| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
‘'t Rooit er niet op,’ zegt burgemeester Appel en schuift twee pamfletten - voddige stukjes drukwerk die voor hem op tafel liggen - verachtelijk opzij. Het is er een van de Engelsen, dat verspreid is kort voor ze de aftocht bliezen, en een van de Fransen en Bataven, die teruggekomen zijn en van de burgemeester eisen dat hij het ophangt op het bord voor het raadhuis. In naam van de vrijheid, de gelijkheid en de broederschap.
Marijt en oom Olvert Schermer zitten tegenover hem in de opkamer van zijn boerderij in de Lagehoek. Tegen hen durft Dirk Appel zich wel uitspreken. Als officieel persoon moet hij altijd op zijn woorden passen, altijd immers sluipen er verklikkers rond! Tegen Olvert en Marijt durft hij wel te zeggen dat zijn liefde voor de Fransen bekoeld is, maar hij verheelt ook niet dat hij de terugkeer van Oranje ook niet wenst. Tenminste geen Oranje als de slaperige Willem V, die onder de plak van zijn bazige vrouw Willemijn zit en alles goedkeurde wat de regenten deden. Van hem valt niets te verwachten. Heeft hij geen resolutie uitgegeven waarin duidelijk te lezen stond dat de rechten der aanzienlijken, de regenten, hersteld moesten worden en het mindere volk dus niets van hem had te verwachten?
Maar de Fransen? ‘Ok niks waard,’ zegt Dirk Appel. ‘In Frankrijk is ut een grote troep, ze trekken allegaar an een end. Deer hè je zogenaamde dirrekteure, mooi soort, die stele as de rave. Dat skrikbewind is ofloupen nou ze Robbespierre een koppie kloiner maakt hewwe, de valboil heb rust. Maar het volk, weerom de riwelusie begonnen is, is er niet woizer van worren. Toen de koning nag leefde wiere ze deur de adel uitmolken en nou hale de dirrekteure de leste druppel nag uit de uier.’
‘Kapitein Dumas zei dat generaal Napoleon de zaak redde moet. Dat skoint een barre best te wezen,’ zegt Marijt aarzelend.
‘Een grote baas is het zeker wat ik er van hoord heb, maar as
| |
| |
die ut te vertellen kroigt worre we der ok niet beter van. Die zal geld van ons vrage en jongens om soldaat te worren, want as dat manje gien oorlog voere ken dan leeft ie niet.’
‘Wat zou joi den wulle Appel?’ vraagt Olvert een beetje spottend, want de burgemeester zegt nu aldoor wel hoe het niet moet, maar niet hoe het kan veranderen.
Appel haalt de schouders op. ‘Ik weet ut ok niet Olvert, ut gaat moin boereverstand te boven. Maar wèl wou ik wat vroiheid. We hewwe der in Westfriesland altoid voor vochten en ik wul der nag voor vechte. Ze moete ons niet zo bedisselen, we kenne zelf onze boontjes wel doppe.’
Appels vrouw maakt een eind aan het gesprek. Ze brengt koffie. Ze is nog even zuur als vroeger. Ze heeft Marijt niets gevraagd, hoewel het hele dorp vol is van haar avontuur in Niedorp dat op een of andere manier is uitgelekt.
Marijt kijkt haar eens aan. Ze gelooft ook dat deze vrouw in een slecht vel steekt, ze ziet zo geel als saffraan en Dirk heeft daarstraks verteld dat ze er niets in kan houden, zelfs een bord karnemelksbrij niet en dat is toch licht te verteren. Vaak vliegt ze 's nachts overeind, dan heeft ze een nachtmerrie, een gruwelijke droom. Ze heeft haar muilen wel iedere avond achterstevoren voor de bedstee gezet en dat is toch een van ouds bekend probaat middel, maar het helpt niet. Ze heeft de eieren die de kippen op Wittedonderdag hebben gelegd, geraapt en ingelegd. Een maand lang heeft ze op haar nuchtere maag een geklutst ei genomen en voor het hoesten heeft ze een rauw ei in azijn gelegd en laten staan tot het een windei werd. Ze heeft het toen met suiker geklutst en er opnieuw azijn bij gedaan. Het maakte haar keel alleen maar rauwer en scherper. De raadjes van ouwe Peet Bet, de wonderdokteres, hebben haar niet geholpen.
‘Het is wel jammer,’ zei Dirk, ‘ze is nog zo jong, nog geen veertig, maar de dood wacht niet as-ie je hewwe moet en ik vrees toch dat ut op ut lest loupt.’
Daarom vergeeft Marijt vrouw Appel haar onvriendelijkheid en haar ontbreken van belangstelling. Het menske heeft te veel met zichzelf te doen.
Deze morgen heeft Marijt openlijk maar vertrouwelijk met oom Olvert gesproken over haar plannen en samen zijn ze naar de
| |
| |
burgemeester gegaan om te horen wat die er van dacht. Ze wil haar hele bezit verkopen, het geld beleggen in veilige stukken en met Alex wegtrekken naar Frankrijk om daar een nieuw leven te beginnen.
‘Hoi went hier nooit,’ zegt ze nogmaals als vrouw Appel de kamer weer is uitgegaan, ‘hoi gaat hier dôod.’
‘Maar joi?’ vraagt de burgemeester. ‘Verhuize is voor jou toch een heel ding.’
