Geert Grootes Tractaat 'Contra turrim Traiectensem' teruggevonden
(1967)–Geert Grote– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Die niet met mij is, is tegen mijSynodale Statuten worden niet aanvaardEr bestaat een synodale constitutie van de heer Jan van Arkel, aldus luidend: ‘Goederen van schipbreukelingen, alsmede goederen die op minder rechtmatige wijze verkregen zijn en alle zaken die gerestitueerd moeten worden, maar waarvan men niet weet, aan wie, alsook alle schenkingen en legaten van algemene aard, die bestemd zijn om tot vrome doeleinden te worden aangewend, zonder dat de schenkers en legatoren de personen, de plaatsen, de wijzen en de vormen van uitvoering hebben te kennen gegeven, bestemmen wij door deze beschikking en aanwijzing voor de kerkfabriek van de Dom van Utrecht tot aan de voltooiing van het genoemde werk. Tevens schrijven wij krachtens de heilige gehoorzaamheid onder straffe van excommunicatie en suspensie voor, dat niemand, van welke staat, kloosterorde of positie hij ook zij, zich op een of andere wijze met de voornoemde goederen en zaken, die zowel nu als later krachtens een rechtshandeling aan de genoemde kerkfabriek toebehoren, inlaat, anders dan ten behoeve, nut of voordeel van genoemde kerkfabriek, of aan de zaak van dezelfde kerkfabriek openlijk of heimelijk afbreuk doet. En tevens kondigen wij in dit schrijven het vonnis van excommunicatie af voor allen, die deze onze bepaling niet gehoorzamen, nadat overigens van nu af voor het vragen van uitstel voor hen en allen een tijd van zes dagen is toegestaan’. Hieruit is het duidelijk dat door deze constitutie het vonnis van excommunicatie reeds geveld is na zes dagen, te rekenen vanaf het ogenblik dat iemand zich met deze zaken heeft ingelaten. Er bestaat ook een andere synodale afkondiging, die met de eerste overeenkomt, zeggende dat niemand dan de voornoemde kerkfabriek de bedoelde verworven goederen mag overgeven of aannemen: ‘En voorts gebieden wij daarom krachtens de heilige gehoorzaamheid, dat niemand in strijd met het voorgaande dergelijke onrechtmatig verworven goe- | |
[pagina 19]
| |
deren in ontvangst neemt of aan iemand anders dan aan genoemde kerkfabriek overgeeft. In het tegengestelde geval spreken wij in dit schrijven na de waarschuwing van drie dagen van nu af gerekend het voornoemde vonnis van excommunicatie uit tegen de opstandigen. Men moet weten, dat de restitutie van dergelijke verworven goederen en de beschikking daarover aan de bisschoppen in hun diocesen rechtens toebehoort’. Eveneens excommuniceren deze en andere constituties alle schuldenaren van de kerkfabriek; zo ook degenen, die aan deze in het openbaar of in het geheim afbreuk doen met de excommunicatie latae sententiae. Dit alles schijnt voor de zielen zeer gevaarlijk te zijn. | |
Ten eerste omdat een onrechtvaardige constitutie niet bindend isOm de gebrekkigheid, die ik in deze constitutie meen te zien te bewijzen ga ik uit van vier dingen; nl. dat een onrechtvaardige menselijke wet of constitutie niet bindend is noch de mens in geweten verplicht zich daaraan te houden, tenzij om groter gevaar, of deze of gene onrust of ergernis te vermijden, ter wille waarvan de mens in dit geval gehouden zou zijn van zijn recht afstand te doen volgens de verklaring van St. Augustinus in het eerste boek Over de vrije wil: de wet die niet rechtvaardig is, is geen wet. En inzover als een wet gerechtigheid in zich sluit, inzover heeft zij kracht van wet. Maar wat noch wet is, noch kracht van wet heeft, verplicht niet in geweten. Ja zelfs zijn volgens Augustinus te zelfder plaatse dergelijke onrechtvaardige wetten eerder dwangmiddelen dan wetten te noemen. Maar tegen dwangmiddelen kan iemand zich in goed geweten verzetten, behalve in het geval dat grotere ergernissen en gevaren te vrezen zijn. Vervolgens: Elke wet is niets anders dan een algemene regel en een maatstaf van de menselijke handelingen. Maar een onrechtvaardige regel, is geen ware regel en geen goede maatstaf, daar hij niet billijk of gerecht is. Derhalve iets, wat noch goed, noch billijk, noch rechtvaardig is, is geen wet. Vervolgens: Elke wet is recht volgens Isidorus in het boek der Ethymologieën en elk recht is volgens Isidorus | |
[pagina 21]
| |
en krachtens de definitie rechtvaardig. Derhalve is elke wet rechtvaardig. Daarom is het, dat de doctoren en Isidorus eenstemmig (als boven, zoals te vinden is in het Decretum) als voorwaarde van de wet stellen, dat zij eerzaamheid en gerechtigheid bevat, en dat zij eerzaam en rechtvaardig is. Dit blijkt ook hieruit, dat elke menselijke wet, om werkelijk van kracht te zijn, moet worden afgeleid van de allerdiepste en hoogste rede, de eeuwige wet, waaruit niets kan voortkomen dat onrechtvaardig en onbillijk is. Volgens het woord van de Spreuken, dat luidt: ‘door mij, zegt de eeuwige wijsheid, beslissen de wetgevers het goede’, en daarom noemt Christus onrechtvaardige wetten niet wetten maar tradities en niet van God komend maar van hen, die deze overleveren, toen Hij de joden verweet: ‘gij hebt’, zegt hij, ‘het bevel van God zonder kracht gemaakt ter wille van Uw tradities’. Ditzelfde kan door veel argumenten van heiligen en zedelijke redenen bewezen worden, maar het is niet nodig voor degenen, die begrip hebben, want ditzelfde bepaalt Thomas in de | |
[pagina t.o.23]
