| |
Tafelmanieren.
Ook de voorschriften voor volmaakte tafelmanieren bestaan uit een serie aanwijzingen van handelingen, die men niet - en andere die men juist wel dient na te laten.
Over het algemeen hebben de waarschuwingen betreffende dingen, die men onder alle omstandigheden dient te vermijden de overhand en daarom willen wij ons daarmede het eerste bezig houden. Zij, die gesteld zijn op goede vormen en manieren (en dit geldt óók voor dagelijksch gebruik in den huiselijken kring!) moeten niet: leunen, noch over de tafel hangen, niet eten met de ellebogen op de tafel geplant, niet met open mond eten, niet smakken, niet slurpen, niet morsen, nimmer met de vingers de spijzen aanraken, niet praten met eten in den mond, niet drinken met eten in den mond, geen eten - ook geen kruimels - uit den mond laten vallen, geen groote happen nemen noch de mond haastiglijk vol proppen, nimmer aardappelen met het mes snijden, niet spelen met het dessertzilver, dat boven aan het bord ligt, noch de steel van het wijnglas tusschen de vingers laten draaien, noch pilletjes draaien van broodkruimels, onder het praten niet gesticuleeren met vork, mes of lepel in de hand en ten slotte: niet prakken! d.w.z. eten fijndrukken met de vork, de verkregen substantie omroeren en nog eens omroeren en ten slotte naar den mond brengen; ook stapele men z'n bord niet torenhoog op. Dat alles is in strijd met de goede vormen.
Alvorens den mond aan glas of kopje te zetten vege men met het servet de lippen af. Een glas met vette monden langs den rand spreekt van iemand zonder tafelmanieren.
Na het eten van zeer vette spijzen (boter, jus e.d.) vege men de lippen af, ook al drinkt men niet.
Bij het plaats nemen zorge men ervoor niet te ver van den tafelrand te gaan zitten. Het servet wordt open gevouwen doch niet heelemaal, het blijft als een lange, smalle driedubbelige reep over de knieën liggen. Het servet wordt nimmer om de hals geknoopt,
| |
| |
noch in het vest gestoken of in de halsopening van de japon. Slechts bij kinderen en zeer ouden van dagen is het toelaatbaar het servet om te knoopen of door middel van een kettinkje met twee klemmetjes van achteren te bevestigen.
Bij het eten legge niemand de linkerarm liefkoozend om het bord onder het eten met de rechterhand.
| |
Het hanteeren van het tafelgereedschap:
Het mes wordt in bovenhandschen greep vastgehouden precies zooals men een trapleuning of het handvat van een fietsstuur vasthoudt. Nooit met een opgeheven pink en nimmer zooals men een schrijfpen hanteert. Dit zijn dwaze uitvindingen van lieden, die het graag erg mooi willen doen, maar die volstrekt niet weten hoe het eigenlijk hoort. Men houdt het mes in de rechter en de vork in de linkerhand. Ook de vork wordt in bovenhandsche greep vastgehouden met de tanden naar beneden, echter steunt hierbij de vooruit geschoven wijsvinger van de linkerhand luchtig in even gebogen houding op de steel, zonder dat de top van den wijsvinger daarbij lager komt dan ongeveer twee centimeter boven het uiteinde van den steel.
Bij het verorberen van een ragoutachtige (brijachtige) spijs, zooals roereieren, hâché met puree, poulet met rijst e.d. (ook erwten en boonen!) die zonder mes alleen met een vork worden gegeten, houde men de vork in de rechterhand (en een stukje brood voor het optasten in de linkerhand) en hanteere de vork als lepel, d.w.z. met de tanden naar boven.
De lepel wordt vastgehouden zooals men een schrijfpen vasthoudt. Bij het nuttigen van pap, ijs en dergelijke half vloeibare spijzen lepelt men naar zich toe doch bij het eten van soep lepelt men van zich af, in het eerste geval met den hollen kant van den lepel, in het tweede geval met den bollen kant min of meer naar zich toegekeerd.
Aanbeveling verdient het den soeplepel niet heelemaal vol te scheppen, teneinde morsen te voorkomen. Bijna niemand kan een boordevollen lepel zóó stil houden, dat er bij het omhoog brengen niet een gedeelte overloopt.
