| |
| |
| |
Index
aanpassing | (aptum, decorum) - aan het publiek, aan de stof en
aan het eigen karakter, 25; in concrete situatie, 161; in elocutio, 256. |
actio | voordrachtskunst, drukt kunstmatige gevoelens uit (emoties), 259, 281. |
afwijkingen | cultuur, kunst, tegenover natuur, 254; in woordkeus en zinsbouw, zie elocutio, troop, figuur, 257 e.v., 260 e.v. |
aition | zie oorzaken; van een gebruik, 406, 448; Orphisch - van Dionysus cultus, 406/7, 467/8, 473 e.v., eigen aard, 437; - van Bouphonia lijkt misdaad, 444 e.v., maar prijst instelling van rechtsorde, 466. |
allegorie | tekst met oneigenlijke betekenis en eigenlijke strekking ontwaard op grond van incoherenties, 363, omdat men begrijpen opvat als ‘het eens zijn met’, 375, uit onvrede met relevantie, 363 e.v.; als goede bedoelingen ontmaskerd worden door Freud en Marx, 130, 135, 137; aan oneigenlijke betekenis wordt niet getwijfeld, wel aan de allegorische strekking, 359, 364; eigenlijke betekenis was aan de schrijvers van het Oude Testament onbekend, of aan schrijvers vóór Freud of Marx, 137 e.v., 364. |
analogie | op grond van overeenkomst en verschil, 100; zie ook metafoor. |
analyse | voor de tijd van Kant: redenering van het
bijzondere, het gegevene, naar het meer algemene; behoort tot de inventio,
56/7, volgens beproefde methodes, 222; tegenstelling met synthese; retorica niet zo geschikt voor - van teksten, 261; sinds Kant; - van begrippen, 56/7, verwantschap met inductie, 70. |
applicatio | toepassing; juridische en theologische - is duiding, en hoort niet tot interpretatie, 96, 371; bij filosofen, 374. |
areopagus | zie rechtsorde; gerechtshof
voor moordzaken, maakt einde aan wraak, |
| |
| |
| 156, 405, 456; ingesteld mythisch door Erechtheus, historisch door Draco in 621 voor Chr., met Bouphonia ritueel, 449 e.v. |
argumenten | zie dialectica, topoi, beweegredenen, exemplum, enumeratio partium, bewijslast; kunnen beter niet dwingend zijn, 74; zakelijke -, en onzakelijke - op grond van topoi ontleend aan publiek en redenaar, 153/5. argumentum ad auctoritatem is een geval van inductie, 155; a fortiori argument, is topos van meer of minder, 63, verwant met inductie en analogie, 102 e.v.
argumentum ad hominem (1): een manier van redeneren waarin een pleiter denkt de waarheid te hebben gesproken zodra hij zijn publiek heeft overtuigd, 26 en zijn tegenstander heeft weerlegd, verg. ‘wet’ van de psychische inertie (wetten) en falsificatie, 32/3; gebruikt door filosofen, 373.
argumentum ad hominem in vulgaire zin (2): oorzakelijke verklaring van een mening als zijnde ingegeven door eigenbelang, op grond van karakter of ideologie van de spreker, 127, 143, 230. |
aristoteles | Grieks filosoof, 4de eeuw v. Chr., schreef Handboek voor Retorica, 10, zijn indeling, 81; - vond iets uit dat lijkt op wat tegenwoordig logica heet, 55 e.v.; aristotelische wetenschap zoekt naar bekende principes, 131, en bouwt aan een begrippenpiramide, 84/7; - beschrijft in zijn Ars Poëtica alleen goede tragedies, 78/9; vindt de studie van ethiek en politiek ongeschikt voor jongelieden, zijn beschrijving van de Grootmoedige, 305/6. |
ars | geheel van waarnemingen met een nuttig doel, in hiërarchisch geordende regels gesystematiseerd (begrippenpiramide), 78, 221; cultuur tegenover natuur, 253, tegenover gevaarlijke classificaties in de wetenschap (typische trek, wetenschap).
ars retorica levert regels om een werk, opus, te maken, en is dus niet zo geschikt voor analyse van teksten, 260, verg. ars critica, 221.
artes liberales, vaardigheden van vrije mannen, niet direct nuttig voor geldverdienen, wel voor bestuursfuncties, 307. |
asymmetrische relaties | oud/jong, leraar/leerling, 49, 330; intellectuelentaal/volkstaal, 336. |
auctor ad herennium | onbekend auteur, Rome iste eeuw v. Chr., schreef populair schoolboek over Retorica, knap compromis
tussen verschillende indelingen, 80/1. |
| |
| |
augustinus | kerkvader, omstreeks 400 na Chr., liet zich door zoetvloeiende preken ongemerkt bekeren, 290; meende dat echt begrijpen is ‘het eens zijn’, 375. |
bacchae | tragedie van Euripides: Agave verscheurt samen met haar zusters haar zoon Pentheus, als misdaad en straf, ook Pentheus wordt gestraft; dubbelzinnigheid van dit offer, 426, sinistere waanzin, 428; misdaad en straf, reinigingsoffer en paradox, 484. |
bedoelingen | zie: onbedoelde gevolgen, tegenover: oorzaken, wetten verg. symbolen tegenover indices. - kenmerken menselijk gedrag, 124; parafrase volgens - van auteur is interpretatie, duiding wijkt daar dus van af, 355; - werden door Marx op natuurwetenschappelijke gronden genegeerd, 139. |
begrijpen van de ander | zie conventies; adequaat -, 325, 350, van mensenwerk, 352 e.v.; ‘het eens zijn met’ tegenover begrijpen van de tegenstander, 326, 350; - is voorspellen van gedrag, 378; voorstellingen zijn oninteressant, 378; echt begrijpen, 379, beter -, 381 e.v. door comparatisten als Frazer, Meuli, Burkert, 413 e.v. |
begrippenpiramide | of ook Boom van Porphyrius, bij Lovejoy ‘Great Chain of Being’, 90; zie trapsgewijze dialectiek, 113; systematische ordening van onderbegrippen (species) onder bovenbegrippen (genera); ideaal van filosofen, bovenbegrippen vaak oorzaak of wezen, 14, 84 e.v.; - is synthese, wetenschappelijke taxonomie van Linnaeus, 89; van linguïsten, 139; alleen mogelijk door beperking tot één typische trek, 91, en tot context, 82, 90/1; -n berusten niet op corresponderende waarheid, 86, 90, maar zijn alleen maar waar mits historisch verantwoord of door mensen ingesteld, 120/1.
- maakt aristotelische logica mogelijk, 84, 94, n. 1; -n van Philo en van Plotinus, 87 e.v.; - helpt niet of nauwelijks bij het herkennen van verschijnselen, 90; andere classificaties blijven mogelijk, 87, 91, 121/2.
- is basis voor verschil van mening en overeenstemming, (zie overeenkomst en verschil). |
behagen | conciliare, zie vermaken, captatio
benevolentiae; de rechter welwillend stemmen op grond van onzakelijke argumenten, 154. |
| |
| |
bekering | door het opwekken van schaamte, 93, 215; door het ethos van de redenaar, 260; plotseling inzicht, ‘zien als’, 367; door verschuiving in betekenissen, 93. |
beschuldiging | zie eigenbelang, argumentum ad hominem (2), provocatie. |
betekenis | zie onderscheidingen, 386 e.v.; liever vaag en dubbelzinnig, 92 e.v.; - van onzin, 349, 391/2, van details, 392, veranderingen zijn gradueel, of komen door omkering, 93; coherentie wordt vergroot door interpretatie, 382 e.v.; is sensus, bedoelde - 346, tegenover verraden - door middel van indices, 124 e.v. vraag naar bedoelde - is hermeneutische vraag, 330 e.v.; inleven niet nodig, 379. |
beweegredenen | onzakelijke argumenten die een beroep doen op emoties, zijn altijd nodig, 17, 258/9, 283/4. |
bewijslast | zie argumenten, conventies, duidelijkheid; - verzwakt positie, 46, e.v.; rust op degeen die iets nieuws te berde brengt, 32, 184/5. |
bewuste | - structuur, 141, - regels, 385, zie conventies, wetten; en zie verder onbewust, onbekend, onbedoeld, bedoelingen; - verwerking in de ‘linkerhelft’, zie waarneming, 262 e.v. |
bouphonia | eigenlijk ‘Rundermoordende offers’, 404, volgens Meuli door de Grieken niet goed begrepen, 419 e.v., lijkt herhaling van een oorspronkelijke misdaad en straf, 454, misdaad van offeren van ploegstier, 460, is mysterie, 447, gesticht door Epimenides, 450, 465, als reiniging en verzoening van bloedige partijstrijd, 466, vergelijk Areopagus, 448 e.v.; - en Agamemnon, 483. |
buffon, g. | achttiende-eeuws zoöloog; de vorm van de bijenraat onbedoeld gevolg, 102, 209; meende niet dat de stijl de mens zelf is, 545, [3], n. 1. |
callicles | vijfde-eeuws Atheens sofist, meende dat wetten
alleen gehoorzaamd dienen te worden voor zover ze stroken met het eigenbelang,
159, 161, want ze beschermen de zwakken, en gaan daarom in tegen de natuur, 540, [3], n. 5; slechte invloed op Nietzsche, 40. |
| |
| |
captatio benevolentiae | behagen van de rechter door vertoon van bescheidenheid, 155. |
catharsis | zie inleven, waanzin; is uitleven van dierlijke hartstochten, 405, bij Freud, 478/9, en homeopatische reiniging, 450. |
chomsky, n. | hedendaags linguïst; zijn normatieve grammatica, 100, zijn dieptestructuur, vroeger onbekend, zit nu in het hoofd van -, 264; is metafysicus, 138; is intolerant, 122. |