| |
F. 151r Het slot van het tractaat en de mededeling (van een andere hand) dat het het werk van Gerardus van Deventer is.
| |
[pagina 23]
| |
Prima secundae, quaestio 9 art. 10. Het staat ook in het Handboek der biechtvaders. En Hostiensis komt er mee overeen, zeggend in zijn Summa over de boete en vergiffenis: ‘Omnibus et qualiter versu quod de condentibus’. | |
Over de drie manieren die een constitutie onrechtvaardig makenDe tweede veronderstelling is, dat ofschoon de wet op velerlei gronden onrechtvaardig genoemd kan worden, volgens Thomas en Johannes in het Handboek der biechtvaders drie redenen daarvoor zijn, en elk op zich daartoe voldoende is, namelijk onrechtvaardig wegens het doel, onrechtvaardig wegens de vorm, onrechtvaardig met het oog op het gezag of de bevoegdheid van de wetgever. Op grond van het doel wordt de wet onrechtvaardig genoemd, als zij niet gericht is op het algemeen welzijn, of op enig algemeen nut, voortvloeiend uit of beoogd door het naleven van de wet, integendeel nadelig is voor de gemeenschap, bedoeld tot eer of voordeel van de maker of strekkend tot een of ander vreemd of ijdel of verkeerd of onnut doel. Een wet is onrechtvaardig wegens de vorm, als zij ofschoon gericht op enig algemeen goed, toch in het verwerven van dat goed niet de billijkheid handhaaft, en op ongelijke wijze de lasten aan de onderworpen gemeenschap oplegt. Met betrekking tot de wetgever en zijn gezag is die wet onrechtvaardig waarin de wetgever bij het maken van de wet zijn eigen bevoegdheid overschrijdt of zich een verboden macht aanmatigt. | |
[pagina 25]
| |
Er wordt bewezen, dat de genoemde constitutie onrechtvaardig is wegens haar doelVervolgens zal ik uitleggen, dat de voornoemde constitutie naar het mij voorkomt onrechtvaardig is om vele redenen en vooral op grond van ieder van de (drie) genoemde voorwaarden. Ten eerste omdat uit haar geen enkel gemeenschappelijk goed of gemeenschappelijk nut voortvloeit, ja zelfs niets goeds voortkomt, maar wel vele kwade dingen en algemene nadelen schadelijk zowel voor het materiële als voor het geestelijke. Deze constitutie leidt immers tot geen einddoel maar tot een monsterachtige en kostbare bouw van de kathedraal, tevens tot die trotse toren, waarvan reeds zo'n kolossaal stuk overeind staat. Deze toren is uit de schat van de arme Christus met zovele en bijna oneindige kosten boven bijna alle andere torens der Christenheid tot een wonderbare hoogte opgetrokken en moet nog hoger worden gebouwd. | |
Tegen de hoge nutteloze torenUit de trotsheid en de monsterachtigheid van de toren zien wij als bij ingeving vooruit, hoe men zich het verdere geheel, nl. het koor en de overige delen van het kerkgebouw zowel wat de opsmuk als de afmetingen betreft voorstelt. Laat het volijverige en nieuwsgierige oog rondzien, welk nut er zit in die zo enorm hoge toren, daar er immers in en door hem geen ander nut bereikt wordt, dan dat de klokken er in worden opgehangen. Deze zouden echter heel geschikt en passend voor het menselijke gebruik in een veel kleinere en lagere toren kunnen worden aangebracht. Al het andere is uit den boze en leidt tot het kwaad, dat op allerlei wijze ontstaat en zal ontstaan zowel uit hem als uit de kostbare bouw van de kerk: ijdelheid, nieuwsgierigheid, grootspraak en trots. | |
Deze toren leidt wegens zijn hoge bouw tot vele ondeugdenDeze zijn de broeders van deze toren, die hij als zonen voortbrengt, zoals hij zelf uit deze, als uit de vaders in het verstand der bouwers geboren is. Elke toerist derhalve, die de stad | |
[pagina 27]
| |
nadert of haar doorkruist staat verbaasd als hij deze hoogte en deze omvang ziet en blijft staan als hij de toren in het oog krijgt. Hij wendt zijn ogen weetgierig naar de details. Hij tracht de hoogte te schatten en wat hij door zijn onderzoek niet kan te weten komen, zal hij aan de inwoners vragen. En dan zullen niet toe te juichen lofspraken op de toren loskomen. De burgers verheffen zich er op, zij het zonder grond. Het volk roemt op de toren, en de bouwheren, tot het kwaad bekwaam, gevoelen zich gevleid door de roem. Zo doen ook de regenten, die als bouwheren aan dit gevoel van trots voet geven. Dit zijn de gebroeders, die uit de bouw van de toren voortkomen. Ach hoe slecht zijn zij met hun allen! Immers als wij van elk overtollig woord in het laatste oordeel rekenschap moeten afleggen, hoeveel te meer zullen we dit dan van elke overtollige daad moeten doen, vooral van een zo grote kostbare, zo langdurige en lange onderneming die niet alleen overbodig is, maar om vele redenen op grond van de verschillende slechte gevolgen die er uit voortkomen zelfs misdadig. En zelfs al zouden alle pronkzucht en trots uitgesloten zijn, die overigens zowel bij vreemde bezoekers als bij leken en geestelijken herhaaldelijk aan de dag treden bij het bekijken van de toren, dan nog valt het oprichten van zulk een duurzame steen des aanstoots en van ergernis, louter om te voldoen aan zucht naar nieuwigheid en ijdelheid, niet vrij van zonde te noemen, als men bedenkt, dat Sint Augustinus er zich in het Boek der belijdenissen van beschuldigde eens in zijn eigen huis met al te veel aandacht gekeken te hebben naar spinnen, die vliegen vingen in hun webben. | |
Tegen de bouwmeesters: ijdele bouw betekent afbraak en schade van de kerkLaten de bouwheren bedenken, hoe elk ijdel gloriëren op de schoonheid van wereldse zaken vleselijk en de ijdele roem waarmede boosdoeners zich in hun kwade daden verheugen duivels is. Zoals het is met elk mens, zo is het ook met elke groep, of stad of kerk, volgens Gregorius: hoeveel te meer eer hij geniet bij de mensen - tenminste zonder grond - des te geringer is hij voor God en de engelen. Wat is immers het voor veel geld vergroten van bouwwerken uit ijdele roemzucht an- | |
[pagina 29]
| |
ders dan het huis Gods in God's ogen van zijn waarde beroven! Dit is persé in strijd met het gemeenschappelijk welzijn en het doel van de tempel. Wat is volgens Bernardus meer te verwonderen, wat meer af te keuren, wat zwaarder te bestraffen, dan dat mensen die erkennen, dat de Zoon Gods de hoogste in het rijk der Engelen de laagste wordt in het aardse rijk, zelf door grootheid op aarde zullen uitmunten, met name door middel van een huis en een tempel voor Hem te bouwen die op aarde niet had, waarop hij zijn hoofd kon nederleggen? Zo groeit volgens Hugo in het Boek over het kloostergebouw uit de grootheid der gebouwen het ijdele roemen, maar door deze zelfverheffing of deze trots gaat volgens Ecclesiasticus caput XXII het huis te gronde, al was het ook nog zo rijk. Zo komt het overbodig vergroten en verfraaien van het huis van God, d.i. vooral van Christus, erop neer, dat dit huis eer afgebroken dan opgebouwd wordt. Waarlijk meer dan het cement en de stenen zijn het de zielen en de geesten (de geestelijke gesteldheden?) die het huis Gods vormen; door zelfverheffing, trots en zucht naar nieuwigheden bij het bouwen worden zij in verwarring gebracht en als levende stenen vernietigd. In gebouwen zijn voorzeker een te grote omvang, de talrijkheid, de weelderigheid en een uitgelezen overbodige schoonheid afkeurenswaardig en die komen nu juist allemaal in deze toren en dit Godshuis samen. Deze kerk is er reeds op ingericht om er op gepaste wijze alle kerkelijke diensten te verrichten en de goddelijke geheimen te vieren, maar zij bergt in de eerste aanzet de dreiging van bijna alle vier de opgesomde soorten van overtolligheid. Luistert, luistert gij geestelijken, luistert gij Christenen ten minste naar Christus: zal de arme Christus, de eeuwige Wijsheid, dulden, dat de wet die Hij zelf gemaakt heeft, in Hem niet vervuld wordt? Wil Hij soms dat voor Hem bereid wordt wat Hij aan de wereldlingen onder vervloeking verboden heeft? | |