Men eet van den zijkant van den lepel en niet van de punt, daar de eerstgenoemde houding iemand in staat stelt de ellebogen zooveel mogelijk aan het lichaam gesloten te houden, hetgeen bij een goede tafelhouding behoort.
| |
| |
Ook bij het snijden der spijzen dient men er acht op te slaan nimmer met geheven ellebogen vork en mes te hanteeren.
Een soepbord mag even schuin gehouden worden voor het laatste restje mits - men het gedeelte van den rand dat het dichtst bij den etenden persoon is heel even optilt en niet het buitengedeelte van den rand. Het laatste hapje dient dus van den etenden persoon af te vloeien en niet naar hem toe.
Een lepel, behoorende bij een kop thee, koffie, chocolade, bouillon of soep late men nimmer na het ledigen van de kop in de kop rusten, doch legge deze met den hollen kant naar boven naast de kop op het schoteltje.
Men vergete niet, dat een lepeltje dient voor het omroeren van een drank in glas of kopje.
Het is ontoelaatbaar de vloeistof in glas of kopje heen en weer te schudden teneinde suiker of een andere substantie ‘mee naar binnen te spoelen’.
Het getuigt van zeer slechte tafelmanieren om van een hoog opgetasten lepel of vork beetje bij beetje af te happen. Alleen een lepel gloeiende soep kan men bij gedeelten eten maar fraai staat dit niet.
Het is strijdig met alle begrippen van étiquette om met de linkervuist een vork te omklemmen, die men loodrecht in een stuk vleesch heeft gestoken en met de rechterhand, die het mes houdt er plakken af te ‘zagen’.
Het is evenmin toelaatbaar om het vleesch op het bord eerst heelemaal fijn te snijden, vervolgens groenten en aardappelen bij te stapelen en dan met de vork alleen te gaan ‘oplepelen’.
De juiste manier is: van het vleesch telkens een klein stukje af te snijden, dit op de vork te prikken, hierbij een hapje groenten en een stukje aardappel te voegen, die men met het mes even aandrukt en het hapje zoo naar den mond te brengen.
Terwijl men het hapje kauwt wordt langzaam op het bord het volgende hapje gereed gemaakt, zoodat het nuttigen van een bordvol rustig achter elkaar kan geschieden. Wil men even wachten, om te praten of om te drinken, dan legge men onder het wachten vork en mes gekruist op de spijzen op het bord, maar legge nooit de vork en het mes ter weerszijde met juist nog even een punt op den rand van het bord.
Wordt er aan een diner onder het ijs of de pudding een toast uit- | |
| |
gebracht, dan stake men het eten zoolang en legge den lepel op het bord met den hollen kant naar boven.
Onder geen enkele omstandigheid brenge men ooit het mes naar den mond.
Aardappelen, die men in de saus wil wentelen (uiteraard zal niemand een heele aardappel in den mond steken, dus zijn het altijd stukjes) prikke men nooit aan het mes doch hanteere hiervoor de vork.
Een vischcouvert wordt gehanteerd evenals een mes en vork: het mes in de rechterhand en de vork in de linkerhand.
Vindt men naast het bord alleen een vork voor de visch (bij een gastvrouw b.v. die geen speciaal vischzilver bezit) dan wordt de visch gegeten met de vork in de rechterhand en een stukje brood in de linkerhand.
Het is eveneens correct voor het nuttigen van visch twee groote vorken te geven als men geen vischouverts of messen bezit.
Wanneer men met de rechterhand alléén eet en de linkerhand niets te doen heeft, dan rust deze laatste naast het bord.
Verder dan het polsgewricht mag de arm niet op de tafel rusten. (In Engeland rust de werkelooze hand op de schoot en zou het onopgevoed zijn zoo men deze naast het bord legde, dus precies andersom als bij ons!)
Vingerkommen dienen om er de toppen van de vingers in te steken (niet de geheele hand!) na het schillen van fruit e.d. Met den bevochtigden wijsvinger of derden vinger van de rechterhand kan men desgewenscht even langs de lippen strijken, die vervolgens evenals de vingertoppen aan het servet worden afgeveegd.
Het afvegen van vingers, waaraan vruchtensap kleeft aan het servet is onbehoorlijk. Een vingerkommetje is niet bedoeld om uit te drinken noch om er den mond mee te spoelen.
Tandenstokers worden in gezelschap niet gebruikt.
Het strijdt tegen de goede vormen voedselresten met water of wijn in den mond te vermengen en aldus ‘weg te spoelen’.
Men drinke aan tafel nimmer voor en aleer de mond geheel leeg is en de lippen zijn geveegd.
Aan tafel mag nimmer iets worden uitgespuwd.
Mocht het gebeuren, dat men een vischgraat of iets waaraan een bedorven smaak is in den mond krijgt dan brenge men vork of lepel dwars voor de lippen en wippe het oneetbare stuk er rustig en zonder opzien te baren uit, op dezelfde wijze waarop men pit- | |
| |
ten van gestoofde vruchten, - compôte - op den lepel deponeert. Nimmer worden deze op het bord gespuwd. Pitten van rauw klein fruit (kersen) worden in de tot een kokertje gevormde hand gedeponeerd en op het bord gelegd. Bij het verwijderen van vruchtenpitten op den lepel is het beleefd de linkerhand voor den mond te houden. Dit vestigt echter o.i. meer aandacht dan noodig of wenschelijk is op deze verrichting.
Wanneer de gerechten worden rondgediend legge men na zich bediend te hebben de vork en lepel weer netjes op den schotel d.w.z. zoo dat zij er niet gemakkelijk afvallen en zoo dat zij ook niet in de saus glijden, hetgeen voor een volgenden gast buitengewoon onaangenaam is. Wenscht men van een gerecht niet te gebruiken dan heeft men slechts zacht - neen dank U - te zeggen. In geval men van iets neemt zegt men niets.
Als degene, die rondgaat ook opschept, wordt meestal bij de tweede maal dat een schotel rondgaat gevraagd of men nog wat wenscht.
Het is volkomen correct om in zoo'n geval b.v. te zeggen: - géén kip meer, dank U - alleen nog wat compôte - of indien men van alles nog wat wil: - ja alsjeblieft. -
Wenscht men van een gerecht nogmaals te gebruiken dan legge men na het leegeten van het bord vork en mes gekruist neer: de vork met de tanden naar beneden. Wenscht men niet meer van een gerecht te gebruiken, dan legge men vork en mes naast elkaar met de heften naar zich toe en de tanden van de vork en de holle zijde naar boven gekeerd.
Wanneer men niet van plan is twee soorten wijn te drinken, dan late men deze ook niet inschenken.
Bij het opstaan van tafel evenals bij het zittengaan schuive men den stoel onhoorbaar weg. Hoe minder stoelpooten men hoort van een groot gezelschap hoe beter de manieren!
Zij die vaak in (goedkoope) restaurants eten hebben de gewoonte het eetgerei met het servet af te vegen. Het behoeft nauwelijks betoog, dat dit aan tafel van een gastvrouw hoogst onbehoorlijk is. Het soppen van brood in soep of koek in thee of koffie is ontoelaatbaar en hoort in de kinderkamer thuis.
Desgewenscht kan men een of hoogstens twee kleine dobbelsteentjes brood in de soep doen en deze met den lepel tegelijk met de soep opeten.
Koek mag nimmer in aanraking komen met iets, dat uit kopje of
| |
| |
glas gedronken wordt. Kan men door een slecht gebit een hard dinerbroodje niet kauwen, dan ete men alleen het kruim of vrage om een snede brood.
Wanneer men klaar is schuive men nimmer het bord van zich af (mededeelingen als: ik ben zat - ik kan niet meer e.d. gelden als toppunt van onbeschaafde manieren).
Boven omschreven tafelmanieren gelden in hoofdzaak ook voor kinderen, die buiten en behalve het opgesomde moeten leeren zwijgen wanneer ouderen aan het woord zijn. Aanbeveling verdient het de kinderen tijdens den dagelijkschen maaltijd te laten praten en vertellen. Men leere het kind als het aan tafel iets te vragen heeft terwijl er gasten zijn, vork en mes neer te leggen, op te houden met eten en de moeder vragend aan te zien ten teeken dat er iets is. De moeder dit ziende, zal zoodra doenlijk, vragen wat de kleine heeft, die alsdan met zijn bezwaren of zijn vraag voor den dag kan komen.
Ongemanierd is het wanneer kinderen het hoogste woord voeren, luidruchtig praten of dwars door de conversatie der ouderen heen schreeuwen.
Zij, die ergens ten eten genoodigd zijn voor één maal vouwen hun servet niet op na tafel daar dit uitgelegd zou kunnen worden als een (onbescheiden) wensch om terug te mogen komen.
Iets anders is het wanneer men ergens logeert.
Zij, die het eerste bediend zijn wachten tot de gastvrouw gaat eten met toe te tasten. Tenzij dat deze zegt: niet op mij wachten hoor! of iets dergelijks.
Ook in het gewone dagelijksche leven getuigt dit even wachten op de vrouw des huizes, die zich meestal het laatste bedient - van goede manieren.
| |
Opsomming van eenige spijzen en de wijze waarop zij genuttigd worden.
Artisjokken worden per halve of vierde op het bord gelegd (indien klein van formaat soms een heele). Een artisjok bestaat uit een zachte schijf, waarin dakpansgewijze harde groene bladeren steken. Heeft men zoo'n halve artisjok op het bord met een beetje saus er naast, dan trekke men een voor een de harde oneetbare bladeren er uit met de rechterhand, doope het zachte glazige uiteinde in de saus en zuige het zachte deel er af. Aan een zoo'n groot blad is dus bijna niets eetbaars. Zijn alle bladeren op deze
| |
| |
wijze van het zachte eetbare uiteinde ontdaan, dan houdt men de kern of een deel van de kern over. Hiervan worden met vork en mes de uitsteeksels verwijderd en het overgebleven zachte stuk (dat min of meer naar gekookte selderij smaakt) met vork en mes opgegeten na in de overgebleven saus te zijn gedompeld.
Asperges worden niet met vork en mes gegeten!
Bij de asperges wordt òf hard gekookt ei, nootmuskaat en gesmolten boter gediend òf Hollandsche (gebonden) eiersaus.
In het eerste geval drukt men het ei fijn, strooit er naar verkiezing zout en nootmuskaat over en vervolgens gesmolten boter.
Men heeft nu eenige asperges op het bord benevens een papje van boter en ei.
Met de linkerhand vat men nu een asperge tamelijk onderaan vast bij het harde gedeelte, wentelt de kop voorzichtig in het papje, schuift vervolgens de vork (met de punten omhoog) onder de asperge en brengt deze zoo, met de linkerhand, gesteund door de vork in de rechterhand naar den mond.
Men hapt er een flink stuk af en legt het uiteinde op het bord. Is de asperge bijna tot onder aan toe zacht, dan doopt men het afgebeten gedeelte nogmaals in het papje enz.
Het is geen gewoonte om aan een feestmaaltijd asperges tot het laatste eindje af te eten.
Gestoofde, in stukken gesneden en in eiersaus opgediende asperges, die veelal als groente bij een fijne vleeschschotel dienst doen, worden gewoon met het vleesch met vork en mes gegeten.
Aardbeien worden met vork en lepel gegeten of alleen met de vork. Worden zij opgediend zonder ontdaan te zijn van het steeltje, dan neme men ze bij het steeltje, wentele ze in de suiker en happe de vrucht van het steeltje af.
Kersen worden met de linkerhand bij de steel gevat en naar den mond gebracht waarna men op de met de rechterhand dwars voor den mond gehouden lepel de pit deponeert (of in de tot een kokertje gevormde rechterhand).
Appelen en peren worden met de linkerhand aangevat, waarna men ze met de rechterhand, die het fruitmes hanteert in vier partjes snijdt. Nadat men het fruitvorkje in het vruchtvleesch heeft gestoken schilt men het partje, dat men van het bord omhoog heft. Elk geschild partje wordt na geschild te zijn in drie of vier
| |
| |
blokjes gesneden, nadat men het stukje klokhuis er uit heeft verwijderd.
Bananen worden met de linkerhand aangevat; met de rechterhand, die het fruitmesje houdt maakt men aan een der uiteinden een inkeping, waarna de schil in reepen wordt afgepeld. De geschilde vrucht wordt met een vorkje in mootjes gesneden en verorberd.
Perziken worden in tweeën gesneden overlangs, de helften beurtelings aan de vork geprikt en geschild.