christenen | combineren intolerantie van joden en filosofen, 241 e.v., hun naastenliefde is eigenbelang, 235, Orphische sekte, 400, 488. |
coherentie | zie explicitering, inconsequentie, incoherentie; wordt vergroot door interpretatie, 377 e.v., 384. |
communicatie | zie interpretatie, wordt gekenmerkt door bedoelingen, 124/5. |
conclusie | staat achteraan in de synthese van de dispositio van het syllogisme, maar was uitgangsstelling voor de analyse 56, 58; de sententia, oordeelsspreuk van de rechter, 118, levert objectieve waarheid, 213/4. |
concurrentie | zie pragmatiek, 32 e.v.; van meningen over goederen, 197 e.v., verbetert kwaliteit en vergroot keus, 200 e.v., maar levert geen objectieve rechtvaardigheid of waarheid, 205, tenzij er een conclusie van een rechter bij komt, 213. |
consensus | van een publiek, is waarheid in het panretorisch standpunt (retorica), 27, 325; wordt alleen bereikt bij gedeelde regels of beproefde methodes, 221 e.v.; |
conventies | zie regels, rechtsorde en wraak, cultuur tegenover natuur, 158 e.v., 253, 454; moeten
aangeprezen worden, 160, zijn conservatief, 185, worden draaglijk door rol, 186 e.v., maken mensen gelijk, 321/2; - van het debat, 189 e.v.; gedeelde - als basis van begrip, 325; begrijpen bij ontbreken van -, 359; begrijpen is meer dan gedeelde -, 377 e.v.; geen - voor het ongezegde, 387 e.v., conventionele samenleving ideaal van taalfilosofen, 389 e.v.; - maken een eind aan wraak, 405, 456. |
| |
| |
criminalisering | rechtsbescherming voor terroristen zonder hun politieke motivatie te aanvaarden, 163, 170 e.v. |
criterium | sceptisch - voor waarheid, hangt van omstandigheden af, 10 e.v., 32/3; voor waarden in het juridische genre het rechtvaardige, in het deliberatieve genre het nut, in het demonstratieve genre de schoonheid (opofferingsgezindheid); karakteristieke trekken als - om verschijnselen te herkennen ontbreken in wetenschappelijke synthese, 84/5, ook van de retorica, 386 e.v., en bij duiding van emoties, 270. |
cultuur | zie regels, tegenover slechte natuur, 253, 454 e.v., is geheel van conventies, 161, vooral afwijking, verg. elocutio, 253 e.v.; resultaat van poging te overtuigen, 326, is als mensenwerk te begrijpen (menswetenschap), 352 e.v. |
deductie | tegenover inductie, verg. synthesè en analyse, 57. |
definitie | zie vaagheid, dubbelzinnigheid, status finitionis, 113; aristotelische - naar genus en differentia specifica expliciteert een trap in de begrippenpiramide, zie overeenkomst en verschil, 84/5; en duiding, 96. |
deliberatieve genre | verg. juridische en demonstratieve genre, indeling van Aristoteles, 80; beraadslagende soort redevoering, over zaken in de toekomst, met als criterium het nut, ev. het eerbare, 150. |
democratie | zeggenschap en vrijheid van meningsuiting, 151; in trapsgewijze dialectiek staat de verdediging van de democratie een trap hoger dan de meningen die binnen de democratie worden verkondigd, 155, 193.
gelijkheid door het wederzijds recht vragen te stellen, 48; inspraak is je zin niet krijgen, 195, niet-serieus opgevatte meningen, 171 e.v.; - is alleen mogelijk als er tegengestelde meningen bestaan, 29, 192, en bij aanvaarding van conventies, 161. |
demonstratieve genre | verg. prijzen en laken,
deliberatieve genre en juridische genre, indeling van Aristoteles, 81; is
het betogende soort redevoering, over zekere zaken, dus zonder tegenpleiter, 283, met als
criterium het prijzenswaardige of laakbare, 284; de redenaar overreedt niet, maar overtuigt met
een beroep op emoties van liefde en haat, 255; wakkert
verlangen naar deugdzaam leven aan (doorkruiste verwachtingen), 286, naar
opoffe- |
| |
| |
| ringsgezindheid (schoonheid), 159/60, 232, 283, vergroot gemeenschapsgevoel, 286, overeenkomst met stichtelijke literatuur, 287; wetenschappelijk betoog in nuchtere stijl, 256, belangrijk in rustige tijden, 308; maar ook overeenkomst met ‘demonstraties’, betogingen, de rol van dit niet-democratische genre in de totalitaire staat, 140.
ook: het publiek prijst de redenaar om zijn kunstgrepen, zie ostentatieve redevoering, 289 e.v., 548, [11], n. 2. |
dialectica | een vraag- en antwoordspel (zie vragen en ondervragen), waarin de vrager, door het stellen van vragen die de antwoorder wel moet beamen, de antwoorder dwingt zijn uitgangsstelling (principium) te herzien, 50 e.v.; tegenover retorica: een debat tussen twee of meer personen, 149/51; de dialectische redeneertrant is een zorgvuldig afwegen van voor en tegen, in de vorm van een onderzoekverslag opgeschreven (inventio), 70.
trapsgewijze -, zie begrippenpiramide en overeenkomst en verschil, nu overeenstemming en verschil van mening, 112 e.v., 248, verg. ook onderwerp en gezegde, feit en precisering, eenheid en veelheid, binnen en buiten, 120 e.v., imperialisme, deel en geheel, 163, wisseling van generalisatieniveau als drogreden, 155 e.v., 161, democratie een trap hoger in de begrippenpiramide dan de meningen daarbinnen, 155, 193.
- van Hegel is mysterie, 450, 490. |
dionysus | Orphisch aition, 406/7, 467 e.v.; reiniging, 427/9, in mysterie van Eleusis, 437 e.v., Anthesteria en zondvloed, 457; runderoffer, 460, vergelijking met Bouphonia, 466; heilkind Zagreus, 468, pervers geofferd, 474; reflecties, 410, 423, 474, 480. |
dispositio | schikking van de in de inventio gevonden argumenten, 81; logica behoort tot de -, niet tot de inventio, 58; volgt natuur of wijkt daarvan af, 253. |
dogmatici | filosofen zijn -, 39; plaats voor - in democratie, 193, discussie echter zinloos, 249. |
doorkruiste verwachtingen | tegenover herinneringen, in het demonstratieve genre (literatuur), 285; in hermeneutische cirkel, 366. |
drogredenen | worden zo genoemd door tegenstanders in het
debat, zie principium contradictionis, 50, petitio principii,
ignoratio elenchi, 55, 58; zie dubbelzinnigheid, wisseling van generalisatieniveau. |
| |
| |
dubbelzinnigheid | zie vaagheid, paradox; aantonen van - is een strategie om aan innerlijke tegenspraak te ontsnappen, op grond van ervaring, 51, 94; dubbelzinnige vragen in dialectica, 55; - van omgangstaal maakt logica onmogelijk, 76 e.v.; maakt taalfilosofie onmogelijk, 387 e.v.; - in betekenis van ‘betekenis’, 562, [4], n. 7; - wordt opgeheven als discussianten elkaar tot duidelijkheid dwingen, 95; - van feit en waardeoordeel, 98 e.v.; - in het woord ‘burgerlijk’, 109, 191; in ‘eigenaardig’, 283, bij Milton volgens Empson, 305; offer, 426, 442 e.v.; zondebok, 440, Apollo, 442, Neoptolemos e.a. zijn schuldig en onschuldig, 443, Agamemnon, 443; - in Bacchae, 426, in Oresteia, 430, zie paradox. |
duidelijkheid | zie dubbelzinnigheid, vaagheid; is retorische deugd, maar wordt door de tegenstander afgedwongen, 95, 193, verg. 253; in democratie tegenover het veinzen van de hoveling, 320; bezwaren tegen - bij dubbelzinnigheden, 393. |
duiding | is praktische toepassing van in de semantiek gedefinieerde begrippen, 96 e.v., of talige verwerking van ervaringen, 348, op grond van karakteristieke trekken en indices, 97, 129/30, en conceptualisering, 348; - is altijd discutabel tegenover interpretatie, want wijkt in zo'n tegenstelling af van de bedoelingen van de ander, 355, is dus onaardig, 105, 225; - is wel een kwestie van relevantie, 372, en komt ook voor bij het herkennen van taalhandelingen, 388. |
economie | abstraheert het in geld uitgedrukt gedeelte van het groter geheel van ruil, 210, 542, [16], n. 2, 232. |
eigenbelang | nastreven van - wordt rationeel gevonden, 160, 227, is natuurlijk en slecht, en wordt door demonstratieve redevoeringen tegengegaan, 159-60, of door macht van anderen, 236; een beroep op algemeen belang wordt door tegenstanders ontmaskerd als -, 216/8, 225; christelijke naastenliefde ontmaskerd als - 235 e.v., roemzucht is hebzucht, 310 e.v.; retorica leert - te ontveinzen, 217 e.v., 225, 236, 358; duiding op grond van - stelt wezen tegenover schijn, en staat dus tegenover interpretatie van goede bedoelingen, 357/8; - wordt geraakt bij meeleven, 275; distantie van - in esthetische distantie. |
elite | van intellectuelen; eisen keurig gedrag, 31/2, zijn
doorkneed in dialectica, 46, en in literatuur, 334 e.v., zijn onontbeerlijk voor eendracht,
336/8, maken snelle carrières door kennis van Latijn, 338. |
| |
| |