[pagina 31]
| |
Dat zij verre! Hoort echter wat Hij aan de wereldse koning door de profeet Jeremias, XXII, gezegd heeft: ‘Wee hem die zegt: ik zal mij een groot huis bouwen met ruime bovenzalen, met vensters erin en cederenhouten panelen met sinopelrood beschilderd’. | |
ObiectieHiermede komt niet in strijd het woord van Gratianus in het Decreet, waarin hij zegt, dat wij voor God een tempel moeten bouwen en naar ons vermogen versieren. Volgens de glosse te zelfder plaats geldt dit alleen, wanneer niet dringend krijgsgevangenen moeten losgekocht worden, of, volgens de heilige vaderen, wanneer er geen nooddruft der armen bestaat, of wanneer de goederen niet gebruikt behoeven te worden voor werken van groter vroomheid of barmhartigheid. Bouwen met overtollige grootte en schoonheid betekent niet de tempel van God beter versieren, ja is zoals gezegd werd juist in strijd met de wet of zijn gebod: de broeders door enige ijdelheden en praalzucht bezoedelen en besmetten. | |
De onnodige bouw is een ergernis en schande voor de kerkWant elke werelds-gezinde geestelijke is in plaats van een sieraad een schande voor Gods tempel en de gewijde plaatsen, zoals het verkeerd en ongepast voor de religieus, de levende tempel Gods, zou zijn, indien hij zich met deze veelheid en ijdele variëteit van wereldlijke kleren zou kleden. | |
[pagina 33]
| |
De noodzakelijke bouw moet geschieden en niet de onnodigeJa zelfs volgens Ambrosius in het Boek der plichten ‘komt het niet te pas overbodige gebouwen te ontwerpen en de bouw van noodzakelijke na te laten. En de priester betaamt het het huis van God te verfraaien met passende kunst, opdat ook het Godshuis door de eredienst schittert’. Volgens dezelfde te zelfder plaats zou het ook gepast zijn, daaraan de opbrengsten van de collecten te besteden. Men moet bedenken dat St. Ambrosius duidelijk verklaart, dat het beter is het goud en het geld van de kerk te besteden voor de behoeften van de armen en gevangenen dan het vaatwerk voor de tempel uit goud te vervaardigen, want ‘het is beter’, zegt Ambrosius, ‘dat gij levend vaatwerk (de lichamen) der levenden bewaart dan die uit metaal. Als gij dan ook zoudt zeggen: ‘Ik was bang, dat de tempel van God veel versiering zou missen’, antwoordt hij: ‘de Sacramenten vragen geen goud, en wat niet door goud kan worden gekocht, is niet op goud gesteld. Het sieraad van de heiligdommen bestaat in het vrijkopen van gevangenen; dit is voorwaar het kostbare vaatwerk dat de zielen van de dood verloste. Dit is waarlijk de schat des Heren, die bewerkt wat zijn bloed bewerkt heeft’. - Tot zover Ambrosius. En hij voegt er aan toe met het oog op de klachten van degenen die er naar streven en al te zeer bedacht zijn op de uitwendige versiering van de tempel: ‘Niemand kan zeggen: Waarom leeft de arme? Niemand kan klagen, dat krijgsgevangenen vrijgekocht zijn. Niemand kan er een verwijt van maken, dat Gods tempel is gebouwd. Niemand kan zich ergeren, omdat de ruimte voor het begraven van de overblijfselen der gelovigen vergroot worden. Niemand kan betreuren dat in de graven der gestorvenen de rust der gestorvenen heerst’. - Tot zover hij. Dit alles is dus meer te verontschuldigen dan dat gouden vaatwerk verzameld wordt. Laat men inzien, waarom men meer behoort uit te geven voor noodzakelijke bouwwerken dan voor gouden vaten en voor versiering. Veel meer nog behoort men zich te wachten voor het opsieren van het gebouw met kostbare kunstwerken, beelden en een weidse constructie dan voor het aanschaffen van kostbare gouden vaten. Immers wat aan de gebouwen uitgegeven is kan niet zo maar teruggenomen worden en ook kan men er niet meer over beschikken om het te besteden voor de reeds ge- | |
[pagina 35]
| |
noemde, noodzakelijke, vrome doeleinden, terwijl hetgeen voor gouden vaatwerk of bladen en schilden besteed is in geval van nood teruggewonnen kan worden. Zulke gebouwen komen meer tot stand om opzien te wekken en ijdele roem te verwerven en zij besmetten de mens door de begeerlijkheid der ogen. En wat er na het neerhalen of na afbraak van het bestede geld overblijft, is weinig of niets waard. | |
[pagina 37]
| |
Om twee redenen mag men de rijke tempel der Joden niet als voorbeeld aanhalenWel verklaart Hieronymus in de Brief aan Nepocianus, dat zulk vaatwerk niet goed te keuren is, ofschoon het minder schadelijk is dan de overvloedige gebouwen ‘en niemand zal mij tegenspreken’, zegt hij, ‘door op te merken: in Judea waren de tempels, de tafels, de luchters, de wierookvaten, de offerschotels, de kruiken, de vijzels en andere zaken uit goud gemaakt. Dit werd goedgevonden, toen de priesters offers opdroegen en toen het bloed der dieren de vergiffenis der zonde betekende, ofschoon dit alles een voorafbeelding was. Deze dingen zijn opgetekend voor ons, voor wie het einde der tijden gekomen is. Nu echter, nu de arme Heer de armoede van zijn huis heeft geheiligd, dragen wij zijn kruis en achten het genoegen als slijk’. Tot zover Hieronymus. Gij hoort, hoe er zelfs vele dingen in de tempel Gods geoorloofd waren, toen tijdelijke goederen waren beloofd en uitwendige oefeningen werden verricht, die reeds in de tijd, door Christus voorspeld, waarin de ware aanbidders niet noodzakelijk in de tempel, noch op de bekende berg, maar in geest en in waarheid zullen aanbidden, niet geoorloofd en niet passend zijn. Verneemt nog een andere reden, en een voordeel dat ook uit het heilige vaatwerk voortkomt. Alles immers geschiedt daarmede volgens de apostel in voorafbeelding, en door het gouden vaatwerk en verschillende benodigdheden werd uitwendig uitgedrukt wat in ons reeds innerlijk vervuld is en nog goed vervuld wordt. Terecht zullen de voorafbeeldingen en de schaduwen van het gouden vaatwerk ophouden, nu het licht en de waarheid is gekomen. Deze wat afwijkende reden geeft ook Hugo van Sint-Victor in het Boek over het kloostergebouw: ‘De Heer is de nuttige hoeksteen van het gebouw, omdat hij daarvan de betekenis aangeeft en het voorbeeld is’. Ten onrechte dus kan en moet de joodse tempel ons door zijn voorbeeld brengen tot het maken van kostbaar vaatwerk of tot overbodige bijzondere en buitensporige gebouwen. Ik voeg eraan toe dat de toren, die Babel mag heten, tenslotte door een gevaar bedreigd wordt, namelijk dit, dat waarschijnlijk na langen tijd - misschien wanneer de niet-noodzakelijke bouw van het overige deel | |
[pagina 39]
| |
