De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[11]
| |
[pagina 284]
| |
nele sfeer van het ‘bewegen’, movere behoren. Louter rationele instemming met een besluit om iets te doen is niet genoeg; er moet ook enthousiasme voor het besluit worden gekweekt. Alleen een rationalist kan beweegredenen irrationeel vinden. Het is verkeerd om het domein van de irrationaliteit zo groot te laten zijn dat alle gevoelens eronder vallen. Als we nu de positie van de literatuur willen bepalen in of naast de retorica, kunnen we het beste beginnen met de tweedeling overreden-overtuigen. Literatuur zet niet aan tot onmiddellijk handelen, overreedt dus niet, maar stichtelijke literatuur wil overtuigingen versterken of veranderen. Vandaar dat de literatuur wel tot het epideiktische of in het Latijn demonstratieve (betogende) genre wordt gerekend. De aristotelische indeling van genera dicendi, in juridische, deliberatieve en demonstratieve redevoeringen, beantwoordt aan de gelegenheden waarop dergelijke redevoeringen idealiter plaatsvinden: de rechtszaal, de volksvergadering en een plechtige, feestelijke bijeenkomst. Bij de eerste twee gevallen gaat het om een onzekere zaak. Vandaar dat voor en tegen behandeld worden door een pleiter en een tegenpleiter, terwijl het eindoordeel aan een rechter wordt overgelaten. Men behandelt daarentegen in het demonstratieve genre een zekere zaak uit het heden, en het oogpunt is de schoonheid. Aangezien het een zekere zaak betreft is er geen tegenpleiter nodig en ook geen rechter die over de zaak een beslissing neemt. Onder schoonheid wordt verstaan edele zelfopoffering als die van Achilles, die een kort maar roemrijk leven verkoos boven een lang en gelukkig. Het juridische genre houdt de rechtvaardigheid in het oog, maar dus evenzeer de onrechtvaardigheid: immers, de rechtvaardigheid die de pleiter voorstelt zal de tegenpleiter betwisten en onrechtvaardig vinden; dit geldt ook voor het nut, wat de een nuttig vindt, acht de ander schadelijk. Welnu, in het demonstratieve genre is geen tegenpleiter aanwezig, maar schimpende redevoeringen waarin niet de schoonheid geprezen, maar de lelijkheid, het afschuwelijke, zonder tegenspraak wordt gelaakt, horen er al evenzeer toe. De taak van de demonstratieve redenaar bestaat dus uit het prijzen of laken.Ga naar eind2 Typische gelegenheden zijn herdenkingsbijeenkomsten, bij begrafenissen of jubilea, maar ook preken vallen eronder of politieke redevoeringen bij ‘demonstraties’, kortom, elke gelegenheid waar de behandelde zaak zo oncontroversieel geacht wordt dat men het niet nodig vindt een tegenpleiter uit te nodigen. De stelling is zo sterk dat hij onomkeerbaar is: elke bijeenkomst waarin een tegenpleiter ont- | |
[pagina 285]
| |
breekt is een demonstratie, ook al heet hij misleidend ‘Russell Tribunaal’ of ‘Revolutionair volksgericht’. De eenstemmigheid strekt zich uiteraard alleen tot de groep uit; de eigen groep, de eigen doelstellingen worden geprezen, die van anderen eventueel gelaakt. Men komt bijeen om aan waarheden te worden herinnerd, niet om nieuwe waarheden te horen. Dat lijkt in tegenspraak met een opvatting van communicatie gedefinieerd als informatieoverdracht, waarbij men van de situatie uitgaat waarin een spreker iets nieuws, onverwachts, wil meedelen dat de verwachtingen van het publiek doorkruist. Nu zal dat in elke situatie natuurlijk wel gebeuren, want een demonstratieve redevoering - preek - waarin alles volgens verwachtingen verloopt is te slaapverwekkend. Daarentegen sluit elke nog zo onverwachte mededeling aan bij het al bekende; een totaal onverwachte boodschap is dus al even ondenkbaar. Vandaar dat ik in mijn vorige boek sprak van Doorkruiste Verwachtingen.Ga naar eind3 Het lijkt mij nu echter beter om radicaal van perspectief te veranderen, en in plaats van uit te gaan van het pijnlijk proces van bekering als limiet, om van daaruit ten slotte maar heel gedeeltelijk, minimaal doorkruiste verwachtingen te bereiken, uit te gaan van het in herinnering brengen en van de vreugde van het herkennen. Voorbeeldig