elocutio | zie register, mimesis; de kunst van de stilistische uitwerking, 81, 256 e.v., natuur wordt wel geprezen, maar de stijlleer leert afwijkingen, 257 e.v., 260, een kunsttaal der hartstochten (emoties) 265/6; 272 e.v., 281 e.v.; tegenover een stijl die een emotie of een karakter verraadt, 260 e.v. |
emoties | zie beweegredenen, ethos, pathos, tonen, waarneming van de ‘rechterhelft’; beter herkenbaar en overdraagbaar als ze kunstmatig zijn (elocutio), 255, 259, worden niet door symbolen overgebracht maar door schildering van omstandigheden, 270, door evidentia, 274 e.v. Bij eigen - is een rechter ongewenst, 214, 565/6, [6], n.2. |
enthymeem | syllogisme waarin een van de premissen is weggelaten, 75 e.v. |
enumeratio partium | opsomming van karakteristieke trekken, als argument, 62, bij duiding, 96/7. |
epimenides | zie reiniging; langlevende Kretenzer, reinigt ca 620 voor Chr. Athene van de bezoedeling van de moord op de aanhangers van Kylon, 439; vindt ‘Unschuldskomödie’ uit, 462, en aition van de Bouphonia, 450, 465; contrast met Empedokles, 451, zijn door Onomacritus vervalste werken, waaronder mysterie op Kreta, 463/5. |
erasmus, d. | zestiende-eeuws humanist; wordt bewonderd als gematigd scepticus, 16, werd voorbeeld voor Nederlandse tolerante regenten, 248, voorzag de leerlingen van een overvloed aan dingen en woorden, 66. |
erfzonde | door Onomacritus uitgevonden, 468, voorwaarde voor reiniging, 499, en heil, 459, een geheel met heil, 487, door jongens met gips in te smeren, 479, 575, [24], n. 1. |
ernstig | tegenstellingenpaar - en niet-ernstig loopt parallel met hoofdzaak en bijzaak, overeenkomst en verschil, 171; verzwegen premissen niet altijd -, 74/5; literatuur niet -, 287/8, door ostentatief vertoon van kunstgrepen, 293, filologen nemen literatuur niet -, 368/9; filosofen behandelen alleen -e taaluitingen, 388/9; daarentegen flirt, 266. |
esthetische | - distantie: sportiviteit, (verg. ironie) men wenst zijn tegenstander geluk omdat hij zo mooi gesproken heeft (ostentatieve redevoering), 290, |
| |
| |
| want schoonheid behaagt ook tegenstanders, 290, 315, verenigt ze, 338. - oordelen: achttiende-eeuwse inventio, op grond van goede smaak, worden geveld door dilettantische kunstgenieter, 292, kunstenaar blijft vulgair, 310. |
ethos | tegenover pathos, in dienst van het behagen, 259/60, 272/3; bewonderenswaardige stemming of gezindheid van de redenaar, 155. |
euphuisme | zo genoemd naar J.R. Lyly, Euphues, zestiende-eeuws schrijver van kinderachtig parallel proza, 553, [14], n. 4. |
evidentia | het levendig voor ogen stellen in de fantasie, 260; door middel van foto's, 164, wekt haat of medelijden (liefde) op, 260, 272, of om te vermaken, 272. |
excuses | zie offer; - om te doden bij Griekse offers, 401, 407, 418 e.v.; systeem van -, tegenover motivatie om het toch te doen, 431 e.v. |
exemplum | voorbeeld, stelt levendig voor ogen (evidentia), 164; hyperbolisch -: misstanden onthullen het karakter van een mens of van het menselijk lot, van de maatschappij, ook in die gevallen waar die misstanden schijnen te ontbreken, verg. schijn en wezen, 164 e.v. |
experimenten | kunnen onbekende elementen vinden, 132; in menswetenschap domein van toepassing onbeperkt, 42, 327, zijn gebaseerd op teksten, 353. |
explicitering | van het impliciete, zie implicatie onbedoeld, onbekend, onbewust, 75, 266 e.v., vergroot coherentie, 385; - van het expliciete ook gebrekkig, 385. |
extensie/intensie | zie duiding tegenover interpretatie, 562, [4], n. 7. |
falsificatie | zie Popper, argumentum ad hominem (1),
pragmatisch standpunt; een stelling is waar totdat zij weerlegd wordt, 33; men wordt door de discussie tot duidelijke, falsifieerbare stellingen gedwongen, 95. |
fantasie | phantasia, visio; kunstmatig (zie inleven en meeleven) in pathetische zaken (pathos), 260,
dagdromen, 276. |
| |
| |
feit | datgene waar men het over eens is, 112, niet-talig - bestaat niet, 342, discussie in status coniecturae, 113; is conclusie van een debat (sententia), 118, kwestie van vertrouwen, 112/3, in algemene bewoordingen gesteld, 118, basis voor precisering, 119 e.v., andere presentatie in nieuw paradigma, 124, belangstelling bepalend voor selectie, 121/2, -en worden niet door theorie of paradigma in het leven geroepen, 535, [21], n. 1. |
figuren | stijlfiguur tegenover troop; afwijkingen in normale zinsbouw, 258; woord- tegenover gedachten-, 258/9, tonen emoties, 281 e.v. |
filologie | zie teksten, 325; als wetenschap in verzet tegen allegorie, 364, wint het van allegorie, 368, is interpretatie, 368-9. |
filosofen | oude strijd met retorici, 20 e.v.; zijn dogmatici, 39, verg. theologen, 400, houden niet van vaagheid of dubbelzinnigheid bij anderen, 37, zijn intolerant als joden en christenen, 241 e.v., maken onderscheidingen en groeperen begrippen van andere - anders, 372/3, gebruiken argumentum ad hominem (1), 373, vandaar autonome ontwikkeling, 373/4, stellen zich op lezersstandpunt in, 291; positivistische - denken dat betekenis gelijkstaat met ‘ergens op slaan’, 562, [4], n. 7. |
frege, g. | negentiende-eeuws logicus; meende dat de ochtendster en de avondster de zelfde ster zijn, 39; bracht onderscheiding aan tussen directe en indirecte rede (duiding en interpretatie), 345. |
freud, s. | vroeg twintigste-eeuws psycholoog; overtuigt door een beroep te doen op ongezegde waarheden, 109, is metafysicus, 134; allegorie, 130, 135, 364; ontmaskert bedoelingen tot eigenbelang, 128, op grond van indices, 134/6, waaronder incoherentie, 136, denkt dat hij natuurwetenschap bedrijft, 133; hyperbolisch exemplum, 169, ‘Polycrates-complex’, 432; catharsis, 477 e.v. |
gadamer, h.g. | hedendaags leerling van Heidegger; in sceptische paradox gevangen, 350, verwart relevantie (duiding) met interpretatie, 371, 377. |
geest | asteia, ‘wit’, vermogen ver uiteenliggende zaken met
elkaar in verband te brengen, verg. metafoor, 100, zie verder materie. |
| |
| |
geld | zie economie; abstract middel om goederen en diensten te kwantificeren, 205/6, 231/2, 328; maakt vrij en grootmoedig 234, 306; moeilijk om - te vragen voor goede raad, 307, voor - is alles te koop, behalve privileges, 209/10. |
genera dicendi | retorische soorten, door Aristoteles ingedeeld naar gelegenheid: juridische genre, deliberatieve genre, beraadslagende soort, demonstratieve genre, betogende soort, 150/1, 283. |
geschiedenis | zie wetten, menswetenschap; kent geen rechtvaardigheid, 215/6; onpartijdige - reduceert alle standpunten tot eigenbelang, 227. |
getuigenis | bestaat uit onderwerp van gesprek en mening daarover, 341 e.v., vraag naar betekenis van - is hermeneutische vraag (interpretatie), tegenover kritiek op relevantie van het -, 34, 345/6, 351. |
geven en ontvangen | verg. vragen, ruil; schept onbedoeld gemeenschap, 233, gever superieur, 233/4, 306. |
geweld | zie imperialisme; retorica en verbaal -, 31; - en overheid ii, [5, 6]; - is geen index van gelijk, 125, monopolie van - wordt onbedoeld staat (overheid), 172, bedoeld gevolg is rechtsorde, 218, 241/2, 310/1. |
grammatica | ars, normatief, 335, beschrijft niet het normaal taalgebruik, 99/100. |
grootmoedig | beschrijving van Aristoteles, 305/6, trekt zich terug, contrast met hoveling, 319/10. |
guépin, j.p. | essayist, lijkt rechts, 15, maar is het nog niet, 127, denkt dat het niet leuk is om links te zijn, 340, is dogmatisch, 191, boos, 45, geen goed retoricus, 17, 19, citeert slordig en gehaast, 333, veracht G. van Benthem van den Bergh, 156/7, bewondert Carry van Bruggen, 17, en ook Dantes Hel, ondanks morele bezwaren, 290, maar Aeschylus het meest, 405. |
heidegger, m. | twintigste-eeuws Duits filosoof, schrijft onbegrijpelijke teksten, 332; breidt het begrip interpretatie ongeoorloofd uit, 347. |
hermeneutische cirkel | en doorkruiste
verwachtingen, 366. |
| |
| |
hermeneutische vraag | naar de juiste betekenis van teksten, verg. parafrase, 34, 330 e.v., beperkt zich tot teksten, 347 e.v. |
hoofdzaak en bijzaak | zie overeenkomst en verschil, ernstig en niet-ernstig, 171, in theorie of in menswetenschap, 121. |
horatius | Romeins dichter omstreeks Chr.; was tevreden met weinig; zijn privéfilosofie van desengagement is ook officiële politiek van Augustus, 317. |
