De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[9]
| |
[pagina 278]
| |
uiteraard om de oprechtheid van de ander, die in het voordeel is van de tegenpartij. Ik heb er in alle situaties belang bij dat de ander oprecht is, en ik kan zo opgevoed zijn dat ik begrijp dat de ander evenzeer op mijn oprechtheid gesteld is. Dat geldt voor alle onderhandelingssituaties, waar het leven, retorisch gezien, zo vol van is. Maar we moeten niet overdrijven: als in een bepaalde situatie van iemand oprechtheid wordt verlangd, bij voorbeeld van een verkoper, dan hoef ik me nog niet met diens oprechtheid in andere situaties te bemoeien. Wie getrouwd is met een handelaar of politicus, zal diens oprechtheid in de menselijke omgang op prijs stellen, en diens veinzen in zaken of politiek wellicht prijzen. Zo zijn er meer situaties te bedenken, van de schrijver bij voorbeeld die zich in het dagelijks leven kan veroorloven eerlijk te zijn en zich toch in zijn liefdespoëzie of roman inleeft in de hem meest vreemde passies. En dan hebben we het over de polen eerlijk-oneerlijk, en niet over de gradaties daar tussenin, van veinzerij tot subtiele ironie. Wie onder alle omstandigheden eerlijkheid eist, eist kwetsende opmerkingen en verlangt naar brute ruzie. Hoe zal men de oprechtheid trouwens beoordelen? Er zijn grenzen, maar die liggen eerder op het gebied van de goede smaak en van de cultuur dan op het gebied van de ware, onverhulde natuur. Mocht men zich voor de vraag interesseren of Nederlands grootste essayist, Jacob Geel, die in zijn ‘Gesprek op de Drachenfels’ een debat ensceneerde tussen een classicus en een romanticus, zelf een romanticus is? Ik vind een doorslaggevend argument in zijn lezing over ‘Het Proza’ (1830)Ga naar eind3. Hij vertaalt daar een gedeelte van een brief die Van Baerle aan zijn vriend Constantijn Huijgens had geschreven naar aanleiding van de dood van zijn echtgenote. Ik citeer op mijn beurt maar enkele zinnen uit Geels vertaling: ‘De pen, waarmede ik U en zoo vele vrienden bezongen heb, is droog en slorpt geen inkt. Ik klaag (om met Persius te spreken) dat het vocht verdikt in mijn veder blijft hangen. Mijn papier trekt zich in vouwen en rimpels zamen, omdat het geen dichtregelen wil ontvangen. De kracht van mijnen geest is verslapt. Mijn verzen stroomen daarheen, zonder wet of maat, omdat mijne Terpsichore mij ontrukt is. Het verschil van accenten is verloren; zij zijn alle zwaar [barutonoi] voor mij...’Geel verraadt de classicus omdat hij Barlaeus niet onoprechtheid maar slechte smaak verwijt: ‘zoo de inhoud hem [Huijgens] heeft bewogen, de vorm van den brief heeft hem zeker niet minder be- | |
[pagina 279]
| |
droefd.’ Hij moet ook wel, want Van Baerle was een ziekelijke melancholicus die ten slotte zelfmoord heeft gepleegd. Dit was kennelijk zijn manier om zijn smart te beheersen, en het advies van Huijgens aan Barlaeus was dan ook zijn melancholie in verzen uit te drukken en zo te verdrijven.Ga naar eind4 Geel stelt hier tegenover de beroemde brief waarin Cicero rouwt om de dood van zijn dochter: ‘Niet alleen Uw woorden [zegt hij], en het deel, dat gij in mijne smart neemt, troosten mij, maar zelfs Uw gezag. Want ik zou het berispelijk achten, indien ik mijn ongeluk niet zoo droeg, als gij, een man van zoo veel wijsheid, zegt dat ik het dragen moet. Maar ik word somtijds neergedrukt, en met moeite ovenwin ik mijn droefheid, omdat mij die troost ontbreekt, die anderen, wier voorbeeld ik mij voor den geest breng, niet misten. Mij bleef, na het verlies van die eer en waardigheid, waarvan gij melding maakt, en die ik met moeite en arbeid verkregen had - die eenigste troost bleef mij over, die mij nu ontnomen is. Geen zorg voor de belangen mijner vrienden, geen zorg voor het gemeenebest, onderving mijn droevige gedachten; geen lust noch bezigheid riep mij naar het Forum: het Raadhuis kon ik niet aanzien: ik meende - zoo als het was - dat ik de vrucht verloren had van al mijnen ijver en van