van de toren voltooid is -, het fundament het langzamerhand begeeft ofwel op ongelijke wijze verzakt in het water waarin het staat, of op ongelijke wijze in beweging geraakt door de warmte en haar gevolgen die bij de zeekust nog al plegen voor te komen, en dat eindelijk ook het gehele gevaarte reeds van binnen gescheurd met een groot gevaar voor vele mensen en bouwlieden en misschien zelfs van de kerk, door ineenstorting het verwachte einde vindt en tot feit maakt, wat reeds op grond van plaats en bouwplan te vrezen viel. Men staat verbaasd, dat de bestuurders van de kerkfabriek er geen acht op geslagen hebben dat de zee zo dichtbij is en dat de grond of de basis waarop de toren staat, en die als zijn fundament moet dienen, niets anders is dan water en zand. Dat zulk een groot gevaarte op zulk een basis lang zal bestaan, verwacht ik dan ook niet. Ten slotte komt het mij voor dat deze constitutie van elk algemeen goed gespeend is en niets waard, zoals een geneesmiddel of een andere zaak, die de nagestreefde bedoeling of intentie niet bereikt, waardeloos is. Immers ofschoon deze constitutie herhaaldelijk is gepubliceerd en wel onder zeer zware straffen en bedreigingen, zien we in feite, dat niemand of zeer weinigen de onrechtmatig of op slechte wijze verkregen goederen aan de genoemde kerkfabriek toewijst. Derhalve bereikt zij niet wat zij bedoelt, of zij nu goed of verkeerd is geweest. Derhalve ontbreken aan de constitutie drie voorwaarden die voor de geldigheid van een dergelijke bepaling of wet vereist worden, die Isidorus (Ethymologiarum C.21) opnoemt en overgenomen zijn in het Decretum, n.l. dat zij (de wet) ‘in overeenstemming behoort te zijn met hetgeen in ons vermogen ligt, als ook met de gewoonte van het vaderland, dat zij naar plaats en tijd gezien noodzakelijk en nuttig moet zijn’. Het is zeker dat zij evenmin noodzakelijk als nuttig is, omdat zij duidelijk voortkomt uit een onnut hoofddoel, zowel omdat de constitutie het onderhouden ervan niet kan afdwingen, als anders tot het wezen van de wet behoort, dat zij enig algemeen nut teweeg brengt, zoals Thomas in de Prima secundae en Isidorus leren: ‘de wet zij gemaakt niet voor een persoonlijk voordeel, maar voor het algemene nut’. Ja zelfs voor wereldlijke wetten is dit bepaald. Voor wereldlijke wetten moet een duidelijk nut aanwezig zijn. Hoeveel | |
[pagina 41]
| |
te minder mag in de kerkelijke wetten een constitutie niet zonder evident nut zijn! Al de zulke, zo schrijft St. Augustinus, moeten zelfs ‘zonder enige aarzeling opgeruimd worden’, opdat de Kerk, die ‘naar Gods wil vrij is, niet door stoffelijke lasten gedrukt wordt’. Het zelfde staat ook in het Decretum. Geheel zeker komt het mij voor dat wat rechtstreeks indruist tegen de gewoonte van het vaderland en het diocees Utrecht, noch voor de plaats noch voor de tijd passend is, zoals het resultaat trouwens bewijst, ja zelfs omdat het volgens de natuur onmogelijk is; want alle mensen die ik van horen of zien ken als lieden van goed geweten en gekeerd tot de Heer, verzetten zich krachtens eigen geweten en de ingeving van hun verstand en hun logica tegen de constitutie, en weigeren bij te dragen tot de hun bekende kerkfabriek. Ofschoon vele mensen met mij hierover hebben gesproken, heb ik toch nooit iemand gezien, die graag een grote som aan de kerkfabriek toewijst, en wat meer is, nauwelijks kan iemand daartoe gebracht worden. Wie heeft het recht een constitutie uit te vaardigen, zozeer indruisend tegen innerlijke en vermoedelijk rechtvaardige beweegredenen, die een mens van Godswege aansporen om uit innige barmhartigheid en op het voorbeeld der heiligen de | |
[pagina 43]
| |
noden der armen te lenigen en even vrome als noodzakelijke doeleinden na te streven? Van nature worden wij door medelijden bewogen, van nature houden wij in ons hart meer van de christenen en vooral van de ongelukkigen dan van opsmuk der kerkmuren. Als er wat over is, of als er wat gegeven, of voor vrome doeleinden bestemd kan worden, worden we innerlijk meer getrokken om te geven aan de armen dan aan de rijken. Want op dit punt doen we van nature wat overeenkomstig de wet is, die volgens de Apostel in onze harten is geschreven. Wie verzet zich of kan zich verzetten tegen deze wet van de natuur? Als twee wetten, nl. die van de H. Geest en van de mens, met elkaar in strijd komen, is er geen twijfel dat wij gehouden zijn de algemene wet van de hogere Geest te volgen. Men mag immers, zoals Christus zegt, de bevelen van God niet overtreden wegens de tradities der mensen. | |
Deze constitutie maakt de mensen onzeker en belet de restitutieEr zijn nog twee andere slechte gevolgen die zeer dikwijls uit de constitutie voortkomen, nl. de onzekerheid van velen bij het geven en restitueren en de vertraging en het soms volkomen nalaten van de restitutie. Als namelijk mensen van goede wil de op verkeerde wijze ontvangen gelden, waarvan zij de eigenaar niet kunnen bereiken, willen restitueren of weggeven, dan worden zij door de pastoors en zielzorgers aangespoord deze te geven aan de genoemde kerkfabriek, maar hun eigen verstand en geweten beveelt hun het tegendeel en daar vaak de reguliere biechtvaders dit naar het voorbeeld van de vaders, en op grond van hun natuurlijke rede en geneigdheid bevestigen, blijft de biechteling geheel in twijfel en onzekerheid, niet wetend waarheen zich te wenden, aan alle kanten gevaren vrezend. Zo wordt tengevolge van een te grote onzekerheid, die de eigen vasthoudendheid nog versterkt, de restitutie ofwel | |
[pagina 45]
| |
bestreden of vertraagd, of geheel en al achterwege gelaten tot zeer groot nadeel van de zielen. Maar tenslotte bedreigt de constitutie vergeefs in zo schrikaanjagende trant en vermaant ook de priester vergeefs hen, die niet te overtuigen zijn en op hun stuk blijven staan, toch het geld terug te geven. Overwinnaar is immers de natuurlijke rede, overwinnaar is het eigen inzicht, omdat het geweten de inwendige rechter is; het geweten spoort ons aan en vooral wanneer de mensen zich gebonden achten door de voorbeelden van de vaders of door de gezagvolle argumenten van de Heiligen. | |
De constitutie dwingt de schapen van de herder weg te gaanEn dikwijls dwingt de aansporing of de vermaning van de pastoors, - wat een ander kwaad gevolg is - de eigen schapen als biechtelingen van hen weg te gaan, vooral omdat zij ook hen voor verdacht houden en het met hen niet eens zijn, omdat zij hen om de een of andere onbekende reden voor belanghebbenden houden, wat misschien nog waar is ook. Het is ook niet te verwonderen, indien de voorliefde voor iets vaak het oordeel van sommigen bederft. | |
Over de andere wijzen van optreden van de pastoorsMen kan ook gissen, dat de kerkmeesters (van de Dom), als ze de onmogelijkheid inzien, de constitutie uit zichzelf of door hun toedoen bij het gehele volk van het dicocees tot het bedoelde effect te doen komen, eerst de pastoors afzonderlijk zowel door vreesaanjaging als langs minnelijke weg aansporen, en hun onder bedreiging met zware straffen allerlei strenge bevelen geven en hun eindelijk zelfs een deel van de opbrengsten schenken; maar al hun pogingen zullen vruchteloos zijn, daar de natuur zich tegen het onmogelijke verzet. Daar echter de pastoors niets of weinig ontvangen of bereiken, hebben zij reeds op vele plaatsen hun vermanen en herhaalde bekendmakingen van straffen gestaakt. | |
Dat elke wet uit de natuur wordt afgeleidHet is ook niet te verwonderen, dat deze wet zoveel weerstand oproept, aangezien elke menselijke wet uit de rede moet voortkomen, want de wet is iets redelijks inzover zowel de | |
[pagina 47]
| |
rede als de wet de maatstaf voor de menselijke daden zijn. Zij moet uit de natuur worden afgeleid. Vandaar zegt Tullius in zijn Rhetorica: ‘Het beginsel der gerechtigheid wortelt in de natuur; daarna worden sommige zaken omdat zij nuttig zijn tot gewoonte; tenslotte bekrachtigen de vrees voor de wet en de godsdienst de zaken, die uit de natuur zijn voortgekomen en door de gewoonte zijn goed bevonden’. Tot zover hij. Hoe kan derhalve een wet bestaan, die in zeker opzicht het tegendeel is van de ware en natuurlijke rede? | |