housman, e.e. | Engelse classicus en dichter, omstreeks 1900; wordt uitgespeeld tegen Bentley; vond dat Shakespeare niet kon dichten, 304, en de Fransen ook niet, 303; koos een vervelende dichter uit voor uitgave, 370. |
hume, d. | Schots achttiende-eeuws filosoof; een scepticus, 39, gaat uit van bekende principes, 132; nam aan dat waarden niet uit feiten kunnen worden afgeleid, 159; inductie en duiding, 97. |
ideologie | verklaring van mening op grond van indices, 537, [26], n. 2, blijkt uit classificatie, 532, [13], n. 5; beschuldiging van - is argumentum ad hominem (2), 127. |
imitatio | is mimesis, met nadruk op navolging van andere schrijvers, 290. |
imperialisme | zie trapsgewijze dialectiek, 163; de Romeinse keizertijd in de tweede eeuw was volgens Gibbon de gelukkigste periode in de geschiedenis van de mensheid, 35; - legt na geweld rechtsorde op, 218, 241; verval van politieke retorica, 117. |
implicatie | is vrije interpretatie, 351, 384, 400. |
incoherentie | geconstateerde - is aanleiding tot allegorie (zie tropen), 364: bij Freud, 135, bij Lévi-Strauss, 138, bij L. Goldmann, 145. |
inconsequentie | zie principium contradictionis; is niet erg bij verzwegen premissen (enthymeem), 75. |
indices | aanwijzingen, waarneembaar feit dat als teken
wordt opgevat omdat het |
| |
| |
| doet denken aan iets (een wezen of een oorzaak) dat niet waarneembaar is (schijn en wezen), 40/1, 125 e.v., als - verwijzen naar een niet onafhankelijk waarneembare oorzaak (bij Freud, Marx, Chomsky) dan heet de oorzaak (of het wezen) metafysisch (metafysica), verg. Sextus Empiricus, 41/3; - zijn strikt genomen noodzakelijke voorwaarden, 126/7; - worden tegenover symbolen gekenmerkt door het ontbreken van bedoeling, 124/5, 136/7; - verraden betekenis, 125, bij voorbeeld een stijl (elocutio), een karakter (ethos), 261, of emoties, 265/6; of een sportieve overwinning verraadt de superioriteit van een regime, 125; in een kunsttaal der hartstochten (elocutio) worden - voor emotie of karakter nagebootst, 266. |
inductie | zie deductie, is niet het zelfde als analyse, 70; werkt met voorbeelden (exemplum), 102. |
ingenium | natuurlijke aanleg (natuur), onbegrijpelijke rest na explicitering van de regels, 253/4, ‘je ne sais quot’, 268; wordt door dilettanten bewonderd in esthetische distantie, 292; afkeer van schoolse regels bij genieën ‘tweede natuur’ van adel en orator, 321, 326. |
inleven en meeleven | zie evidentia, 272, catharsis, 486, kunstenaar leeft zich in, publiek leeft mee, 275 e.v.; inleven onnodig bij begrijpen, 379. |
inspraak | synoniem met democratie, zorgt dat iemand (men) zijn zin niet krijgt, 195. |
interpretatie | is reproduktie van door spreker/schrijver bedoelde betekenis (bedoeling, sensus), 347 e.v., in logische notatie, 76; kan objectief zijn, 325, 350, begrensd door goede smaak, 393 e.v.; geschiedt uitsluitend op grond van symbolen, 124; in tegenstelling tot duiding op grond van karakteristieke trekken, vooroordeel of theorie, 355/6; - vergroot coherentie, 377 e.v., 384, 392; theorie van - bestaat uit wenken en is soms schadelijk, 360/1; - en intensie, 562, [4], n. 7; eigenbelang en - in ontveinzende retorische teksten, 358; - van aardig gedrag tegenover duiding van onaardig gedrag, 225; - in situatie van leraar tegenover leerling, 562, [4], n. 7. |
intuïtie | verg. onbewust; niet in de
‘linkerhelft’ verwerkte waarneming, daarom nog niet irrationeel en gaat niet
altijd met emoties gepaard, 265/6. |
| |
| |
inventio | vinding van argumenten; met behulp van topoi; gaat aan dispositio, schikking, vooraf, 81; verwant met analyse; staat tegenover judicium en synthese, 55, 57, 70/2; - is in Aristotelische wetenschap behulpzaam bij het vinden van bekende principes, 131; esthetica is - zonder topoi, (zie esthetische oordelen), 292. |
inzicht | gevolg van poging te overtuigen, 326, van luisteren naar meningen van anderen, 329 e.v. |
ironie | gedachtenfiguur, 258, door hoorder/lezer ontwaard op grond van signalen die lijken op de indices van onoprechtheid, 389, in het algemeen incoherenties, zie tropen, 364; bewonderend herkennen van kunstgrepen is ironisch, ze worden dus ook ironisch gehanteerd, 17, 293; - tegenover het lagere volk, 306; - wordt veroorzaakt door afhankelijksheidsrelaties, 309; - van Socrates, 50. |
jacht | en achtervolging, vlucht, verbanning; volgens Meuli oeroud jagersritueel, 419; - en reiniging, 422; is straf voor Bouphonia, 443, 460; is straf voor offerdood van Dionysus, 482 e.v. |
jakobson, r. | hedendaags Russisch structuralist; uitgespeeld tegen E. Norden, 294 e.v.; noemt retorisch parallellisme poëzie, 295, zijn poëtische functie in zijn eigen proza, 549, [13], n.4; bewondert een parallel gebouwd sonnet, 298, zotte interpretatie, 553, [14], n.7; verwart metonymia en metafoor, 544, [2], n.4, meent dat de metafoor een elliptisch parallellisme is, 552, [13], n. 13. |
judicium | toetsing, zie kritiek, logica, dispositio, 58; nut van niet goed gedefinieerde termen bij -, 360. |
juridische genre | verg. deliberatieve en demonstratieve genre, indeling van Aristoteles, 81; gerechtelijke soort redevoering, over zaken uit het verleden, met als criterium de rechtvaardigheid, 150. |
kant, i. | achttiende-eeuws filosoof; gaf de begrippen analyse en synthese een andere betekenis, 56; meende dat het
mogelijk is iets mooi te vinden zonder tussenkomst van eigenbelang, 291, had Plato beter begrepen dan Plato zich zelf, 381/2. |
| |
| |
kapitalisme | scheldwoord, zie liberaal; werking wordt door metaforen gebrekkig duidelijk gemaakt, 101, 209. |
karakter | zie ethos, rol, elocutio, 187. |
karakteristieke trekken | kenmerken voor duiding, 96/7, 129/30, waaronder de typische trekken die meetellen in de definitie (begrippenpiramide) 82, 91; stellen levendig voor ogen (synecdoche, evidentia), 273 in metafoor, 100; opsomming van aantal - maakt zelfstandig (politiek) oordeel mogelijk, 177. |
klassenstrijd | metafysica, 41, onbekend vóór Marx, 264; tegen rijke weldoeners, 328. |
kritiek | tegenover interpretatie en duiding, vraagt naar relevantie van een tekst, 350/1; het eens zijn is ook -, 376; kritische vergelijking van interpretatie en duiding, 354, in allegorie, 363/4, in filosofie, 373, beter begrijpen dan de schrijver zich zelf begrepen heeft is -, 382. |
kunstgrepen | zie elocutio, parallellisme; herkennen van - in bewonderende ironie, werkt ook ontmaskerend, in literatuur blootgelegd, 293 e.v., of nonchalant verborgen, 321. |
kunstpolitiek | Augusteïsche - kweekt tevredenheid (ontevredenheid) met weinig, 315 e.v., waarborgt eeuwige roem van vorsten, 288, 319. |
leerstelle | Unbestimmtheitsstelle, informatie die een tekst niet levert, 351. |
lévi - strauss, c. | hedendaags structuralist, denkt dat structuren onbewust zijn, is allegoricus (allegorie), 137/8; bewondert samen met R. Jakobson een sonnet, 300. |
liberaal | tolerante elite, 16, 188, is sceptisch, 44, houdt van discussie, 106, kapitalisme, 197/8; concurrentie, 197/202, waakt tegen machtsvorming, 208; spanning tussen feit en waarde, 99. |
liefde en haat | zie ruil, vriendschap,
wraak, 230/1, 243; in het algemeen rampzalig, 245; opgewekt door omstandigheden voor ogen te stellen (evidentia), 272. |
| |
| |
liegen | moet betrapt worden, 190, door duiding, 358; dieren - niet, 355, onbewust liegen, 134. |
literatuur | zie demonstratieve genre, ostentatieve teksten, Wiedergebrauchsrede, esthetische distantie, 289, 315; is veinzende hofkunst, 320, ook wel poging waarheid te vertellen, 363, of beschrijft een omgekeerde wereld, 288, 312; strekking wordt niet ernstig genomen, 287, bestaat dan ook uit gemeenplaatsen, 368; - wordt op school geleerd door elite van intellectuelen, 334 e.v., hoort later bij hun vrije tijd (otium), 310. |
logica | systeem van regulatieve regels, 50, 79/80, beslist niet over gelijk, 50/1, is toetsing (judicium) van in de inventio gevonden argumenten, de vorm is synthese, 56, relatie met inventio vergeten, 58, in renaissance hersteld, daarna weer vergeten, 60; kiezen van logische vorm is zelf niet logisch, maar interpretatie, 76, door principiële vaagheid en dubbelzinnigheid van de omgangstaal, 77; vandaar dat het syllogisme niet meer dan een stijlfiguur is, geschikt voor pronkredevoeringen, sonnetten, 77, 299/300. |
lukács, g. | communistisch estheticus; dacht dat grote romanschrijvers het eigenlijk met hem eens waren, 144, 340. |
