steeds niet gevonden. De retorica is geen volledig systeem van argumentatie en stijl, geen scientia, maar een ars voor scholieren.
Maar een ars staat nooit alleen; de regels van de kunst worden geoefend in een exercitatio, zoals ook het grammaticaboekje een deel met regels heeft en een deel dat Oefeningen heet; in de wiskunde zijn dat de sommetjes. Bij sommige kunsten is het aandeel van de ars gering; de vaardigheid wordt grotendeels door oefening verkregen. Dat geldt bij voorbeeld voor het autorijden, maar ook voor de schilderkunst. Tot die oefening behoort ook de imitatio, de navolging van klassieke auteurs die als voorbeeldig gelden, maar de invloeden van de grote schrijvers blijven grotendeels onbewust in de zin van niet-geëxpliciteerd, ze zijn het gevolg van usus, vertrouwde omgang. De usus vult dus de gebrekkigheid van het regelsysteem aan. Aangezien niet alle leerlingen, ook al besteden ze evenveel tijd aan ars en exercitatio, gelijke vorderingen maken, en de verschillen vooral in de imitatio naar voren komen, is men geneigd die onverklaarbare verschillen (het ‘je ne sais quoi’) aan een lege rest, de aanleg, het natuurlijk talent, ingenium, toe te schrijven.
In de schilderkunst is bij voorbeeld lijnvoering in tegenstelling tot coloriet door middel van ars en exercitatio aan te leren. Vandaar dat academische schilderkunst lineair is, maar vandaar ook dat de academicus de ‘geniale’ pictorale kwaliteiten van een Rubens of Rembrandt op het gebied van coloriet niet wil ontkennen. De pictorale kwaliteiten zijn niet in voorschriften te vangen, en dus hoogstens door imitatie aan te leren.
Het door de eigen economie van verwerking veroorzaakte gebrek van de linkerhelft kan, wat wetenschappelijke bezigheid betreft, geillustreerd worden met de moeilijkheden die een beschrijver van beeldende kunst ontmoet als hij zijn impressie van een schilderij in woorden wil beschrijven. Hij brengt dan zo veel mogelijk elementen van de rechterhelft over naar de linkerhelft. Als hij nu in de praktijk het meest zal praten over de bedoelingen van de kunstenaar, dan betekent dat dat hij die elementen parafraseert die bij de kunstenaar al door de linkerhelft waren verwerkt: theoretische opvattingen, de denotata van iconische tekens (iets is pas een zo bedoeld teken als het door de linkerhelft is verwerkt), dus: wat het voorstelt en wat de symbolische strekking is, verder kwesties van discontinu analyseerbare compositie en proportie. (Moderne pogingen om een semiotiek van de beeldende kunst te ontwerpen, gaan er te voorbarig van uit dat de beeldende kunst als geheel naar analogie van de linguïtische