De beschaving
(1983)–J.P. Guépin– Auteursrechtelijk beschermd[5]
| |
[pagina 264]
| |
discussies verzwijgen, aan mijn waarneming onttrekken. Het marktmechanisme is om die reden alleen nog geen onbewuste wetmatigheid. Arbeiders kunnen zich te kort gedaan voelen en jaloers zijn op de rijkdom van hun patroons. Maar zij werden zich pas bewust van hun uitbuiting nadat Marx hun zijn meerwaardetheorie had uitgelegd, daarvóór kenden zij die opvatting niet, en zij waren zich daar dus niet van bewust. Als een arbeider klassebewust wordt, dan verandert hij, uiteraard gedeeltelijk, zijn overtuiging. Hij is er zich nu pas bewust van geworden dat hij vecht in het kader van een de gehele loop van de geschiedenis bepalende klassenstrijd. Maar voor zijn bekering deed hij daarom nog niet onbewust mee aan de klassenstrijd. Marx heeft de dingen voor het eerst zo met zijn linkerhelft waargenomen; de klassenstrijd zat dus voor het eerst in het hoofd van Marx. Dat de klassenstrijd ook vóór Marx al allesbepalend aan de gang was, mag werkelijk wetenschappelijk bewezen zijn, maar je kunt zo'n waarneming niet postuum in de hoofden van de mensen projecteren, zelfs niet als onbewuste waarneming. Net zo: als Chomsky mij voorhoudt dat ik onbewust de regels van zijn grammatica volg dan denk ik liever dat die regels bewust in het hoofd van de grammaticus zitten, maar daarom nog niet onbewust in het mijne.Ga naar eind1 Niet elke ontdekte, waargenomen regelmaat in dierlijk of menselijk gedrag is - onbewust - ook door het object zelf van de waarneming waargenomen; de regelmaat in de plantaardige of dode natuur is dat per definitie niet. In zulke gevallen spreken we dan ook van wetten. Maar wat is het verschil tussen onbewust gevolgde regels en een aan het object van waarneming niet bewuste wetmatige regelmaat in menselijk gedrag? Iemand kan natuurlijk heel goed onbewust gedrag vertonen in de zin van niet in de linkerhelft geanalyseerd en geconceprualiseerd, dat vervolgens door een waarnemer van buitenaf kan worden waargenomen, en eventueel in diens linkerhelft verwerkt kan worden. Zo'n verwerking is de uitdaging van elke menswetenschap. Ik wil nu de noodzakelijke verandering beklemtonen die het gevolg is van conceptualisering, en op die manier verklaren dat er zo veel verschillende rivaliserende conceptualiseringen van onbewust gedrag bestaan. Het is mogelijk elk menselijk gedrag te beschrijven in termen van de strijd om het bestaan. Maar een mens denkt niet altijd bewust aan de strijd om het bestaan. Daarnaast maakt het verschil welke woorden en zinsconstructies we kiezen als we het menselijk gedrag zo be- | |
[pagina 265]
| |
schrijven: ‘strijd om het bestaan’ is er een van, ‘in de grond egoïstisch gedrag’ is een andere, ‘klassenstrijd’ weer een andere. Die mensen die actief bezig zijn met ‘de strijd om het bestaan’ zullen weer andere zinnen gebruiken om hun activiteit te duiden, bij voorbeeld ‘geld verdienen’, ‘anderen helpen’, ‘de vrijheid verdedigen’ enzovoort. Wie kan bewijzen wiens conceptualisering de beste is?