is nu niet het sensationele nieuws, of de onverwachte clou, maar het keer op keer precies gelijk opnieuw vertelde sprookje, de eeuwenlang onveranderd herhaalde liturgie. Zo men wil staat hier moderne literatuur, die op pijnlijke wijze het bekende in een nieuw licht wil plaatsen (vervreemding) tegenover een literatuur van de ‘identiteit’, waarin de herhaling, in de voordracht van het epos bij voorbeeld, centraal staat. Vanuit dit bekende worden de nieuwe, onverwachte, variaties gewaardeerd.Ga naar eind4 Het is een kwestie van perspectief: kijkt men eerst naar het nieuwe, de verschillen, en problematiseert men het bekende, de overeenkomst, of andersom, vat men de overeenkomsten, het bekende in het oog, en problematiseert men het nieuwe, het verschil van mening? Vanuit het laatste perspectief is er een ‘traditie van het nieuwe’ in de moderne cultuur. Nieuw voor wie? Binnen zijn eigen groep is de nonconformist conformistisch, en is een revolutionaire redevoering traditioneel voor het revolutionaire publiek. In plaats van doorkruising van verwachtingen nu bevestiging van overtuigingen. Ook hier, zo men wil, een verandering, maar dan uitsluitend in de adhesiegraad. Revolutionaire redevoeringen richten zich tot revolutionair gezin- | |
[pagina 286]
| |
den. Dat geldt ook voor revolutionaire strijdliederen. Wel kan bij voorbeeld de Marseillaise een directe aansporing bevatten: ‘Allons enfants de la patrie’, maar het is niet waarschijnlijk dat een revolutionaire menigte, de Marseillaise zingend, ook anderen overreedt de voren van de akkers met het bloed van de tirannen te doordrenken. Dergelijke volksliederen, als ook het Wilhelmus en het Horst Wessel-lied, worden in de eerste plaats gezongen om het groepsgevoel te versterken, zoals ook Gezang 165: ‘Ontwaak, gij die slaapt in de zonde’, als het in de kerk gezongen wordt, niet zo snel de buitenkerkelijken zal wekken. Maar we hebben nog iets anders geconstateerd: de algemene overtuigingskracht van het genre, in casu de samenzang. Op een bepaald niveau doet het er niet toe wat de menigte zingt; de samenzang zelf is het bindend element. In linkse, rechtse, christelijke en katholieke jeugdverenigingen konden, naast de eigen strijdliederen, om het kampvuur eendere volksliedjes gezongen worden. Het zingen van ‘De uil zat in de olmen’ wekte genoeg collectieve emotie; er werd niet op de eventuele politieke boodschap van de tekst gelet. Dit verldaart dat op rituele bijeenkomsten van primitieve volkeren sprookjes of verhalen kunnen worden verteld, waaraan slechts met de grootste moeite een overtuigende boodschap kan worden toegeschreven, al kunnen ze bij twijfel aan de waarde ervan wel aan een allegorische bijbetekenis worden geholpen. Maar het feit alleen al dat ze in het publiek voorgedragen worden, tot de traditionele cultuurschat behoren, is genoeg om een bindend element te vormen.
Ook het demonstratieve genre werkt op het gevoel van het gehoor, ja bij uitstek, omdat zakelijke argumenten niet doorslaggevend hoeven te zijn. Het genre wakkert verlangen tot deugdzaam handelen aan; voor de andere genres is dat niet genoeg, daar is het doel pas bereikt als tot een ingrijpende beslissing besloten wordt. En in zo'n geval is het van belang dat voor- én tegenstanders aan het woord komen om tot een weloverwogen beslissing te komen. We zijn in beschaafd gezelschap en bewonderen massale vergaderingen niet waar men na opzwepende toespraken tot blinde agressieve actie besluit. We kunnen echter het verschil tussen overtuigen en overreden minimaliseren door er een tijdsverschil bij te betrekken. Wie een lijkrede houdt op de gevallenen in de oorlog heeft de bedoeling vaderlandsliefde op te wekken en verwanten te troosten, maar uiteraard | |
[pagina 287]
| |
heeft die vaderlandsliefde zelf weer een doel. Als in de nabije toekomst gedelibereerd zal worden over oorlogsverklaring, dan zijn zo de geesten al van tevoren rijp gemaakt voor een oorlogszuchtige stemming. Als de portier bij zijn ambtsjubileum geprezen is, kan hij niet meteen daarna ontslagen worden.