Dat de tegenovergestelde zeden en gewoonten deze constitutie krachteloos makenUit geen enkele gewoonte kan zij worden afgeleid, nu daarmee een tegengestelde gewoonte in tegenspraak is, die de beste verklaring en verklaarster ook van de wetten is. Ja zelfs moeten volgens Augustinus in het Boek der belijdenissen (en het staat ook in het Decretum) daden die tegen de zeden der mensen indruisen naar de verscheiden aard der gewoonte vermeden worden. En indien het in onbruik raken een reeds gemaakte constitutie en wet kan verzwakken, zoals de gewoonte de macht heeft haar te versterken, volgens Augustinus in het Boek over de ware godsdienst, en ook in het Decretum: wat kan dan zwakker genoemd worden dan deze constitutie, omdat bijna niets meer in onbruik is dan deze wet? | |
Deze constitutie bindt niet omdat zij onrechtvaardig is wegens de vormGewoonlijk meent men, dat deze constitutie onrechtmatig is krachtens de vorm, - aangenomen de bestaande mogelijkheid en het voortvloeien uit haar van iets van nature nuttigs -, omdat zij op ongelijke en onrechtvaardige wijze en niet volgens de verhouding van billijkheid de lasten en beloningen geeft en oplegt. Een zodanige ongelijkheid druist in tegen de onoverwinnelijke wettelijke gerechtigheid en vooral tegen de verdelende gerechtigheid volgens de moraal, want het rechtvaar- | |
[pagina 49]
| |
dige en billijke zijn op dezelfde wijze verdeeld als het onrechtvaardige, en het onbillijke (5. Ethicorum). Een zodanige ongelijkheid weerspreekt God, de eeuwige Wet, wiens wegen geheel billijkheid zijn en ‘wiens gelaat de billijkheid uitstraalt’, maar, zoals Augustinus in het eerste hoofdstuk Over de vrije wil zegt, ‘niets is in een tijdelijke wet rechtvaardig of legitiem, wat niet uit de eeuwige wet door de mensen is afgeleid; uit deze hoogste wet en zeer gerechte rede vloeit niets voort wat niet zeer gerecht is’. | |
Deze constitutie beloont de slechten en straft de goedenVooreerst is deze constitutie onbillijk, omdat zij de slechten en hardnekkigen, die het op onrechtvaardige wijze verkregen goed niet willen teruggeven, vrijlaat en dezen niet straft, maar de goeden en tot God gekeerden onzekerheid en scrupules verschaft. Zij plaatst het struikelblok van ongehoorzaamheid voor ieders voeten, en slaat met het vonnis van excommunicatie toe; ik bedoel: zo de overige bepalingen al gehouden moeten worden, dan toch niet overeenkomstig hetgeen de constitutie beoogt. De gierigaard, die hardnekkig het ongerechte goed bij zich houdt, is er beter aan toe - want hij wordt niet gestraft - dan hij die het geld besteedt tot vrome stichtingen, of tot ondersteuning van de armen volgens de leer der vaderen en volgens zijn eigen geweten. Maar dit is verschrikkelijk onbillijk, daar volgens Isidorus de wetten ‘daartoe zijn gemaakt, dat door de vrees voor haar de overmoed in toom gehouden worde en de onschuld veilig zij, want de slechten moeten door vrees voor de straffen door de wetten in toom worden gehouden, zoals de goeden door de opwekking der beloningen in goede banen geleid moeten worden’. | |
Indien deze bepaling bindend zou zijn, dan zou zij ontelbare zielen naar de hel voerenWie, vraag ik, is de zonde van ongehoorzaamheid en dit vonnis der excommunicatie ontgaan, of zal deze ontgaan, indien de constitutie moet opgevat worden zoals de woorden luiden? Wie, vraag ik, die niet iets op een ongerechte manier ontvangen heeft, of op verkeerde wijze heeft verworven, tenminste in zijn jeugd zoals vruchten, kuikens en dergelijke | |
[pagina 51]
| |
dingen of vele andere zelfs grotere zaken? Wie van degenen die restitueren geven dit aan de kerkfabriek? Op de duizend wordt er nauwelijks één gevonden. De overigen, die het op onrechtmatige wijze verkregene gegeven hebben aan de armen of voor verbrande kerken, of aan zieken of tot begrafenis van vreemdelingen of tot het vrijkopen van gevangenen, hebben het voorschrift, dat de overheid hun krachtens de heilige gehoorzaamheid voorhoudt, overtreden. Deze overtreding schijnt een doodzonde, indien de constitutie tenminste degenen, die haar kennen, bindt. En hiermede zijn geëxcommuniceerd zowel degenen die geven, als zij, die ontvangen. God, mijn God, hoeveel armen zullen dus geëxcommuniceerden zijn, hoeveel religieuzen, hoeveel priesters! Ik weet niet, wie deze klippen geheel kan ontwijken, en allen zullen daarin sterven; want indien zij hun geweten in deze niet volgen, kan geen lagere geestelijke dan de kerkmeesters of de bisschop, aan wie de constitutie de absolutie heeft gereserveerd, hen ontslaan. Derhalve als de constitutie bindend is, voert zij ontelbare zielen wegens ongehoorzaamheid en excommunicatie naar de hel! Daarom moet zij ingetrokken worden. Indien zij niet bindend is, worden de mensen door haar tevergeefs gekweld: waarom worden de bepalingen dan niet geheel en al herroepen? | |
Zij is tegen de godsdienst en de tuchtDeze constitutie moet echter, naar mij toeschijnt, ook herroepen worden, omdat zij strijdig is met de godsdienst en het heil; omdat zij tegen de tucht ingaat, moet zij geminacht worden; omdat zij het heil der zielen belet, moet zij vertrapt worden aangezien volgens Isidorus in het Decretum: ‘Elke wet passend moet zijn aan de godsdienst, en met de tucht overeenkomen, en het heil bevorderen’. Op dit punt zijn de heilige doctoren het allen eens. Dit alles wordt juist in tegenovergestelde zin in genoemde constitutie gevonden. Verder is er nog een andere onverdraaglijke en enorme onbillijkheid en onrechtvaardigheid in deze constitutie, nl. dat zij in strijd met de vermaningen der Heiligen al te zeer de | |
[pagina 53]
| |
armen en het lagere volk verdrukt; waarover de Heer zegt Isaias X. 1-2: ‘Wee hen, die onrechtvaardige wetten maken en de schrijvers die onrechtvaardigheden schrijven, om voor het gerecht de armen te kunnen verdrukken en het recht van de eenvoudigen geweld te kunnen aandoen’. Zulke wetten zijn volkomen ongeldig, zoals uit zich zelf duidelijk is. Hiermede is ook Hostiensis het eens. | |
Met welk doel de goederen voornamelijk aan de geestelijken zijn toevertrouwdHieruit moet men afleiden, dat de goederen der geestelijken hun niet alleen voor henzelf tot hun eigen behoeften, maar ook ter ondersteuning van de armen, eenvoudigen, gevangenen en dergelijke personen zo overvloedig en ruim door het kerkelijk recht worden toegewezen. Het veronderstelt daarbij overeenkomstig de gewoonte der oorspronkelijke kerk, en zoals het eigenlijk volgens de gewone orde der dingen ook aannemelijk is, dat zulke mensen, die zich bijzonder aan God en Zijn dienst hebben gewijd, - zeggend: ‘de Heer is mijn erfdeel’ -, afzien van het wereldlijke, zoals hun wordt voorgeschreven. Zij moeten groter barmhartigheid beoefenen dan de anderen en, omdat zij vervuld zijn van de liefde, die zich zelf niet zoekt, mag men hopen, dat zij vrijgeviger en royaler zijn bij het geven van goederen en vooraanstaan bij het verlenen van hulp aan gevangenen, armen en weduwen, en andere ongelukkige zaken en personen. | |
Zeer vele rijkdommen zijn ter wille van de armen aan de geestelijken gegevenDaardoor komt het, dat hun volgens de geestelijke wet van de arme Christus, die overal met woord en voorbeeld aanspoort de armoede na te volgen, meer tijdelijke goederen worden toegewezen om voor de armen te zorgen, dan in de Mosaïsche wet, letterlijk opgevat, aan de bedienaren werden toegewezen. In de wet van Christus worden immers de armoede zelf en het gemeenschappelijke bezit veel strenger voorgeschreven en aangeraden dan in de Mosaïsche wet. Hoe komt het dan toch, dat aan de clerici zo ruime en zo talrijke bezittingen geschonken worden, terwijl toch in de wet de priesters en levieten onder de broeders geen bezittingen hadden ontvangen? | |