lykaon | zie Thyestische maaltijd; - kookte en roosterde zijn kleinzoon voor Zeus volgens Burkert tienduizend jaar geleden, 422, maar in IJzeren Periode voor de zondvloed, 454 e.v.; is reflectie van offer van Dionysus, 481. |
macht | wordt ingeperkt door marktmechanisme, democratie (inspraak), 195/6, is niet het zelfde als bezit, 208, is vrijheid te kiezen ten nadele van anderen, 212/3; - van anderen beperkt dus eigen macht, eigenbelang, 236. |
mandeville, b. | achttiende-eeuws satiricus, Nederlands genie; meende dat aller eigenbelang als onbedoeld gevolg heeft algemeen belang, voorbarig theoreticus van de consumptiemaatschappij, 124, 207. |
marktmechanisme | zie concurrentie, wraak, 235 e.v. |
martelaren | zie provocatie, 174/5; worden
geëerd door partijgenoten, 29, roepen om wraak, 429. |
| |
| |
marx, k. | negentiende-eeuws econoom; gymnasiast, 340, is dubbelzinnig in zijn gebruik van ‘burgerlijk’, want hij meent dat het burgerlijk recht de belangen van de burgerij dient, 109, 191; hij stopt een discussietechniek in de materie, 119; zijn menswetenschap is intolerant, 122, bedrijft allegorie, 130; onbewust liegen bij hem onmogelijk, 137, toch onbewuste structuren, 139/140, maar klassenstrijd vóór Marx onbekend, 264; hyperbolisch exemplum, 164 e.v.; is het oneens, maar hanteert het argumentum ad hominem (2), 143, is het gedeeltelijk eens met de reactionaire Balzac, 143/4, zijn twee-intentieleer, 114, 340, is liefhebber van antimetabole, 549, [13], n.4. |
marxisten | wetenschappelijk tegenover kritisch, 140; kweken ontevredenheid, 196/7, schrijven eigen aanhangers altruïstische motieven toe (eigenbelang), 227, denken dat onderscheid in taalniveau vanzelf zal verdwijnen, 336. |
materie en geest | zijn soms niet goed te scheiden, 197/200. |
medelijden | zie inleven en meeleven, vegetarisme, 402/3; bij jagers, 420, is een fictie, 433. |
meningen | er zijn alleen -, 112, 341; - zijn gevolg van pogingen te overtuigen en overreden, 326, - over goederen en concurrentie van -, 197/203, en macht, 192; - over onderwerp van gesprek, zie overeenkomst en verschil van -, 341 e.v., is onderwerp en gezegde, 345; elke wetenschap is gebaseerd op - van anderen, 326 e.v.; waarheid in het weergeven van - van anderen (interpretatie), 345/6, belang van goed luisteren, 330, ook naar de - van de vijand (begrijpen), 350. |
menswetenschap | kent geen hiërarchie van hoofdzaak en bijzaak (begrippenpiramide), 83, 108; heeft te maken met bedoelingen, 124/5, volgt echter natuurwetenschap na, 132/3, met gevaar van abstractie, 390; verschil tussen onaardige duiding en aardige interpretatie van gedrag, 225, 357; objectieve - ontmaskert alle standpunten tot eigenbelang, is verwant aan satire, 226/30, partijdige - maakt uitzondering voor eigen partij, 227; menselijke uitingen zijn begrijpelijk, 352. |
metafoor | troop, vervanging van het
eigenlijke woord door een woord uit een andere categorie, 257, naar analogie,
100 e.v.; is misleidend, 100/2, of verhelderend, 259, stelt levendig voor ogen (evidentia), 272, wordt ontwaard op grond van incoherenties, 394, en uitbreiding van betekenis, 100. |
| |
| |
metafysica | zoekt naar onwaarneembare oorzaken, 40/3; - van Freud, 134, Marx, en Chomsky, 138; is begrijpelijk naarmate mogelijkheid van parafrase, 332. |
methode | zie topica; een afsteekweg, manier om snel zijn weg te vinden in de verwarrende hoeveelheid verschijnselen, 61; beproefde -n leveren consensus op, 222/3. |
metonymia | troop, vervanging van het eigenlijke woord door een ander dat ermee in een relatie staat van oorzaak en gevolg, of vat en inhoud; niet altijd goed begrepen, 544, [2], n.4, categoriale fout, 257, dichterlijk, 302/3. |
metrum | structureert poëzie, geen behoefte aan meer parallellisme, 296, 298. |
mimesis | zie elocutio, imitatio; stilistische - bootst indices van karakter (ethos) of emotie (pathos) na, 266, door ze te tonen, 274. |
misdaad en straf | zie offer, rechtsorde; van Medea, 424, van Herakles, 428; - opgeheven door ritueel slachten, 452, zijn gelijk aan reiniging in archaïsche periode, 440, dit levert paradox, 444 e.v., 484, in reiniging van Titaanse -, 407, 474 e.v. |
montaigne | zestiende-eeuws essayist; leed niet onder de vele aspecten van zijn persoonlijkheid, 281, trok zich grootmoedig terug uit staatszaken om zich aan de literatuur te wijden, 319. |
morelli, g. | Italiaans negentiende-eeuws dilettant; ontwikkelde een methode om op grond van indices werken van beeldende kunst te dateren of toe te schrijven, 84, 261/2. |
motieven | zie excuses; mensen hebben geen inzicht in de ware - van hun gedrag, 125, 225; zie onbekend. |
mysterie | is paradox, 401; - van Eleusis,
435, is Orphisch, 436 e.v.; - van Bouphonia, 446/7, is
slachten van de ploegstier, 461, opheffing van bloedschuld, zie wraak, door ritueel slachten, 454; op Kreta, van Epimenides, 464/5. |
| |
| |
narcissisme | gebrek aan besef dat er van de wil onafhankelijke relaties bestaan, 86, 195. |
natuur | slecht gedefinieerd: zowel het meest algemene als het meest bijzondere, 92, tegenover cultuur, 253 e.v., en conventies, 157 e.v.; datgene wat overblijft als de regels zijn geëxpliciteerd (ingenium), 254; - is wreed, 254, egoïstisch, 161, 237, 540, [3], n.5; aandeel van - zo gering mogelijk, 326, want - werkt vervreemdend, in tegenstelling tot conventies, 158; tweede -, is gevolg van opvoeding in retorica, 65, 255; bij adel 321, verg. voorgewende spontaniteit, 258 e.v., en verbergen van de kunst, 320. |
natuurwetenschap | nog geen synthese bij Aristoteles, dus inventio, 59/60; op zoek naar bekende principes; nieuwe elementen in de chemie, 131, en bij Freud, 133. - is mensenwerk, 353, afhankelijk van een theorie, 122, kent geen bedoelingen, en dus alleen indices, 125 e.v.; natuurwetenschappelijke methode in menswetenschap leidt tot allegorie, 130 e.v. |
newton, i. | Engels achttiende-eeuws natuurkundige; volgens Hume een scepticus, 41; zijn synthese voorbeeldig voor de menswetenschap, 132, navolging alleen succes in de fonologie, 138; - werd verkeerd begrepen door geschiedfilosofen, waaronder Marx, 140; overeenkomst met Adam Smith, 210/1; eigen poging, 235 e.v. |
offer | is handelszaak, (ruil), 233, zie provocatie, 174; - van Christus maakte vlees eten geoorloofd, 53; zie reiniging, 406; doden in de tragedie is -, 423 e.v., sinister, 424/5, pervers, 473 e.v.; systeem, 431 e.v.; - en oogst, 434/5, Iphigeneia, Helena 436; paradox van misdaad en straf, 442 e.v., 460 e.v.; - verstoort vegetarisme, 447; wraak opgeheven door ritueel slachten, 452, is bloedig fundament van de beschaving, 458. |
omstandigheden | maken een onbeperkte quaestio beperkt, 64, 68; wekken emoties van liefde en haat op, 272. |
onbedoelde gevolgen | van eigenbelang: verg. bijenraat, welvaart, 101, 208/9, 124; van ruil: vriendschap, 193, 209/10, gemeenschap, 233, staat, 539, [5], n.4; - van weldaden: vernedering, zie wraak, 233/4; louter - in offersysteem, 400. |
onbekend | tegenstelling bekend/-, 60, loopt parallel met
bewust/onbewust, schijn/ |
| |
| |
| wezen, 131; -e elementen in de chemie door experimenten gevonden, niet door topoi, 132, ware motieven altijd -, 134, 225, ware betekenis - aan gelovigen, 413/5, klassenstrijd vóór Marx, dieptestructuren van Chomsky vóór Chomsky -, dus metafysica, 264; ware betekenis - aan schrijvers van ot, allegorie, 364.
volgen van -e regels, 569, [14], n.5; alleen als ze aardig zijn, anders zijn het wetten, 358, verg. 565, [6], n.2. |
onbewust | zie onbekend, onbedoelde gevolgen, en tegenstelling kennen/kunnen, 137, en explicitering van gewoontes, 389, 263 e.v.; - is niet het zelfde als irrationeel, intuïtie, 265; structuren zijn niet -, 137; - liegen volgens Freud, 134, dankzij twee ‘ikken’, 137; stijl verraadt - karakter (elocutio) op grond van indices, 260 e.v. |
onderhandelingssituatie | zie overdrijven, strategie, 193, creëert vriendschap, zie onbedoelde gevolgen, ruil, 193, 209/10. |
onderscheidingen | zie overeenkomst en verschil; - zijn het resultaat van dialectisch spel omdat de antwoorder zich uit innerlijke tegenspraak wil redden (principium contradictionis), 53, 55, 73; in verband met begrippenpiramide, 86; taak van filosofen - aan te brengen, 37/8, 373; taal als instrument, 93.
