De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[18]
| |
[pagina 471]
| |
Malta, want daar ontmoeten we aseksuele idolen, die daarom juist biseksueel zijn. Want het beeld ‘does not, in one way or other, combine the opposing features but conveys the unity of both without actually rendering either’ (blz. 50). Het blijkt om een Sumerische gedachte te gaan (de Grote Moeder Godin): de aarde ontvangt de dode als in de baarmoeder en dat drukt ook de diepe gedachte uit dat de vernieuwing van het leven door de seks wordt veroorzaakt (blz. 51). Van een dergelijke eenheid van leven en dood is later in Sicilië en Zuid-Italië Persephone het symbool (blz. 82-3). De eenheid is ook terug te vinden in de Lokrische pinakes. Dat is alweer: ‘This true and deep insight - that through Love, Life grows out of Death, while Death itself remains irrevocable’ (blz. 167). Het idee schijnt ondanks ontkenning door de plaatselijke bevolking en zijn priesters in Syracuse nog steeds te worden aangehangen: ‘and you think your own thoughts’ (blz. 176). Als ik er iets van begrijp is het een platitude. Zuntz is diep teleurgesteld dat de centrale autoriteiten hem niet de gelegenheid hebben gegeven in de necropool van Thurii naar meer gouden plaatjes te zoeken om de chronologie van die plaatjes op te lossen (blz. 298, 383, (423)). En bij die gouden plaatjes - die overigens in Zuid-Italië, op Kreta en in Rome zijn aangetroffen en niet in Sicilië, en die in min of meer losse betekenis altijd Orphisch worden gevonden - komt het Fragment van Pindarus te pas. Immers, op twee van deze plaatjes (in Zuntz' nummering a2 en a3) komt een vergelijkbare wending voor. De dode komt als smekeling naar Persephone ‘na boete te hebben gedaan voor niet rechtvaardige daden’. Dat doet niet alleen aan Pindarus denken, maar ook aan de in [2] geciteerde passages van Plato, waarin gesproken wordt van Orphische reinigingspriesters die door middel van reinigingsoffers een beter leven na de dood kunnen garanderen. Zuntz merkt op dat de regel een slechte hexameter is (blz. 313), ja, het is ‘prose thinly disguised’, en de regel hoort daarom tot de bijkomstigheden, net als de echte prozagedeelten (blz. 339). Wat overblijft is een mooi gedichtje, dat aan Pythagoras wordt toegeschreven (blz. 340), die de inhoud heeft ontleend aan ‘current folktale’ (blz. 383) tijdens zijn bezoeken aan Babylon en Egypte, maar er toch een nieuw concept van heeft gemaakt (blz. 392). De regel over de boetedoening is hiermee verdwenen. Pindarus' Fragment 133 vergaat het niet beter. Zuntz denkt dat het fragment | |
[pagina 472]
| |
thuishoort in een verloren gedicht voor Theron van Akragas, ondanks het feit dat ‘the reference to Akragas is not attested’. Maar Persephone was ‘a, or even the, chief godhead of Akragas’ (blz. 87, n. 1), hoewel weer, (blz. 88): ‘It is not indeed certain that she was worshipped as the main godhead of Akragas’. Toch geeft het fragment een aanvulling op de Tweede Olympische Ode, die wel voor Theron geschreven is en die het geloof van Theron in een leven na de dood onthult (blz. 84). Maar desondanks blijft de verwijzing naar de ‘boete voor de oude smart’ obscuur (blz. 86). Blz. 87: ‘it is she (Persephone) who finally “accepts the amends (poinou)” of the sinners; it would therefore seem at least plausible that it was she who, “immediately” after death, passed sentence on them who “pay amends” (poinan eteisan)’ (blz. 87). Ja maar, het gaat om een ‘poinan palaiou pentheos,’ een boete voor een oude smart, en Rose had nu net bewezen dat penthos alleen kan betekenen smart, rouw, om een gestorvene. Het hele woord penthos is uit de discussie verdwenen! Zuntz denkt dat de uitdrukking betrekking heeft op ‘a myth which accounted, in a manner unknown to us, for the fact that the soul, which is “from the gods” ever lost its divine status’. Zo wordt het bekende precieze ingeruild voor het onbekende vage. Verval van een wetenschappelijke discussie, die om de betekenis van penthos had moeten blijven draaien. Ik ben op dit boek ingegaan, niet alleen omdat het wellicht enig prestige zal ontlenen aan het feit dat het zo mooi is uitgegeven door de Clarendon Press en teksten van de katharmoi van Empedokles en van de Gouden Plaatjes bevat, zodat het wellicht weleens om die reden geraadpleegd kan worden. De behandeling door Zuntz is echter vooral een extreem voorbeeld van de panische schrik die godsdiensthistorici en filologen in de jaren zeventig beving alleen al bij het lezen van het woord Orphisme. Daarvoor nemen ze verdonkeremaning van gegevens, toeschrijving aan dichterlijke vrijheid, ja zelfs uit het niets gestampte religies voor lief, terwijl alles toch zo mooi op zijn plaats valt als we, heel bedaard juist, een in de zesde eeuw ontwikkelde syncretistische theologie zouden aannemen, een theologie die probeert zoveel mogelijk cultussen door radicale aanpassing van mythen te verbinden, wat tot identificatie van goden leidt. ‘Er is maar een god.’ Ook dat is een oude Orphische tekst. Dit syncretisme roept geen enkele angst op als het in het Hellenisme of in de keizertijd wordt gedateerd, want dat zou dan een teken van verval mogen zijn. |
|