[pagina 55]
| |
Hoe komt het vervolgens, dat de christelijke geestelijken tenminste in bepaalde landen zowel personale als agrarische tienden ontvangen, terwijl toch in de wet de bedienaren van het altaar slechts de agrarische hadden? Er zijn veel overeenkomstige andere rechten en privileges, waaruit veel stoffelijke voordelen aan de geestelijken komen, opdat hun met name voedsel en kleding wordt gegeven, waarmede zij volgens de Apostel tevreden moeten zijn, en opdat zij het overige aan de armen en voor vrome doeleinden kunnen schenken. Indien de Kerk aan de geestelijken zovele goederen in eigendom zou hebben toegewezen, zou zij hen immers tegen de navolging van Christus in rijk willen maken, wat niet passend is. Dit zou immers betekenen, dat voor de Christenen en de kerkelijke personen een strik en een steen des aanstoots gelegd werden, want zij die rijk willen worden vallen in de strik des duivels. | |
Tegen de weidse gebouwen die met de goederen der armen zijn gebouwdEn derhalve vermanen de heilige doctoren eenstemmig de gehele clerus, vooral de bisschoppen, ‘wier roem het is voor de behoeften der armen te zorgen’ - volgens Hieronymus. Zij juichen dit unaniem toe en zij verwerpen een ruime, weidse, al te grote en schone bouw van de kerken ook uit de eigen goederen van de clerus, en wel hierom, wijl daardoor aan de armen tekort wordt gedaan. Hoeveel te meer keuren zij het af zulke gebouwen te bekostigen met onrechtmatig of verkeerd verworven gelden, die bestemd zijn voor vrome doeleinden en nog niet in de handen van bisschop of geestelijken zijn gekomen! | |
Men behoeft de bisschop niet te gehoorzamen inzake de te grote bouwwerkenIk meen dan ook, dat men de bisschop niet moet gehoorzamen; ook de geestelijken behoeven dat niet, tot wier plicht eigenlijk en volgens het algemeen recht het bouwen van kerken behoort, indien hij hun zou bevelen, om al wat zij over- | |
[pagina 57]
| |
hebben - waarvan volgens de leer van Christus een aalmoes moet worden gemaakt -, te besteden voor zulke bijzondere en ijdele en roemrijke bouwwerken tegen de vermaningen van de vaders, - vooral indien zij het voorschrift kunnen negeren zonder duidelijk ergernis te geven - wat gewoonlijk kan gebeuren in geval van restitutie. | |
Tegen de gebouwen die het verzorgen van armen belettenSt. Bernardus zeide immers: ‘O ijdelheid der ijdelheden, maar niets is ijdeler, dan dat de onverstandige kerk schittert door bouwwerken en in de armen nood lijdt, haar stenen bekleedt met goud en haar zonen naakt laat gaan, die op kosten van de armen de ogen dient. Indien de op nieuwigheden belusten iets vinden waarin zij behagen scheppen en de ongelukkigen niet datgene waarmee zij zich voeden, hoe kan die vroomheid God aangenaam zijn, nu immers de zucht naar nieuwigheden en de trots, waarmede velen zulke dingen doen, voor God verfoeilijk zijn?’ Sprekend over het eerste woord van Isaias: ‘Hij deed op de grond der Heiligen onrecht’, zegt St. Bernardus: ‘De dienaren van de kerk hebben redenen te vrezen, als zij op de landerijen, die zij bezitten, zoveel onrecht doen, nl. als zij, helemaal niet tevreden met de verplichte bijdragen die voldoende moesten zijn, het overtollige, waaruit de armen moesten onderhouden worden, op onrechtmatige en heiligschennende manier behouden, zich niet schamen het voedsel der armen te gebruiken ten bate van hun trots, en zodoende door een dubbele ongerechtigheid zondigen, zowel doordat zij verkwisten wat aan een ander toebehoort als doordat zij het in hun heiligdommen voor ijdelheden en schandelijkheden misbruiken. De zwaarte van deze zonde kan worden afgeleid uit de woorden van Hieronymus in de bovengenoemde brief en in het Decretum: ‘Iets roven van een vriend is diefstal, de kerk bestelen is heiligschennis; aangenomen hebben wat aan de armen besteed moet worden en het voor hongerigen te reserveren | |
[pagina 59]
| |
is ofwel voorzichtig of te vrezen, maar - wat een duidelijke misdaad is - daarvan iets af te nemen overtreft de wreedheid van alle rovers’. Zodanige zaken echter te besteden aan overbodige gebouwen, is dit niet er iets aan ontnemen? Immers de Glossa ordinaria zegt bij het woord van Mattheus 17, 26: ‘in de open mond van haar (de vis) zult gij een stater vinden’ etc.: ‘Judas had het gemeenschappelijke bezit in een beurs, maar de Heer hield het voor een misdaad de gelden der armen voor eigen behoefte te gebruiken, daardoor ons een voorbeeld gevend’. Wat zal er derhalve van ons worden, indien wij bevelen de zaken der armen voor ijdelheden te besteden? Ik meen dat ook dit moet overwogen worden: Indien Judas een dief was en de ophanging verdiende, omdat hij aan zijn vrouw en familie gaf, wat hij aan de armen had moeten geven, wat zou hij dan verdienen, die datgene wat aan armen moet uitgedeeld wofden, besteedt voor pronk en praal en, wat nog erger is, voor zulke misbruiken voorschriften geeft en dwingt tot zulke bestedingen. | |
Over het vierde deel van de kerkelijke inkomsten aan de armen toekomendDaarbij komt een andere onbillijkheid, want zoals blijkt uit vele punten van hoofdstuk XII, questio II. van het Decretum komt van de inkomsten der kerk na aftrek van de kosten volgens de algemene wet een vierde gedeelte aan de kerkfabriek en een ander vierde gedeelte aan de armen toe; het overige moet tussen de bisschop en de clerus verdeeld worden. Wat het deel van de kerkfabriek is, weet ik niet, maar aan de armen wordt helaas geen deel gegeven. Bovendien datgene wat per restitutie of door algemene legaten of geschenken door andere Christenen voor de armen wordt bestemd, wijst de constitutie aan de kerkfabriek toe. Deze constitutie blijkt het volk | |
[pagina 61]
| |
er toe te leiden dat de armen beroofd zijn van de bisschoppelijke en kerkelijke verzorging en dat buitensporige bouwwerken door het bloed en het leven van de armen worden gedragen. | |
Tegen de clerus die zich alles aanmatigtO geestelijken, o geestelijken, vooreerst ben ik bezorgd over de zaken die U zijn toevertrouwd en bijna als Uw eigene, maar die gij volgens Bernardus op onmenselijke en heiligschennende wijze besteedt om Uw trots te bevredigen en voor Uw maaltijden. Vervolgens neemt gij vrijwillig ook dat deel, dat volgens het algemene recht uit het gemeenschappelijk bezit aan de armen moet gegeven worden, en daarbij belet gij de leken en de anderen door Uw constituties, dat zij met de op verkeerde wijze en onrechtmatig verkregen goederen, of door algemene legaten en schenkingen de armen volgens de leer der Heiligen te hulp komen, en gij besteedt deze door Uw constituties voor onnodige gebouwen. Deze te bouwen is echter op de eerste plaats Uw plicht, en niet van anderen, volgens het algemene recht, en zeker niet die van de armen. Ach, ach, wat een grote onbillijkheid en wat een ongerijmdheid! | |
Besteding (der goederen) ten behoeve van verwoeste kerken en andere vrome doeleindenEn deze onbillijkheid raakt en bindt niet alleen de armen, maar zij belet ook de voortgang van alle vrome werken. Zou het niet veel redelijker en billijker zijn, dat zovele parochiekerken, nu door de oorlogen verwoest, dan door zorgeloosheid vervallen, dan weer door overstroming ingestort, in deze landen door dergelijke goederen werden hersteld, waartoe ook de gevers gemakkelijker bewogen zouden worden dan dat slechts één door haar buitensporige grootte alles opslokt? Als de constitutie bindend is, is het niet meer geoorloofd een krijgsgevangene vrij te kopen met die goederen, welke volgens het besluit der vaderen ten behoeve van de armen moeten worden gegeven; ook niet uit de genoemde goederen andere liefdedaden te verrichten voor zieken of lijdenden, noch voor het herstel der bruggen en wegen, noch om graven voor de overledenen te maken. Die dit doet, heeft zoals gezegd is, de gehoorzaamheid overtreden. Hij is geëxcommuniceerd en moet gemeden worden door de mensen, zo zegt de constitutie. | |