tweedelingen bij ramisten en structuralisten, 94. |
onderwerp van gesprek | zie overeenkomst en verschil; is referent, datgene waar discussianten het over eens zijn, mening is dan datgene waar ze het oneens over zijn, 341 e.v.; verg. onderwerp en gezegde, 343; mogelijke relaties tussen onderwerp en gezegde (subject en predikaat) worden in topica behandeld, 56; wisseling van -, 106/8. |
onderwijs | geeft meningen van anderen door, 331, schept ongelijkheid, 330. |
ongezegde | is niet discutabel, basis van overeenstemming (zie overeenkomst en verschil), 109/10, vooronderstellingen, 343, geen conventies voor -, 387 e.v. |
onomacritus | Atheens theoloog uit de tweede helft van de
zesde eeuw voor Chr., in dienst van de tiran Pisistratus, vervalser van het Orphisch aition, 406/7, 430, 469 e.v.; bouwt voort op Epimenides, 450; uitvinder van de erfzonde, 468. |
| |
| |
ontevredenheid | is verkeerd volgens klassieke auteurs, 341, en overheid, 238; kan niet objectief vastgesteld worden, 205, als gevolg van marktmechanisme, 236/8, (zie waardeoordeel, prijs, concurrentie), wordt aangekweekt door marxisten, 296. |
ontveinzing | van eigenbelang, 216 e.v., 225/6, 236, verg. verbergen van de kunst. |
onzin | zie betekenis, altijd enigszins te begrijpen, 349, 391/2. |
oorzaken | zie wetten, schuld, voorwaarden, aition voor onwaarneembare -, zie metafysica, 40/3; - als excuses, 107, van de verdediger, 117/8, en aanklager, 128; onbekende -, 136 e.v. |
oprechtheid | geen probleem in het panretorisch standpunt, 26, het gaat om de oprechte indruk, zie rol, 277; kwestie van retorische training, 280, en goede smaak, 278; geen regels voor herkennen van -, 565, [6], n.2, 388, indices zijn geen bewijs, 214. |
oresteia | trilogie van Aeschylus over wraak, 404, 450; moorden als sinistere offers beschreven, 424/5, oorsprong in de Thyestische maaltijd, 425, dubbelzinnigheid van misdaad en straf, 443, van pervers ritueel, 430; verzoening door instelling van de Areopagus, 456, 479. |
orphisch | zie offer, reflectie, Onomacritus; - systeem, 400, magische offers, 404, sekten, 570, [2], n.1, 488, doorbreken alle taboes, 287, 575 [24], n.1; signalen, 410, 447, 489, reflectie in Thyestische maaltijden, 422, 480; -e zangen leveren nieuwe aitia voor oude cultussen, 437; -e theologie celebreert einde van wraak, 454, door pervers offer van Dionysus, 473 e.v.; bedacht in de tweede helft van de zesde eeuw, 470; er is maar één god, 472. |
ostentatieve teksten | zie demonstratieve genre; dienen louter om te pronken met kunstvaardigheid (esthetische distantie); de spreker/schrijver wordt beoordeeld, niet de zaak, op school en in vrije tijd (otium); het zijn nabootsingen (mimesis) van praktische teksten, 289 e.v.; voor pseudo-ostentatief zie Wiedergebrauchsrede. |
otium | vrije tijd, geschikt voor literatuur, 283, 312; bevrijding van afhankelijkheidsrelaties (vakantie), 309,
hoog gewaardeerd in keizertijd, 310 e.v. |
| |
| |
overdrijven | amplificatio, vanwege partijdigheid toegestaan als er een pleiter tegenover een tegenpleiter staat, 153, 193. |
overeenkomst en verschil | aangegeven als genus en differentia specifica in begrippenpiramide, 85; tellen altijd mee bij duiding van iets in het proces van naamgeving, 96/7, 105; worden expliciet in analogie en tellen dus ook mee in metaforen, 100 e.v.; bij synoniemen, 349, en dus bij parafrase (interpretatie), 350. zijn in discussie onderwerp van gesprek en mening daarover, 341 e.v., of overeenstemming en verschil van mening in trapsgewijze dialectiek, 113 e.v., overeenstemming wordt het liefst neutraal geformuleerd, 118, 349/50; nadruk op overeenkomst of op verschil is een kwestie van een situatie of karakter, 105, 120, bij voorbeeld bij inkomstenverdeling, 106/8. als politieke strategie: associatie en dissociatie, 175 e.v. |
overheid | of staat, als rechter, 216/8, heeft belang bij tevredenheid en vriendschap, 239) heeft monopolie van geweld, 172, ontstaat gedeeltelijk als onbedoeld gevolg van dat monopolie, 541, [5], n.4. |
overtuigen en overreden | retorica als leer van - en -, 25 e.v., door middel van technische en ontechnische, zakelijke en onzakelijke argumenten, 153/5; overtuigen dat iets zo is, overreden om iets te doen, 283, verschil geminimaliseerd, 286/7. |
paradigma | in de zin van Kuhn, 67, 123 e.v., vooruitgang alleen binnen een -, 526, [4], n.4; elkaar uitsluitende -'s op basis van de zelfde feiten, 120 e.v., - brengt feiten niet tot aanzijn, 535, [21], n.1; retorisch - is discussie, 95. |
paradox | zie dubbelzinnigheid, mysterie, 400, van reiniging door bloed, 406, 440, maar - wordt opgeheven in juridisch proces, 451; - van misdaad en straf, 450, 481, 484; als wraak wordt aangemoedigd in plaats van verzoening, 429, - van medeleven met de misdadiger, 486 e.v.; - van vegetarisme en omophagie, 455, 479. |
parafrase | oefening op school, 329/30, is interpretatie; - en vertaling, 332, maken begrip toetsbaar, 348/9, in filologisch
commentaar, 366, vergroot coherentie, 377 e.v., 384., ook mogelijk bij metafysica die nergens op slaat, 332; adequate - is een kwestie van tevredenheid, 348. |
| |
| |
parallellisme | verg. periode; kenmerkt retorisch proza, is kinderachtig, 294, creëert prozaritme, vervangt intonatie, 294, 550, [13], n.6; vermeden in poëzie, 297/8. |
pathos | zie ethos, inleven en meeleven; felle en daardoor kortstondige emotie, hoort bij slot, 256, is tragisch, 272; kunsttaal der hartstochten, 259; - wordt opgewekt in de fantasie, en overgedragen door evidentia, 260. |
perelman, ch. | Belgisch hedendaags filosoof en retoricus, zijn topoi van kwantiteit en kwaliteit, 44, 194; logische vorm in de omgangstaal is bluf, 76; alles wat in een discussie wordt ingebracht is discutabel, 112. |
periode | parallelle combinatie van hoofd- en bijzin, 294/5, geschikt voor syllogisme en sonnet, 299. |
petitio principii | zie principium, drogreden; in de dialectia: vragen of de antwoorder het eens is met de uitgangsstelling van de vrager, 55; in de dispositio van het syllogisme lijkt het dan of de algemene uitgangsstelling alleen maar mogelijk is als de conclusie al is aanvaard, 58, 70. |
pisistratus | tiran van Athene, tweede helft zesde eeuw voor Chr., zijn culruur-politiek, 405, 464, 468. |
plato | Grieks filosoof, omstreeks 400 v. Chr.; zijn angst voor het relativisme van de sofisten, 16; zijn Ideale Vormen niet van deze Wereld, 91; meende dat revoluties gewonnen worden dank zij defaitisme van het regime, 163. |
poëzie | teg. kunstproza; klassieke - is door metrum voldoende gestructureerd, geen behoefte aan meer parallellisme, 296, 298; verval en uitval van genres, 302 e.v.; moderne - niet bestand tegen kritiek, 305. |
popper, k. | hedendaags filosoof, zijn falsificatieprincipe retorisch, zijn waarheidsopvatting niet, 33/4, 95, 221;
expliciteert triviale historische wetten, 75; is het met Plato eens dat revoluties door defaitisme van het regime gewonnen worden, 163; kan niets bewijzen, maar is wel een goed filoloog, 332/3. |
| |
| |
pragmatisch standpunt | verg. falsificatie; de stelling die wint moet wel waar zijn, 33; voor begrijpen, 379; zie waarheid: overtuigingen worden niet alleen naar hun nut beoordeeld, 35. |
prijs | zie concurrentie; resultaat van debatten, 198, maar geen rechtvaardige conclusie mogelijk, 205/6. |
prijzen en laken | taak van demonstratieve genre, 284; prijzen is moeilijk, laken modern, 288/9; verg. het verschil tussen betaalde en niet-betaalde informatie in de krant, 198; in het ostentatieve genre wordt de spreker/schrijver geprezen, 548, [11], n.2, 289 e.v.; dichters verlenen ook aan anderen eeuwige roem, 310, 319. |
principium | in de dialectica: de uitgangsstelling van de vrager, die door de antwoorder wordt ontkend, maar ten slotte bewezen wordt, 55; - contradictionis, logische regel die voorschrijft dat iemand zich niet ongestraft tegelijkertijd en onder het zelfde opzicht mag tegenspreken, 50, 93; hoort tot de conventies van het debat, 189. |