Ik heb in mijn betoog met opzet redevoeringen op een politieke demonstratie op een lijn gesteld met traditionele liederen die bij zo'n gelegenheid worden gezongen. Die overeenkomst ware evenzeer te vinden in de combinatie van liturgische gezangen en preek in de godsdienstoefening. Stichtelijke literatuur is verwant met demonstratieve redevoeringen, ook in die zin dat de strekking - bij sprookjes bij voorbeeld - minder belangrijk is dan het in herinnering brengen van het traditionele cultuurgoed, de saamhorigheid die - duidelijk aanwezig in conventionele culturen - ontstaat door het samen genieten. Op die manier is zelfs het onpedagogisch karakter van vele traditionele sprookjes geen bezwaar. Wat geldt voor sprookjes geldt voor een nationale literatuur in het algemeen: kennis van de gedichten van Homerus, hoe weinig stichtelijk ze ook door sommigen gevonden werden, bond alle Hellenen en onderscheidde hen van de barbaren. De strekking is zo gezien van weinig belang. Dat wil uiteraard niet zeggen dat bij demonstratieve redevoeringen in engere zin, herdenkingsredevoeringen, preken, politieke demonstraties, een afwijking van de juiste strekking, het prijzen van een onwelgevallig aspect van de behandelde zaak of het laken van aan het publiek welgevallige personen, niet meteen de grootste verontwaardiging zou wekken. Dat zijn nu juist ongewenste doorkruisingen van verwachtingen! Ik wil alleen betogen dat, waar de boodschap niet veel nieuws bevat, teksten met een onwelgevallige boodschap in bepaalde omstandigheden ook dienst kunnen doen om de cohesie van overtuigingen van een publiek te versterken. Evenwel, dan moeten ze toch een speciaal genre vormen. En hier komt het verschil naar boven tussen redevoeringen in het demonstratieve genre en literatuur. Literatuur wordt nu gedefinieerd als verzameling teksten met onbelangrijke boodschap, ook als die tegen het conformisme van het publiek lijkt in te gaan. Hoe is dat mogelijk? We moeten dan literatuur eerst in het reservaat van het otium, de vrijetijdsbesteding, situeren. Hoe hoger de vrije tijd wordt gewaardeerd - tegenover het sloven voor het dagelijks brood, de vernede- | |
[pagina 288]
| |
ringen van afhankelijkheidsrelaties - hoe hoger ook de kunst en literatuur. Ook hier kunnen we het beste uitgaan van een geval aan de uiterste grens. In conventionele culturen zijn in het algemeen bepaalde plaatsen en tijden gereserveerd die als het ware de wereld omkeren, waar geoorloofd en aangemoedigd wordt wat in het ernstig dagelijks leven niet geoorloofd is. Ik denk nu aan plaatsen als bordelen - maar wie veel belang hecht aan onderscheidelijk rolgedrag mag ook denken aan de ouderlijke slaapkamer - en aan gelegenheden als carnaval. De hofnar vervult een rol die te vergelijken valt met die van de literator. Een moderne kunstenaar als Komrij lijkt nog het meest op het verschijnsel van de ‘rituele clown’, die de omstanders zo aan het schrikken maakt door uitwerpselen te eten dat hun het lachen vergaat. Vaak worden dergelijke situaties gekenmerkt door een gebrek aan ernst maar er zijn ook gevallen bekend waarin met grote gretigheid de grootste taboes werden doorbroken, als het opeten van de eigen god en incest door leden van een sekte - de Orphici - die overigens in vegetarisme en naastenliefde uitblonken. Dan worden deze gruwelijke zonden toch liever in symbolische vorm bedreven, of niet echt gedaan, maar alleen maar - denk aan alle kannibalisme en incest in Griekse tragedies - gespeeld. Daarmee ben ik alweer bij de literatuur aangeland, en ik denk aan de fascinatie van Oedipus, die de twee grootste taboes doorbrak: vadermoord en moederincest, en voor wie door het koor toch medelijden opgewekt wordt.Ga naar eind5 Ik heb echter ook de satire op het oog, en wel omdat de satire laakt, en dus vanzelf qua functie in het demonstratieve genre thuishoort. Ik heb het hier niet over het laken van de vijand, want dat is geen kunst, maar ik denk aan aanvallen op de machthebbers in de eigen groep of gemeenschap. Daarvoor is een apart, vrijblijvend genre uitgevonden, de niet-ernstige satire. Ongeoorloofde handelingen als seks buiten het huwelijk worden aangeprezen in de liefdespoëzie. Echte literatuur is niet stichtelijk, pogingen van vroege christenen of late stalinisten om stichtelijke literatuur van blijvende waarde te bevorderen zijn mislukt. We kunnen de zaak omdraaien door op te merken dat prijzen veel moeilijker is dan laken en dat daardoor een prijzende redevoering, hoe veel indruk hij ook in de onmiddellijke context gemaakt heeft, moeilijk de oorspronkelijke situatie overleeft. Ik ken maar twee eeuwig indrukwekkende lijkredes, die van Pericles naar aanleiding van de gevallenen in de oorlog - in Thucydides - en die van Bossuet op de dood | |
[pagina 289]
| |
van koningin Henriette van Engeland. Ik ken geen beroemde welkomst- of afscheidswoorden. Vandaar dat als er geprezen wordt in de literatuur, dat indirect of ironisch gebeurt, in Vergilius' Aeneis of Ariosto's Orlando Furioso. Anders is het bombast. De hellenistische poëzie bewerkt speelse en verrassende effecten door snelle wisseling en combinatie, omdraaiing en reactie op (schoolse) epideiktische genres.Ga naar eind6 Het is de moderne literatuur niet als verdienste aan te rekenen als zij satirisch in maatschappijkritiek uitblinkt. Absurde vervreemding is wel het allergemakkelijkst op te schrijven. |
|