[pagina 63]
| |
O wonderbare en onuitsprekelijke val van de geestelijkheid en alleronbillijkste onbillijkheid, vooral omdat de reeds verkregen en gewijde kostbare gouden kelken en cibories, waarmede de kerken dikwijls op passende wijze worden versierd, volgens de voorbeelden, voorschriften en raadgevingen van de Heiligen moeten gebroken, verkocht en tot die doeleinden worden bestemd, zoals hiervóór uiteengezet is. | |
Deze constitutie is onrechtvaardig wegens de (on)bevoegdheid van de wetgeverVerder schijnt deze constitutie onrechtvaardig, omdat zij de bevoegdheid van de wetgever te boven gaat en dwingt tot hetgeen de vaders, zoals reeds gezegd is, verboden hebben. Ik ontken niet, dat het tot de gewone taak van de bisschoppen behoort voor de armen te zorgen, maar dit mag niet dienen om ze in het verderf te storten of om aan hen iets te onttrekken, zoals uit het voorgaande blijkt. | |
De bisschop kan de goederen der armen niet naar believen bestedenDe bisschop is immers niet als een bespotter van de armen doch als hun verzorger aangesteld, als de rentmeester van de goederen der armen en niet als de verkwister, ‘opdat hij de trouwe en voorzichtige knecht zij, die Christus heeft aangesteld over zijn gezin om te zijner tijd een overvloedige maat koren te geven’. Dat is in gelijkenis gezegd: volgens de apostolische regel is het voor ieder nodig, dat hij verdeelt naar billijkheid, niet om zelf overvloed te verwerven en voor de armen de moeilijkheden over te laten. Dit behoort niet tot de taak van de bisschop. | |
[pagina 65]
| |
Want ook St. Bernardus schreef in het tweede boek De consideratione aan paus Eugenius IV: ‘Christus gaf aan de apostelen en hun opvolgers, nl. de bisschoppen, de zorg over de kerken, niet de heerschappij er over. Luister naar hem, die zegt: “U moet niet overheersen binnen de clerus, maar het voorbeeld worden van de kudde”. En opdat gij niet meent dat dit woord alleen uit nederigheid gezegd is, en niet naar waarheid, zegt de stem des Heren in het evangelie (Luc. 22-25): “De koningen van de volkeren oefenen heerschappij over hen uit en hun machthebbers laten zich weldoeners noemen”, en voegt er aan toe: “Gij echter moet zo niet doen”. Aan de apostelen is dus duidelijk de heerschappij verboden’. Aldus Bernardus. En volgens dezelfde Bernardus in het boek De praecepto et dispensatione: De ongerechte dispensatie is eerder een verkwisting (dissipacio) dan een regeling (= dispensacio). En hetzelfde zegt Wilhelmus in de glosse bij Raymundus: ‘Het is geen dispensatie, die niet geschiedt uit rationele en rechtvaardige redenen, en zij excuseert hem, die een dergelijke dispensatie heeft ontvangen, of aan wie zij wordt gegeven, niet in geweten’. Hetzelfde staat in het Handboek der biechtvaders. Hieruit blijkt duidelijk, dat de bisschoppen over de zaken van de Kerk en armen, waarover de beschikking hun toekomt, niet kunnen beschikken of bevelen op de manier van de heersers naar eigen lust, of zonder gerechte en redelijke grond, of om passender te spreken, deze verspillen en verwarren, zoals, naar het schijnt, deze constitutie nastreeft. | |
[pagina 67]
| |
Deze constitutie schijnt in strijd te zijn met de voorschriften van GodHet komt mij voor dat deze constitutie ook de bevoegdheid van de wetgever te boven gaat, omdat zij in strijd met de voorschriften van God en de uitspraken der Heiligen er naar streeft de mensen te dwingen en tot slaven te maken, hen nl. die de Geest vrij in Christus plaatst. Christus zegt immers: ‘Maakt U vrienden door middel van de onrechtvaardige mammon, opdat, wanneer die U komt te ontvallen, zij U in de eeuwige tenten opnemen’. Daarom ‘de onrechtvaardige mammon’, omdat volgens Basilius, in hetgeen wij bezitten altijd wel door vele opvolgingen een of ander op onrechtvaardige wijze verkregen is. Met deze mening is de constitutie duidelijk in strijd. | |
Bij de verhandeling over de op onrechtmatige en verkeerde wijze verkregen goederen beschrijft Augustinus de mammon der ongerechtigheid, nl. op het einde van het 21ste Boek over de Stad GodsZijn daarenboven de onrechtvaardig verkregen goederen, waarvan men niet weet, aan wie zij moeten worden gerestitueerd, niet altijd voor hem die ze bezit, aangezien zij niet zijn aangewezen tot gebruik van degene die ze heeft noch van een ander bepaald persoon? Hoe derhalve zal erover beschikt worden anders dan door volgens het voorschrift van Christus aalmoezen te geven uit hetgeen over is? En aan wie liet Zacheus, die de helft van zijn goederen aan de armen gaf, en indien hij iemand tekort had gedaan dit viervoudig teruggaf, de onrechtvaardig verkregen goederen, waarvan hij de eigenaar niet kende? Is het niet waarschijnlijk, dat hij, indien hij velen had tekort gedaan, althans iets dergelijks bezat of vreesde te bezitten? Kan hij wel met recht gewild hebben, dat dit verrekend werd in de helft, die aan de armen was gegeven, of kon hij het zelf wel berekenen? Op dezelfde wijze schijnt deze constitutie een uitzondering te maken op de algemene leer van Christus, vooral omdat Christus zo dikwijls beval werken van barmhartigheid te doen, zover zelfs, dat hij deze als Hem gedaan beschouwde. Want Hij zegt niet: ‘Wat gij aan het tempelgebouw hebt gegeven, hebt gij mij gedaan’, maar: ‘Wat gij aan één van de geringste armen, hongerigen, vreemdelingen, dorstigen e.a. hebt geschonken, hebt gij aan mij gedaan’. Daarom moeten wij be- | |
[pagina 69]
| |
oordeeld worden naar de werken van barmhartigheid, die de constitutie in bepaalde gevallen verbiedt, en niet naar de bouwwerken. Volgens deze constitutie moeten wij immers een noodzakelijke uitzondering aanbrengen op het genoemde woord van Christus en op uitspraken als: ‘Indien gij volmaakt wilt zijn, ga en verkoop alles wat gij hebt, en geef het aan de armen’, want in deze gevallen zouden wij niet aan de armen maar aan de gebouwen moeten geven. | |
Obiectie en weerleggingIndien men zo zou zeggen: ‘Ook zouden wij op de eerste plaats de op onrechtmatige wijze verkregen goederen, waarvan men de eigenaar kent, aan hen, aan wie zij ontnomen zijn, en niet aan de armen moeten geven’, dan is dit waar, maar Christus heeft geleerd' dat dit alles zou geschieden, opdat iemand zich eerst met zijn broeder zou verzoenen, voordat hij zijn offergave aanbieden zou. Eveneens worden er vele uitspraken van Christus, de profeten en apostelen tegen het tempelgebouw gevonden, maar nergens heeft één van hen verboden aan de armen te geven. Met deze dingen schijnt de constitutie in strijd te zijn. | |
De paus heeft niemand gedwongen dergelijke zaken aan religieuzen te gevenIndien men zegt, dat de paus door privileges aan vele religieuzen vóór het concilie van Vienne heeft toegestaan, dat zij zodanige zaken konden ontvangen, die hij op het concilie genoemd heeft, dan geloof ik, dat de paus niemand onder verplichting en straf gedwongen heeft schenkingen te doen aan religieuzen, maar dat hij uit de volheid en de algemeenheid van zijn macht toegestaan heeft, dat zij die konden aannemen van hen, die vrijwillig iets aanboden; dit was een privilege en een tegemoetkoming. | |
[pagina 71]
| |