protagoras | bewonderd vijfde-eeuws Atheens sofist, retoricus, scepticus; meende dat de mens de maat is van alle dingen en dat er twee kanten aan elke zaak zitten, 10. |
provocatie | beschuldiging: de ander doet net of hij geen schuld heeft, maar hij is wel begonnen, 173 e.v., van guerrillastrijder, 169. |
quaestio | infinita, onbeperkte filosofische kwestie, wordt - finita, beperkte kwestie, door de omstandigheden erbij te betrekken, 64, bevestigende vormen zijn thesis en hypothesis, 68. |
quintilianus, m.f. | retoricus, Rome iste eeuw na Chr., schreef onovertroffen handboek, Institutio Oratoria, 10. |
rechter | publiek is - in het demonstratieve
genre, 150, beoordeelt de spreker/schrijver in het ostentatieve genre,
289; anders is - degeen die beslist welke van beide pleiters het meest gelijk heeft, 150; - heeft macht om in vrijheid te kiezen, 213, is tegenover de overdrijvingen van pleiter en tegenpleiter opvallend mild, 153, verg. strafrecht, 158, 238, bij examens en prijzen, 216; overheid als -, vreemd en niet-vreemd, 218. |
| |
| |
rechtsorde | zie conventies; door reiniging met bloed, 405, nadat de staat het recht op wraak aan families heeft ontnomen, 409, door instelling van het gerechtshof voor moordzaken, de Areopagus, 453, 409; van Bouphonia, 448; waarborgt vrijheid van meningsuiting, 459. |
rechtvaardigheid | zie ruil, wraak, kan beter niet goed gedefinieerd worden, 110. |
referent | onderwerp van gesprek, 343 e.v., niet bestaande of dode referenten zijn volledig kenbaar, 352. |
regels | zie conventies, methode; tegenover natuur, 253 e.v.; - van het debat (logica) zijn allerminst natuurlijk, 47, 50; afwijkingen zijn onconventioneel, 79/80, tegenstelling met wetten, 82; - zijn normatief tegenover descriptief (normaal), 99/100; - van de kunst bevorderen kwaliteit, 203; gedeelde - vormen samenleving, 220 e.v.; onbewuste - 254, 264; onbekende - in taalhandeling, 389; aardige -, 358, geen - voor het herkennen van oprechtheid, 565 [6), n.2, 388. |
register | passende stijl, zie elocutio, 256; is gekozen stijl en draagt bij tot de bedoelde betekenis, 261; hoort niet tot verraden stijl, 283; ander - bij parafrase, 349. |
reiniging | zie catharsis, misdaad en straf, offer; - van bloedschuld, 406, van Titaanse misdaad, 407, 474 e.v.; niet bij Homerus en Hesiodus, 438/9, als misdaad en straf, 440, paradox van misdaad en -, 444 e.v., 481; in cultus van Dionysus, 427/9; in Bouphonia, 450 e.v., door Epimenides, 462. |
relevantie | zie betekenis, kritiek; is waarheid of waarde voor iemand van een goed begrepen tekst, tegenover interpretatie, 346; theologische of juridische - is een kwestie van toepassing van een tekst op een situatie, dus van duiding, 370 e.v., - in filosofische kritiek, 374, - van bijbel en reclameteksten, 376. |
retorica | zie scepsis, pragmatische
houding; in panretorisch standpunt is elk betoog aangepast aan spreker, zaak en publiek, 25, in
een concrete situatie, 152; alle wetenschappelijke, filosofische of religieuze teksten zijn
bruikbaar mits ze het winnen bevorderen, 12, 36; - staat tegenover verbaal geweld, 162; -
tegenover dialectica: kunst van het lange betoog, 149 e.v.; - is ars, dus geeft kunstige regels, 78 e.v., maar leert als
hoofdregel |
| |
| |
| de kunst te verbergen, 255, als zij tweede natuur is geworden, 65, is beschaving, 254/5, van hoofse elite, 319 e.v. |
revolutie | zie Plato; is reiniging door bloed, 433; verwerping van oude cultuur of integratie door middel van allegorie, vult musea, 338 e.v. |
rol | maakt conventies draaglijk, en onpopulaire standpunten mogelijk, 185 e.v., en tegenstrijdige heftige emoties, en vele aspecten van de persoonlijkheid, 280/1; -verwisseling in de erotische literatuur, 288, 293. |
romantiek | organisch model, 101, terreur, 322. |
rousseau | achttiende-eeuws filosoof, bron van alle ellende, 45, meent dat eigendom dat is, 329. |
ruil | is talio, zie geven en ontvangen, vragen, onderhandelingssituatie, vriendschap, liefde en haat, wraak, 230 e.v., 235 e.v., creëert onbedoeld gemeenschap, 209/10. |
sceptici | tegenover dogmatici (filosofen), zijn verwant met retorici, vooral de gematigd tolerante, liberale -, 15, 36 e.v. |
sceptische paradox | ‘niets is waar behalve deze waarheid’, retorische versie ervan, 13, 28, 39; op gebied van communicatie, 350. |
schijn en wezen | filosofische probleemstelling, leidt tot miljoenen doden, 43, niet interessant in panretorisch standpunt, 27; wezenlijke motivaties gaan in tegen bedoelde schijn, dat is duiding op grond van indices tegenover interpretatie, 355, bij Marx, 141, bij Freud, 167, bij Frazer, 412 e.v., Meuli, 415 e.v. (comparatisten). |
schuld | verg. oorzaken, provocatie, reiniging wordt na debat door rechter toegerekend, wetenschap alleen beslist niet, 126; op grond van indices, 127. |
sextus empiricus | sceptisch filosoof, derde eeuw na Chr.,
37 e.v.; schaamte is onwaarneembare oorzaak van blozen, 565, [6], n.2. |
| |
| |
shakespeare | zestiende-eeuws toneelschrijver, roert door retorische training, 65, maakte kinderachtige sonnetten, 300, kon niet dichten, 304. |
signalen | voor Orphisch aition: donder en bliksem, 410, 474, 489, zondvloed, 454, omtrappen van de tafel, 474. |
smith, a. | achttiende-eeuws Schots socioloog; op zoek naar bekende principes als navolger van Newton, 132, maar zijn systeem is gebouwd op definities en wordt door mensen in stand gehouden, 210, dank zij wederzijdse hoogachting, 211, 244. |
sociologen | twee kampen: zij die vooral duiding op grond van indices wetenschappelijk vinden, en zij die rekening houden met bedoelingen (interpretatie), 128, verg. wetenschappelijk en kritisch marxisme, 140. |
socrates | vijfde-eeuws Atheens filosoof, verwart op ironische wijze vragen en ondervragen, 50, is voor niets gestorven, 73, zelfmoord was provocatie, 174/5. |
sonnet | in syllogistische vorm, 77, 299; is zangerig of satirisch, 303, kinderachtig, 298. |
status quaestionis | de aard van de kwestie: over feiten, definities of waarden, 81, 113 e.v. |
stelling | in dialectica, stelling van de vrager, zie principium, 55, verg. quaestio; algemene -en van filosofie en wetenschap staan in dienst van het overtuigen, en kunnen elkaar dus uitsluiten, 12, 36. |
strafrecht | verzacht talio van de wraak, 158/9, gelijkheid in - is socialistische gelijkheid, 238. |
structuralisten | zijn metafysici, 42, 136 e.v. |
structuur | als systeem van mogelijkheden (verg. ars), 399/400, van offers, 431 e.v. of als gerealiseerde -,
bestaat dan uit herhaalde elementen in een verband, 296. |
| |
| |
syllogisme | stijlfiguur, 77, vorm waarin gevonden argumenten worden gepresenteerd (dispositio)om ze te toetsen (judicium), 56 e.v.; werkt ontmaskerend, 74; expliciteert trap van een begrippenpiramide, 57, 84, graag gebruikt in sonnetten, 77, 299. |
symbolen | menselijke tekens die, in tegenstelling tot indices, door bedoelingen worden gekenmerkt, 124, 136/7; in literatuur zijn beschreven indices door de auteur bedoelde -, 126; - noemen emoties, tonen ze niet, 269/70. |
synecdoche | troop; deel voor het geheel of omgekeerd, zie karakteristieke trekken, 80/1, 257; stelt levendig voor ogen (evidentia), 274, voorliefde van marxisten, 184. |
synoniem | vervanging van het ene woord door het andere met behoud van waarheidswaarde alleen mogelijk als discussianten het eens zijn dat de woorden - zijn, 342; zie overeenkomst en verschil, geen - zonder context, 349. |
synthese | in de tijd vóór Kant: systematische redenering van het algemene naar het bijzondere, expliciteert een begrippenpiramide (logica), 56/7, 79. sinds Kant: ervaringsoordeel tegenover analyse van begrippen, 56/7. - tegenover voorzichtig onderzoeksverslag, 70, verwant met deductie, 70. |
taal | in spraakcentrum van Broca verwerkte waarnemingen, 263, is lege structuur, 378.