al mijnen voorspoed. Maar wanneer ik overwoog dat ik dit met u en met anderen deelde, en wanneer ik mij zelven onderdrukte en mij dwong dat alles met gelatenheid te dragen, dan wist ik toch waarheen ik mijn toevlucht kon nemen; in wier toespraak en zoeten omgang ik al dien kommer en al die kwelling kon afleggen. Doch nu wordt, door deze zware wonde, ook wat genezen scheen weder opengereten.’Cicero is niet minder belezen, en zeker wel een groter redenaar. Komt zijn klacht de moderne lezer wellicht te beheerst voor? Is dat omdat Cicero zijn verdriet in zulke algemene bewoordingen heeft gegoten? Het zijn gemeenplaatsen, maar doordacht gehanteerd, en daarom diep gevoeld. Deze persoonlijke brief aan zijn vertrouwde vriend, die niet voor publikatie bestemd was, is het klassieke voorbeeld van uiting van oprechte en beheerste smart. Daarom heeft Geel hem met kennis van zaken uitgekozen. Wat prijst Geel nu in Cicero: ‘Ik kon in mijne overzetting den ernst en de stille pracht der latijnsche periode niet behouden; maar Gij ziet nogtans dat in deze plaats slechts één beeld is, en dat zelfs de verbloemde spreekwijze, wier gebruik bijna onvermijdelijk is, daarin geen kunst en geen studie verraden. Maar wie | |
[pagina 280]
| |
denkt ooit aan studie, wie neemt ooit de kunst te baat, wanneer hij eene aandoening wil openbaren, die uit het diepste der ziel ontspringt?We kunnen van Geel twee lessen leren. Ten eerste: we hebben niet zomaar het recht om uit het feit dat het gedrag van iemand ons overdreven of gekunsteld voorkomt tot onoprechtheid te concluderen. Men kan smart op talloze wijzen uiten, bij voorbeeld door te schateren, door zich de haren uit het hoofd te trekken of door een eitje te gaan bakken. Wie de ander van onoprechtheid beschuldigt terwijl die volhoudt dat hij wel oprecht is, beschuldigt die ander twee keer van een leugen, en dat kan hij nooit bewijzen. De stijl van de rouwklacht van Van Baerle lijkt op de ‘gemaniëreerde’ stijl waarin de brooddichter Statius dichtte over de dood van het schandknaapje van zijn opdrachtgever. Hij zegt in het gedicht dat hij door smart overmand niet dichten kan - maar hij doet het toch maar - omdat ‘de droevige uitwissingen vallen op mijn woorden’. Ook hier, in dit extravagante geval: ‘ík heb geen criterium voor Statius’ onoprechtheid, behalve een dat aan een cultuurverschil is ontleend. Ik zou het nooit zo doen als Statius of Barlaeus. Ten tweede: als Cicero zich zo indrukwekkend uit, is dat ook een kwestie van stijl, maar nu in die zin dat pas zijn taalvaardigheid hem in staat stelde zich zo te uiten. Dat betekent dat emoties pas subtiel worden als ze in subtiele taal zijn geuit. Een hol gevoel in de buik is ongedifferentieerd: angst, honger... of liefde, verliefdheid, jaloezie? Nu gaat de stelling luiden dat gymnasiasten of intellectuelen een rijker gevoelsleven hebben dan ongeschoolden of debielen. Rijker, niet intenser. Het retorisch rolgedrag leert situaties uit te buiten, te amplificeren. De emoties worden daardoor heftiger. Wie de brieven van Cicero leest, of over het leven van Voltaire, kan de indruk krijgen van | |
[pagina 281]
| |
extreem en daardoor soms onsamenhangend gedrag. Voltaire is opgetogen over een onbenullig blijk van belangstelling van zijn koning, maar kan ook op het koningschap smalen. Hij is hartstochtelijk verliefd op meer dan één maîitresse tegelijk, zonder ooit te opdringerig te zijn. Kenmerkend voor autobiografieën uit de renaissance is dat een schrijver zich zelf boven zijn rolgedrag plaatst. Montaigne, die zich als een grootmoedige op zijn landgoed had teruggetrokken, wordt gefascineerd door de wisselende vervlietende aspecten van zijn ik. Hij lijdt er niet onder.Ga naar eind5 Peer Gynt daarentegen die, in het drama van Ibsen, zich hartstochtelijk werpt in de meest verschillende rollen, ontdekt dat hij als een ui is. Schil na schil kan hij afwerpen, maar er is geen kern. Er is alleen buitenkant. Dat is zijn tragiek.Ga naar eind6 |
|