‘Dat is ut,’ geeft Marijt toe, ‘maar wat heb ik hier nag? De meeste mense moete me niet, ik weet het best. Nag altijd om Cierik Mul. Ik heb deer mijn gat indraaid en ik proveteer der van dat-ie gauw dood gaan is, zegge ze. Alex Dumas zei hier altoid een vreemde bloive. Ik ben in Frankrijk weest, niet in een mooi gedeelte, maar weer Alex vandaan komt moet het prachtig wezen. Een heel eind onder Parijs, zijn familie benne woinboere.’
Ze glimlacht. ‘En staat er niet 'skreven dat de vrouw de man moet volgen burgemeester?’
‘Die slag is jou,’ geeft Appel toe. ‘Maar ik zou het spul niet verkoupen, nàg niet. De toid is onzeker. Je ken beter verhure en baas bloive. Loopt het fout deer in Frankrijk, hè je altoid wat achter de hand.’
Schermer knikt. Dirk Appel heeft gelijk, Marijt heeft daarstraks al even uit haar mond laten vallen dat de familie van Alex niet onbemiddeld is. Ze komt niet op een leeg nest en zij zal genoeg rente en huren beuren om te kunnen bijspringen als dat nodig is. Hij noch Dirk zijn boeren die over één nacht ijs gaan en ondoordacht besluiten.
Marijt moet toegeven dat de mannen gelijk hebben. Het moet een opwelling zijn geweest, dit besluit alles maar van de hand te doen, maar ze laat zich nu raden. Oom Olvert en Dirk Appel zullen de zaken wel voor haar regelen en zorgen dat ze niets tekortkomt.
‘Dat heb ik nag vergeten te vragen,’ zegt Appel, ‘maar hoe is het met je broer Dirk?’
Spijtig moet Marijt bekennen dat ze bij haar laatste bezoek aan Alkmaar Dirk niet meer heeft kunnen spreken. Een uur voor ze de Schermerpoort binnen werd gebracht was hij met een groep
| |
| |
kwartiermakers naar Schoorl vertrokken, waar een deel van het Frans-Bataafse leger zijn tenten denkt op te slaan. De hoofdmacht van de Engelsen zou zich in de Zijpe, in de buurt van Schagen bevinden, in hoofdzaak soldaten die Den Helder hebben ontruimd, waar de Oranjevlag weer ijlings van de toren is gehaald...
‘Ik heb boord dat-ie het goed maakt,’ weet ze te vertellen. ‘Antoine, de oppasser van kapitein Dumas, zei me dat. “Houtepoot slaat zich overal door”, waren zijn woorden. “Die heeft negen levens net als een kat.”’ Over Alex heeft ze niet veel gezegd, haar avontuur met hem sober verteld. Ze voelt zich geen heldin, ze heeft gedaan wat ze moest doen. Ze prijst wel Griet Dekker in alle toonaarden. Zonder Griet zou ze het niet hebben gehaald!
Ze klaagt dat Griet niet mee terug wilde naar Hoogwoud, maar Appel lacht vergoelijkend. ‘Griet is nou eenmaal Griet. Ut is nooit een best weest en ut zei nooit een best worre. Maar der hart is goed en ut is mooi dat ze zelf zoid heb dat ze der spoit van had wat ze jou andaan had Marijt.’
Daar blijft het bij. Oom Olvert en zij nemen afscheid van de burgemeester. Olvert gaat weer terug naar zijn boerderij, Marijt naar haar woning waar vrouw Jongejan haar wacht. ‘Ik heb alles deurwerkt dat joi op roet wazze,’ vertelt ze, ‘we kenne hier weer voor de krame om.’ Marijt knikt, maar veel aandacht heeft ze niet voor Griet. Er zal voor haar gezorgd worden, ze kan haar niet meenemen naar Frankrijk. Griet zou het ook niet willen, ze krijgt onderdak bij tante Neel met wie ze het goed kan vinden. Wanneer vrouw Appel eenmaal overleden is - en dat zal volgens Dirk niet lang meer duren - neemt hij haar misschien wel als huishoudster. Het dorp zal er wel weer zijn mond vol over hebben, maar Dirk kon slechter. Griet Jongejan is te oud om kwaad te denken over haar samenwonen met de burgemeester.
Dat is het nu juist wat Marijt hier zo hindert: de nieuwsgierigheid en eeuwige bemoeizucht van de mensen. Je leeft hier niet, maar je wordt hier geleefd als je niet oppast. In Waterland was het niet anders. Ze is hier zelf geboren in deze contreien en ze moest ook zo zijn, maar ze is het nu eenmaal niet. Misschien hebben de mensen wel gelijk als ze beweren dat ze domme, ver- | |
| |
keerde dingen heeft gedaan, niet met Aris Hoet trouwen bijvoorbeeld, maar - om zijn geld - met de oude Cierik Mul, maar wie doet in zijn leven geen domme dingen?
Mul heeft haar min of meer tot een huwelijk gedwongen en Aris wilde niet voor haar behoud vechten. Die had het anders overwogen. Hij zou wel terugkomen als de oude man, moegevrijd, het hoofd had neergelegd. Kon zij het helpen dat ze inmiddels beide mannen met andere ogen was gaan zien? Dat ze Aris had leren verachten en Cierik tenminste respecteren? Wat hadden de mensen ermee te maken?
Ze is nu weer drie dagen thuis, dagen die traag voorbij zijn gegaan. Griet gaat vroeg naar bed, de avonden zijn oneindig. Telkens meent ze gerucht op het erf te horen en klopt haar hart luider, verwacht ze toch tegen beter weten in Alex die verlof heeft weten te krijgen. En ze weet het zeker: dan zal hij 's nachts blijven. Ze voelt zich al zijn vrouw, ze doet er geen zonde aan.
De volgende morgen hoort ze de laatste geruchten over de oorlog van een Hoomse visboer. