‘Echte landlopersvoeten, Edelachtbare. Vereelt en met gescheurde nagels: de voeten van iemand die elke dag lange tijd op de been is.’
‘Heb jij die vent misschien al eens eerder gezien?’
‘Nee, Edelachtbare. Ik was er bij toen het personeel langs het lijk defileerde, maar niemand kende hem.’
‘Goed, je kunt gaan.’
De lijkschouwer liep in de deur bijna tegen de voorman op. De voorman mompelde wat over mensen die altijd haast hebben en vervolgens rapporteerde hij onderdanig: ‘De heer Wang is hier, Edelachtbare.’
‘Laat hem binnenkomen!’ Tegen Tao Gan zei hij: ‘Het komt goed uit dat ik hem nog te woord kan staan voor de zitting begint.’
De drogist was een kleine tengere man, keurig gekleed in een zwartzijden gewaad en met een hoge zwarte kap op zijn grijzend hoofd. Hij had een bleek, nogal gereserveerd gezicht, met een stijve snor en een klein sikje. Toen hij zijn eerste buiging had gemaakt sprak de rechter hem joviaal toe: ‘Gaat u toch zitten, Meneer Wang! Het spijt me dat ik u uit uw zaken moest halen, maar ik heb een paar inlichtingen van u nodig. Overdag bent u natuurlijk in uw winkel op de grote markt, maar 's avonds gaat u altijd naar uw villa boven op de bergrug, nietwaar?’ ‘Zeker, Edelachtbare,’ antwoordde Wang afgemeten. ‘In dit seizoen is het daar aanmerkelijk koeler dan in de stad.’
‘Precies. Ik hoorde toevallig dat gisteravond een troep vagebonden daar herrie heeft gemaakt. Hebt u daar wat van gemerkt?’
‘Nee, gisteravond niet. Edelachtbare. Er loopt in die buurt 's avonds laat anders wel heel wat kwaad volk rond, het zijn vooral zwervers uit de vlakte, die de nacht in het bos doorbrengen. 's Avonds durven ze de stad namelijk niet binnen te komen, omdat ze bang zijn dat de nachtwacht hen dan oppakt. De aanwezigheid van dat schorriemorrie is het