Sportief zijn beteekent: Zelfbeheersching bezitten en zelfdecipline, onzelfzuchtig zijn en loyaal (goed kunnen verliezen, zich verheugen in andermans succes en overal en ten allen tijde de regels van het spel strikt eerlijk in acht nemen).
Door woord noch blik verraadt de sportieve speler zijn innerlijke triomf bij winnen noch zijn diepe teleurstelling bij verliezen. De sportieve speler tracht nimmer zijn verlies door noodelooze lange redenaties te verklaren (lees: te verontschuldigen) evenmin zal hij uitweiden over de manier waarop en hoe hij won.
Maar sportief zijn is ook nog iets anders: het beteekent ook en niet in de laatste plaats: een degelijke voorgeoefendheid in de sport of het spel, waaraan men wil deelnemen. Het is even pijnlijk als onaangenaam voor goede spelers - het doet er niet toe om welke sport of welk spel het gaat - te moeten spelen met een krukkebeen, die geen recht heeft het plezier van anderen te bederven.
Alvorens men zich dus waagt aan medespelen hetzij aan boord, hetzij in club, hotel of besloten gezelschap, zorge men ervoor tenminste een middelmatige speler te zijn. Heeft men het zelfs zoover niet gebracht, dan vergenoege men zich met toekijken.