Het schijnt dikwijls te worden afgeraden, uit de op verkeerde wijze verkregen goederen kerken te bouwenWant vaak wordt in de woorden van de Heiligen het verbod gevonden, of het wordt afgeraden, de tempel van God met onrechtmatig verkregen goederen te bouwen, zoals Gideon uit de buit van de Madianieten de gouden oorringen aangenomen heeft, om er priesterkleren van te maken, hetgeen tot de val van zijn huis heeft geleid. Ja zelfs was het de joden niet geoorloofd het bloedgeld in de schatkisten te storten, maar als zij niet wisten aan wie het terug te geven, bestemden zij het voor het begraven van vreemdelingen. Maar om een bijzondere oorzaak kan dit worden toegestaan en geduld, niet volgens voorschrift maar volgens een tegemoetkoming, want de mogelijkheid wordt hierbij open gelaten dat het eigenlijk besteed wordt voor de armen. Ook dit schijnt waar, dat de synodale vergaderingen van bisschoppen niet iets nieuws van grote betekenis, of, laat ik zeggen, iets ongewoons, noch iets, wat buiten de algemene kerkelijke gewoonte valt, of iets wat niet overeenkomt met de woorden van de Vaders of met de kerkelijke sancties, kunnen voorschrijven, daar dergelijke vergaderingen niet de bevoegdheid hebben vast te stellen of te definiëren, met name in grote nieuwe kwesties of wat in de zeden der mensen ongewoon is; wat dit betreft, zijn ze ongeldig zonder het gezag van de paus. Zij hebben veeleer de bevoegdheid te corrigeren of aanwijzingen te geven, of kleine zaken te regelen, die overeenkomen met de leer der Heiligen, aangezien de grote aan de apostolische stoel zijn gereserveerd. Dit alles wordt bewezen door het Decretum. Hoeveel te minder kunnen zij iets verordenen ten nadele van de armen, die door alle recht en wet en propheten worden begunstigd, en in strijd met de woorden en voorbeelden der Heiligen! | |
[pagina 73]
| |
Over hetzelfdeVooral in een zo grote en algemene aangelegenheid als het schenken of toestaan, waarmee, naar het mij toeschijnt, vroeger alleen de paus zich uit de volheid van zijn macht placht in te laten, zij het niet om dwang uit te oefenen. Als immers de bisschop onder dwingende bepalingen kan vaststellen, dat dergelijke, op verkeerde wijze verkregen gelden alleen aan de kerkfabriek van de Utrechtse kathedraal zouden gegeven worden, waarom zou hij dit niet aan andere religieuzen kunnen toestaan, dat zij tenminste dergelijke zaken konden ontvangen, hetgeen door mij noch gezien noch gehoord is? | |
Eveneens tegen de excommunicaties in de genoemde constitutie genoemdVerder moeten de vonnissen van excommunicatie met zeer grote voorzichtigheid en zeer zelden worden toegepast, ook tegen personen en niet dan volgens de kanonieke bepalingen en slechts op grond van een doodzonde, op grond van een duidelijke oorzaak en tegen iemand, die men niet anders kan verbeteren, zoals blijkt uit het concilie van Meaux. Dit geldt vooral omdat volgens de theologen zeer zelden en met alle voorzichtigheid de bepaling latae sententiae kan toegepast worden, en slechts wegens algemeen bekend en openlijk bedreven kwaad, dat door een buitensporigheid, die iedereen duidelijk in het oog springt, buiten de gewone routine van de rechtbanken valt. In andere gevallen moet niemand veroordeeld en gevonnist worden dan na waarschuwing en tenzij gelegenheid gegeven wordt om zich te verdedigen. Want dit zou direct in strijd zijn met het beginsel der broederlijke vermaning en de liefde, die Christus leert en die toch noodzakelijk is voor het heil en volgens de heilige doctoren voorgeschreven is, als iemand voor een kleine of geheime zonde zou geëxcommuniceerd zijn en door de Kerk als een heiden en een tollenaar zou beschouwd worden, voordat hij op broederlijke wijze en in het geheim zou zijn berispt, opdat zijn goede naam zou vworden gespaard, en voordat hij in tegenwoordigheid van twee of drie getuigen zou worden vermaand. Maar deze dingen en de oorzaken ervan komen bij volkomen duidelijke misdaden, die door geen enkele manoeuvre kunnen verborgen worden, niet voor. En derhalve schijnt het mij zeker, onder voor- | |
[pagina 75]
| |
behoud van het oordeel van anderen, dat alle zulke bepalingen of constituties met excommunicatie latae sententiae niet moeten toegepast worden bij geheime zonden, tenzij misschien wegens buitensporige zonden, in geval van grote noodzakelijkheid, en niet voor kleine bekende, niet dodelijke zonden, omdat dit een inbreuk zou betekenen op het voorschrift van Christus, en op de praktijk van de vermaning. Tot zulk een inbreuk heeft geen enkele macht op aarde de bevoegdheid. Mensen die in kleine of geheime zonden leven, moeten niet gemeden worden krachtens die bepaling latae sententiae, tenzij zij vermaand worden, zoals ook het merendeel der juristen meent, en terecht, omdat degene die hen mijdt het voorschrift van Christus ijdel zou maken ter wille van onze tradities. Hoeveel te minder binden zodanige excommunicaties de mensen, die omwille van het verrichten van een goed werk, dat rechtens is toegestaan en bevolen wordt, worden getroffen. Hiertegen wordt weliswaar opgeworpen het woord van Gregorius in de homelie en in het Decretum: ‘Het oordeel van de leider (bisschop) of dit rechtvaardig of onrechtvaardig zij, moet gevreesd worden’. Ik antwoord: in zoverre het tot het voorgestelde behoort, is het waar, omdat het oordeel van de bisschop het oordeel van de rechter is, maar anders is het gesteld met het vonnis van de bepaling Bij twijfel over het vonnis van de rechter moet immers de veroordeling gemeden worden, en moet de meer zekere weg worden gekozen, volgens de canones en volgens Thomas in de Quaestiones de quolibet. Bij het uitvaardigen van een bepaling inzake twijfel ten aanzien van de absolutie van de excommunicatie moet volgens Thomas te zelfder plaatse en het Handboek der biechtvaders geoordeeld worden volgens het beginsel van de broederlijke liefde. Zo ook indien de constitutie ongeldig is, en men er in geweten niet aan behoeft te gehoorzamen, kan er geen sprake zijn van de straf van ongehoorzaamheid en is de excommunicatie nietig. | |
[pagina 77]
| |
Tegen het verval van de kerkelijke strafAch, zo diep is de val van de constituties latae sententiae dat de bisschoppen en aartsdiakens nauwelijks meer ofwel iets kwaads, al is het nog zo klein, weten te verhinderen of iets goeds, al is het slechts van geringe betekenis, kunnen bevelen, behalve op straffe van excommunicatie latae sententiae; aldus geschieden er zoveel excommunicaties, dat zij helemaal niet kunnen worden onderhouden en voor het merendeel worden genegeerd. En met deze worden ook andere juiste vonnissen wegens de niet te onderhouden dwang van bovengenoemde gelijkelijk geminacht, en naarmate de orde van de kerkelijke straf en de geestelijke tucht verslapt, naar die mate is elk onderhouden van censuren zeer noodzakelijk. | |
Deze constitutie schiet tevens tekort doordat de toestemming van het generale kapittel van de vijf kerken ontbreektVerder schijnt de bisschop zulk een algemene constitutie niet te kunnen uitvaardigen zonder het gezag van zijn generaal kapittel, waarmede de Utrechtse bisschop de grote zaken moet of gewoon is uit te vaardigen, nl. niet zonder de vijf Utrechtse kerken; het blijkt echter niet, dat hun toestemming is verkregen. Deze dingen zijn gezegd onder voorbehoud van het oordeel van mannen, die het beter weten. Hier eindigt het geschrift van de eerwaarde heer, meester Geert van Deventer, diaken, tegen de grote en onnodige gebouwen en de verkeerde constituties, voornamelijk tegen de Utrechtse toren. |
|