Witte wijn moet koud gedronken worden evenals champagne en likeur.
Wordt likeur uit een groot glas gedronken dan wordt soms dit glas vlak voor het inschenken gekoeld met behulp van een blokje ijs, dat men snel laat ronddraaien.
Port en Madeirawijn worden koud gedronken, mogen echter vooral niet te koud zijn daar zij anders van hun geur inboeten.
Een uitstekend en eenvoudig middel voor hen, die geen kelder of ijskast bezitten is het volgende: de flesch wijn, die koud gedronken moet worden wordt geheel en al in een kletsnatte handdoek gewikkeld en vervolgens een uur of zes ergens in den wind of op den tocht gelegd (in den tuin, op een balcon of voor een open raam). Men dient er voor te zorgen, dat de doek nat blijft. De wijn zal even koud zijn alsof men de flesch op ijs had gehad.
Men vermijde plotselinge afkoeling en plotseling verwarmen van wijn.
Roode wijn kan men het beste reeds des morgens in een verwarmde kamer in de buurt van de verwarming zetten.
Witte Bourgogne en witte Bordeaux worden in witte glazen gedronken.
Alleen Rijn- en Moezelwijn worden uit groene glazen gedronken.
Tenslotte nog eenige wenken voor de gastvrouw omtrent de juiste wijnsoorten behoorende bij bepaalde gerechten.
Men schenkt:
Bij oesters: champagne (door sommigen wordt port of witte Bordeaux geprefereerd).
Bij hors d'oeuvre: Moezelwijn, champagne of Madeira.
Bij soep: kan men eventueel Sherry of Madeira schenken.
Bij visch: witte Bordeaux.
Bij vleesch (rood): roode tafelwijn of petit Bourgogne.
Bij tusschengerecht: roode tafelwijn.
Bij gevogelte of wild: roode Bourgogne.
Bij koude vischschotels of kreeft: witte Bourgogne of Rijnwijn.
Bij pudding: champagne of Rijnwijn.
Bij ijs: wordt niets geschonken.
Bij de mokka: cognac en likeur (menthe-verte, chartreuse, Bénédictine, Triple-sec enz.).
Soms wordt er na het diner port geschonken.
Hiervoor komt uitsluitend zeer oude port in aanmerking.
Het is volstrekt niet noodig bij een dinertje bij alle gangen cham-