar Hans Immel, destijds verbonden aan de handschriftenafdeling in de Niedersächsische Landesbibliothek, thans op rust, die mij in 1965 toelating tot publicatie van het handschrift verleende, mij vervolgens ook een microfilm liet geworden en er zich in 1985 enthousiast voor inzette, dat ik het handschrift in optimale omstandigheden zou kunnen bestuderen.
Van de microfilm werden, op kosten van het seminarie voor Duitse taalkunde van de Gentse Rijksuniversiteit (Gilbert de Smet), afdrukken gemaakt door M. Godderis.
In 1984 en 1985 werd in het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden door Corina van Heyningen, Hanny Demeersseman, Marijke Mooijaart en Anneke Vlugter een typoscript vervaardigd op grondslag van de uitgave van Holmberg, resp. foto's van het onuitgegeven spreukengedeelte.
Mede op grond van een attest verstrekt door A. van den Brande, hoofdbibliothecaris van de Gentse Universiteitsbibliotheek, verleende Hans Peter Schramm, namens de handschriftenafdeling van de Niedersächsische Landesbibliothek, mij zeer bereidwillig de toelating om het behoorlijk verzekerde handschrift in de handschriftenleeszaal van de Gentse Universiteitsbibliotheek te raadplegen. Ik heb het handschrift op 14 oktober 1985 te Hannover gehaald, te Gent het typoscript zorgvuldig verbeterd en aangevuld (in ruime mate met behulp van de kwartslamp) en het handschrift op 8 januari 1986 naar Hannover teruggebracht. De reiskosten werden vergoed door het Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek (Karel Roelandts en Frits Vanacker).
Tenslotte werd te Leiden door Hanny Demeersseman, Marijke Mooijaart en Anneke Vlugter onder supervisie van W.J.J. Pijnenburg de tekst van het typoscript van de verbeteringen en aanvullingen voorzien en opnieuw aan de hand van mijn afschrift in zijn geheel gecorrigeerd. Vervolgens is het tekstbestand door de heer H.T. Wong voor de fotozetmachine gereedgemaakt.
Ik dank hen allen, en ook het personeel van de handschriftenafdeling van de Gentse Universiteitsbibliotheek, inz. Richard Van Heghe en Roland De Groote, zeer hartelijk.
|
|