Sinaasappelen kan men afschillen en vervolgens in partjes breken, die men dan met vork en mesje nuttigt na ze in tweeën te hebben gesneden. Men kan ook de vrucht in partjes snijden en deze uit de schil snijden, terwijl het eveneens correct is de vrucht dwars midden door te snijden en het vruchtvleesch rondom los te snijden en uit het bakje te eten.
Gebakken aardappelen, die wat hard zijn uitgevallen worden op de vork (met de tanden van de vork naar boven) gelepeld teneinde te voorkomen, dat de harde stukjes wanneer men er in prikt wegvliegen.
(Vischgraatjes mogen met duim en wijsvinger tusschen de bijna gesloten lippen vandaan getrokken worden).
Bouillon in koppen wordt gelepeld zoolang deze zeer heet is. Na afkoeling kan men de bouillonkop bij een of beide ooren vatten en langzaam met tusschenpoozen leegdrinken.
Broodjes: Voor soepbroodjes aan een diner heeft men veelal een apart klein bordje of schoteltje. Het broodje wordt met de vingers gebroken. Men houdt - als er sprake is van boter - een stukje brood in de linkerhand en botert dat met het mes, dat in de rechterhand wordt gehouden. Een vork komt hier niet bij te pas.
Broodjes geroosterd en belegd met kaas, hard ei, ansjovis e.d. worden met de vingers gegeten vóór tafel in den salon bij de cocktail, maar dezelfde of dergelijke broodjes behoorend bij de hors d'oeuvre worden aan tafel met mes en vork genuttigd.
Cream crackers of toast bij oesters geserveerd, worden op het kleine bordje gelegd of naast het groote bord op het tafellaken. Gebakken dobbelsteentjes brood behoorend bij soep worden ge- | |
| |
presenteerd in een schaaltje met lepel. Iedere gast neemt een schepje en strooit dit in de soep.
Cocktails worden als borrel gedronken: nooit met een rietje en nooit na tafel.
Doperwten worden als ze groot en melig zijn aan de vork geprikt, als ze klein zijn met de vork (met de tanden van de vork naar boven) gelepeld. Dit geldt ook voor boonen (flageolets, capucijners enz.).
Kievitseieren worden hard gekookt opgediend (d.w.z. zalfachtig) meestal op een bedje van sterkers. (De eieren worden in koud water opgezet met een scheutje azijn tegen het uitkoken, als 't water kookt nog vijf minuten er in laten). Vóór het opdoen afspoelen met koud water.
Een kievitsei wordt gewoon met de vingers gepeld. Vervolgens plaatst men het gepelde ei met de punt naar boven op de palm van de linkerhand en drukt het (van boven naar beneden) plat met de palm (niet met de vingers!) van de rechterhand. Van het platgedrukte ei wordt vervolgens het puntje afgesneden waarna men het (steeds met de vingers) in zout doopt, dat men op den rand van het bord heeft geschept, waarna men het ei in enkele hapjes verorbert. Aan deze wijze van doen herkent men dadelijk degene, voor wie deze lekkernij een goede bekende is.
Slechts wanneer het ei te zacht is gekookt en dus vloeibare substantie bevat, steke men het in z'n geheel in den mond.
Kreeft wordt met vischvork en mes gegeten. Voor het tevoorschijn brengen van het vleesch uit de scharen bezigt men een kreeftenvorkje: een staafje, dat aan het uiteinde in twee heel kleine tandjes uitloopt. De dunne scharen en uitloopers breekt men met de vingers en zuigt de geledingen uit.
Olijven worden nooit met een vork gegeten, doch aan een scherp gepunt dun houtje geprikt (genre tandenstoker) en daarvan af gegeten. Olijven in een cocktail blijven tot het glas leeg is in het glas, worden dan aan een houtje geprikt en in tweeën of drieën gegeten.
Oesters worden met een oestervorkje uit de schaal geprikt en in het geheel in den mond gestoken.
Salade wordt niet fijn gesneden op het bord. Een maal doorsnijden is voldoende. Men wikkele nooit een slablad om de vork.
| |
| |
Sandwiches worden uit de hand gegeten in drie of vier hapjes.
Spaghetti wordt om de vork gedraaid met de linkerhand, na in de saus te zijn gedoopt, met het mes aangedrukt en snel naar den mond gebracht. Gemakkelijk te eten is dit gerecht niet. |
|