Hoe hoort het eigenlijk?
(1939)–Amy Groskamp-Ten Have– Auteursrecht onbekend
[pagina 97]
| |
gemeenschap. Zij kunnen geen gesprek volgen, en voelen zich als buitengeslotenen in gezelschap. Voor slechthoorenden, die geen gebruik maken van een gehoorapparaat is dit even erg, zij trachten veelal hun kwaal te verbergen, waardoor zij dikwijls in allerlei moeilijkheden en pijnlijke situaties geraken. Welopgevoede menschen zullen, overal waar hun zulks maar mogelijk is, er tactvol op bedacht zijn slechthoorenden moeilijkheden te besparen en hun zoo onopvallend mogelijk te hulp te komen door de kern van een gesproken zin te herhalen of te verduidelijken, alsof dit toevallig zoo in het gesprek te pas komt. Merkt men in gezelschap, dat iemand der aanwezigen slecht hoort, dan spreke men vooral niet te snel, doch duidelijk articuleerend en iets luider (vooral niet te luid) vestige echter nimmer de aandacht op het minder goed hooren van den ander. Bemerkt men in het gesprek, dat de toehoorder een totaal verkeerde voorstelling heeft van hetgeen beweerd is, dan trachte men handig in het gesprek te pas te brengen, dat het anders is, maar zegge nimmer: Zóó is het niet of: U heeft het zeker niet verstaan, of iets dergelijks, dat behalve onbeleefd ook pijnlijk voor den slechthoorende zou zijn. Men lette erop, dat men zooveel mogelijk met het gezicht naar het licht gaat zitten, zoodat de slechthoorende zoo goed mogelijk van den mond van den spreker kan aflezen. Slechthoorenden hebben dikwijls op hun rijwiel het rood-witte onderscheidingsbordje met de letters S.H. Men leere kinderen reeds vroeg zich nooit te vermaken of te glimlachen om fouten, ontstaan door het gebrek van een ander. |
|