Het woord onbewust biedt echter te weinig als we, in verband met de bijbehorende tegenstelling ‘rationeel’, voor het onbewuste het irrationele gevoel typerend vinden. Want de waarnemingen van de linkerhelft zijn niet irrationeel in de zin van grillig, onverstandig of slecht aangepast. Ze hebben een eigen economie, zodat we ook kunnen zeggen dat ze gebrekkig, met verlies, door de linkerhelft worden geanalyseerd, dat wil zeggen geconceptualiseerd. En datgene wat zo moeilijk analyseerbaar is wordt daarom wel met ‘gevoel’ aangeduid, ‘intuïtie’. We kunnen een aspect van het probleem belichten door te beginnen met onwillekeurige uitingen. Het kloppen van het hart is onwillekeurig, want het is van onze wil onafhankelijk of het hart klopt of niet en dat geldt voor versnellingen van de hartklop onder invloed van inspanning, maar ook, en daar gaat het hier om, van emotie. De versnelde hartslag wordt ons meestal meteen bewust maar als we er belang bij hebben kunnen we ons best doen om onze emotie aan anderen te verbergen. Een leugendetector kan de versnelde hartslag vaststellen, en dus ook onze emotie bij voorbeeld als we liegen. Dergelijke onwillekeurige uitingen van emotie die voor de ander het best waarneembaar zijn aan veranderingen van de huid zoals zweten, kippevel, blozen maar ook trillen, klappertanden, diarree, heten zuivere indices, omdat het niet-bedoelde tekens zijn en omdat ze gebruikt kunnen worden door een waarnemer van buiten om een diagnose te stellen; ze verraden iets. Sommige van die indices kunnen ook worden voorgewend, zoals beven. Ook de intonatie, versnelling van het spreken of stijging van de toonhoogte, die aan iemand die zijn emotie wil verbergen onwillekeurig ontsnappen, kunnen worden voorgewend. Hieruit bestaat de kunst van de toneelspeler. Hij bootst indices van emotie na; ik spreek daarom van voorgewende én nagebootste indices, en ik heb in mijn Doorkruiste Verwachtingen deze termen bedacht om mimesis, en dus een hoofdbestanddeel van kunst, te karakteriseren.Ga naar eind2 Hier wordt de ‘paradox du Comédien’ duidelijkGa naar eind3; wie indices nabootst en voorwendt maakt | |
[pagina 266]
| |
ze in de overdrijving duidelijker en overtuigt des te beter. Het is echter de kunst van de kunstenaar het kunstmatige karakter te verbergen. Vandaar dat een groot toneelspeler natuurlijk overkomt, in tegenstelling tot de amateur, maar vandaar ook dat gespeelde emotie - beheerste woede bij voorbeeld - meestal meer indruk maakt. Dit hoofdstuk gaat over de kunsttaal der hartstochten. Het beste voorbeeld van een zuivere index is het verwijden van de pupillen bij begeerte. De huisvrouw loopt langs de rekken van de supermarkt, ze ziet in rood karton verpakte rozijnen, en een verborgen camera registreert dat haar pupillen zich verwijden. Dat is voor de onderzoeker een zuivere index; hij constateert dat bij de huisvrouw begeerte is gewekt. De situatie kan ook hier dubbelzinnig worden. De huisvrouw kan in haar meer frivole buien deze zuivere index toch nabootsen of voorwenden: door bella donna in haar ogen te druppelen of door haar ogen wijd open te sperren. Ze kan dan bewust een flirtsituatie creëren, waarbij echter de boodschap van de ogen minder expliciet is dan de verbale boodschap ‘ik begeer je’ zou zijn. Uiteraard wordt het schitteren van de ogen door een heel arsenaal lichamelijke boodschappen ondersteund; het blikkeren van de tanden, buik naar voren enzovoort. Ook de heer die deze boodschap ontvangt hoeft de tekenen die de dame uitzendt niet in zijn volle zwaarte op te nemen. Kenmerkend voor een dergelijke flirtsituatie (die door analisten van de ‘lichaamstaal’ wel degelijk wetenschappelijk kan worden geanalyseerd) is dat degeen die de signalen niet analyseert, niet tot zijn linkerhelft laat doordringen, toch een emotie voelt: hij beleeft een gevoel van aantrekkingskracht, een sfeer, kortom het door de linkerhelft niet geanalyseerd maar wel waargenomen gedrag gaat in dit geval met emoties en stemmingen gepaard. Een spreker, een toneelspeler of een musicus kan het aanvoelen dat hij een gehoor boeit, het is een speciale sensatie. In al die gevallen kan door een nuchter onderzoeker de oorzaak van dat gevoel wel beschreven worden: de zaal is stil, kucht niet meer, schuifelt niet meer met de voeten, men gaat wellicht wat rechtop zitten. Maar men spreekt bij het herkennen in zo'n geval toch van intuïtie en suggereert daarbij dat het iets irrationeels is. Er zijn echter ook wel gevallen waarbij het verschil tussen waarneming van de linkerhelft en van de rechterhelft niet een kwestie van gevoel is. Als distinctief kenmerk blijft dan over dat de waarnemingen van de rechterhelft principieel gebrekkig, met verlies, in taal worden geanalyseerd. Dan wordt het | |
[pagina 267]
| |
duidelijk dat beide systemen een eigen economie hebben. Dat geldt als iemand gevraagd wordt een visuele indruk in woorden te beschrijven, of een handtekening. Er zijn wel woorden voor: adelaarsneus, sluik haar, hoekig handschrift, maar uit de beschrijving alleen valt nooit (hoogstens approximatief, wanneer het bij voorbeeld gaat om een Identikit ten behoeve van de opsporing van misdadigers) een goed gelijkend portret te construeren, en zeker geen vervalste handtekening. Daar bovenop kan nog komen, bij de beschrijving van een gezicht, hoe gelijkend ook, met wijde pupillen en al, dat de beschrijving te kort schiet om de specifieke fascinatie, de emotionele beleving van het gezicht over te brengen. |
|