- handeling: verzinnen van voorbeelden onopgemerkte - handeling, 38/9, 560 [3], n.1; bezwaar tegen precieze definitie 387 e.v.; -filosofen streven naar totalitaire staat, 388. |
talio | zie ruil, 233, 236, geven en ontvangen, wraak; algemeen menselijk, 402; spiraal van meer wandaad voor wandaad, of weldaad voor weldaad; wordt door het strafrecht tegengegaan, 159, 238, 405, 449, 456. christenen doorbreken - niet, 244/5, 429, en mythische metonymia, 490. |
tegenstellingen | twee paren - vangen alle verschijnselen,
104; antitheton in parallelle structuur, 296. |
| |
| |
teksten | zijn bedoeld om begrepen te worden (begrijpen), 347 e.v.; veelzijdig gebruik van -, 369; elke wetenschap gebaseerd op - 327, 353; - worden gebrekkig geanalyseerd, 260. |
terrorist | doorbreekt en maakt gebruik van regels, daagt de tegenstander uit zich aan de regels te houden (provocatie), toch rechtsbescherming 162 e.v., 168 e.v. |
theologie | zie meningen van anderen; slaat op niets maar kan toch wetenschappelijk bedreven worden, 331. |
theorie | is genoeglijke aanschouwing van al gevonden waarheden, 131; scheidt hoofdzaak en bijzaak (verg. begrippenpiramide), 120; is in toleranter dan classificatie op grond van belangstelling, 120 e.v.; werkt daarom vaak vertekenend bij interpretatie, 359/61; natuurwetenschap is afhankelijk van -, 327, 353. |
thrasymachus | sofist, Athene vijfde eeuw v. Chr.; vond onrechtvaardigheid normaal, 99; meende dat het recht het belang van de machthebbers beschermt, 29, en beriep zich daarbij op een onuitgesproken gevoel voor rechtvaardigheid, 109. |
thyestische maaltijden | zie Lykaon; Atreus zette uit wraak zijn broer Thyestes het vlees voor van diens eigen kinderen, 410; volgens Burkert een oersituatie bij jagersvolken, 422, is reflectie van Orphisch aition, 422, 480, en begin van wraak in de Oresteia, 425. |
tolerante | - periodes duren kort en zijn te danken aan een - elite, 16; - overheid, 239) e.v., 248/9; - waardeoordelen, 113, lezers, 333. |
tonen | tegenover benoemen (‘showing’ tegenover ‘telling’), 270/1, is mimesis tegenover diegesis, 274; - van emotie door intonatie vervangende figuren, 281 e.v. |
topica | leerboek (ars) met systematische
lijst van topoi, 54, 55/6; leert de verwarrende veelheid van verschijnselen
naar karakteristieke trekken te ordenen, 60; didactisch nut, 62 e.v., systematiek onnodig, 70; afschaffing leidt tot irrationalisme in de vinding (inventio), 71; nog steeds ideaal van moderne filosofische logica, 72 e.v. |
| |
| |
topoi | vindplaatsen van argumenten in het stadium van de inventio, 55/6, 60, 61 e.v., 63 e.v., 69 e.v.; zijn opgeslagen in het kunstmatig geheugen, 63; algemene - (gemeenplaatsen) helpen bij het oplossen van onbeperkte kwesties (quaestio), 64, tegenover specifieke - die helpen bij het oplossen van praktische problemen, 69; - zijn ongeschikt om onbekende elementen te vinden, 132. |
tropen | tegenover figuren, zie allegorie, metafoor, metonymia, synecdoche, ironie: vervanging van het eigenlijke woord (of gedachte) door een ander, 80, 387; bewuste categoriale fout, 257 e.v., wordt door hoorder/lezer ontwaard op grond van incoherenties, 364, 394; maar geen regels voor het herkennen, 388. |
typisch | woorden zijn -, en dus algemener dan wat ze aanduiden, 97, 104; gebeurtenissen in de literatuur zijn - volgens Aristoteles en Marx, 126, 143/4; schandalen zijn -e voorbeelden bij marxisten, 127, 166 e.v.; -e trekken zijn die trekken die alleen meetellen in de wetenschappelijke classificatie (differentia specifica), 82, 91, zie karakteristieke trekken, wetenschap. |
uniek/algemeen | tegenstelling loopt parallel met tegenstelling eigenbelang/algemeen belang, 227. |
universele waarheden | gelden voor een universeel gehoor, verg. quaestio infinita, 36; wie ze niet accepteert is niet normaal, 119, de retoricus gebruikt ze partijdig, 11, 36; - kunnen beter ongezegd blijven, 108/10. |
unschuldskomödie | zie excuses, 407, 420, 424 e.v., 447, 458; uitgevonden door Epimenides, 463. |
vaagheid | zie dubbelzinnigheid, is een deugd, 92; - van retorische terminologie, 360, 387. |
vegetarisme | en medelijden, 402, in Griekse oudheid, 404, idylle verstoord door offers, 447, 451, en ritueel slachten, 451, paradox van - en wreedheden, omophagie, 454/6, 478. |
veinzing | verg. ontveinzing; in
gedachtenfiguren als ironie, 255; - en rol, 278;
- |
| |
| |
| maakt analyse van teksten moeilijk, 260 e.v., in taalhandeling, 387 e.v.; van hoveling, 320. |
verbergen van de kunst | verg. ontveinzing; door tweede natuur, 255/6. |
verklaren | is soort duiding, 354, op grond van noodzakelijke en voldoende voorwaarden met behulp van indices, 126/7, 136 e.v.; van niet-menselijke natuur; en van cultuur (menswetenschap), tegenover begrijpen, 361. |
vermaken | delectare, esthetisch behagen, 259 e.v., door evidentia, 272. |
vico, g. | achttiende-eeuws Napolitaans socioloog, vond bekende principes, 132; achtte menswetenschap mogelijk, 353. |
voltaire | achttiende-eeuws tolerant scepticus; rekende aantal slachtoffers uit van het christendom, 241/2; tegenstrijdige emoties, 280/1; vond dat Rousseau de mensen de vruchten van hun arbeid moest laten, 329. |
vooroordelen | op grond van gewoontes en conventies, 157/9, in verband met bewijslast, 32, 184/5; bij duiding, 356, op grond van karakteristieke trekken of typische trekken, 82, 177; in filosofische kritiek, 374. |
voorwaarden | noodzakelijke en voldoende -, zie oorzaken, indices, 126/7, - voor gelukkig huwelijk, 68, voor gelukkig beloven, 387/8. |
vragen en ondervragen | uit onwetendheid of uit superieur recht, 47 e.v., 51 e.v.; verg. ruil. |
vriendschap | in ruil, 231, naastenliefde, 242/4, gehoorzaamheid zonder vragen, 49. |
vrijheid | van meningsuiting, 192; - van keus is macht, om een voor de ander onaangename beslissing te nemen (rechter), 212; - en macht door geld, 305 e.v.; van interpretatie, 325, - van meningsuiting dank zij rechtsorde, 459. |
waanzin | zie catharsis; is rabies door
Lussa gezonden, 428, 481; in - verscheuren van stieren, 475, in jacht, 483
e.v., in incestueuze zwangerschap, 488/9. |
| |
| |
waardeoordelen | horen in de status qualitatis, 113 e.v., hooggewaardeerd, 307, moeten niet door de betrokkene zelf worden verdedigd, 115, worden objectief door conclusie van een rechter, 118, zijn bij uitstek discutabel, 98/9, ook prijs en loon, 200/2, spanning tussen feit en waarde, 98. |
waarheid | zie ook hermeneutische vraag, interpretatie, is consensus in panretorisch standpunt, 26 e.v.; is die mening die het best bestand is gebleven tegen aanvallen (pragmatisch standpunt), 33; - is intoleranter dan waardeoordelen, 35, ondiscutabele - wordt buiten het debat gehouden (ongezegde), 109/10, - wordt objectief door conclusie van een rechter, 213; - spreken is dwaasheid, 320. |
waarneming | globale en discontinue - in ‘rechterhelft’ en ‘linkerhelft’, 262/3, verandert door verwerking in ‘linkerhelft’, bij voorbeeld - van visuele indrukken; ook teksten gebrekkig in de ‘linkerhelft’ verwerkt, 267 e.v.; - van ‘rechterhelft’ weergeven is taak van de kunstenaar, 269 e.v.. |
wandaden | zie wraak, ruil; kunnen niet geweigerd worden, 169, 244; en handel, 237. |
wetenschap | zie natuurwetenschap, menswetenschap, begrippenpiramide; tegenover ars, 82, als pleiter en als rechter, 221, noemt voor systematiek typische trekken, 82, 91, laat andere karakteristieke trekken aan de literatuur over, 269. |
wetten | juridische -, beschermen misdadiger (terrorist) die zich niet aan de - houdt, 171, verzachten gevolgen van conventies, 158, worden gehoorzaamd uitsluitend als ze het eigenbelang dienen volgens Callicles en krakers, 159/60, 181/2; - in menswetenschap, tegenstelling met regels, 79, is duiding tegenover interpretatie, - zijn dan onaardig of neutraal, 358, - zijn wezen tegenover schijn bij Marx, 140, onttrekken zich aan bewustzijn, 263; toepassing in menswetenschap onbeperkt, 108, - van geschiedenis vooral gezocht in opeenvolging van tijdperken, 140, maar er is geen wetmatige gang van de geschiedenis, 215; ‘wet’ van psychische inertie (bewijslast), 32, van uitputtende informatie, 529, [10], n.4. |
wiedergebrauchsrede | praktische redevoering die om zijn
kunstgrepen bewonderd wordt (verg. ostentatieve teksten), 290. |
| |
| |
wisseling van generalisatieniveau | binnen de trapsgewijze dialectiek: drogreden; men stelt ‘genus’ en ‘species’ op de zelfde trap, 155: verwerpen van conventies omdat tegen alle conventies bezwaren zijn aan te voeren, 161, ‘links’ en ‘rechts’ binnen een democratie, én als benaming voor antidemocratische bewegingen, 155, 192; ‘echt’ begrijpen en begrijpen in het algemeen, 376. |
wittgenstein, l. | de latere Wittgenstein geen filosoof, 37, zijn Tractatus onsystematisch, 384; zijn familiegelijkenissen in de plaats van Aristotelische wezensdefinities, 91; - en het ongezegde, 111, ontwaardde een dubbelzinnigheid in ‘eigenaardig’, 283, ‘zien als’ in de interpretatie, 367, 400, begrijpen van de ander, 379. |
wraak | zie talio, provocatie, 174, geven en ontvangen, ruil, misdaad en straf, Oresteia, reiniging; de ander zo veel mogelijk schade berokkenen en voor zich zelf zo veel mogelijk opeisen, beeld van het martkmechanisme, 235 e.v.; tegenover rechtsorde, 409, 456 e.v.; martelaren en heroën roepen om -, maar de - van heroën wordt met bloedige offers gestild, 430. |
|
|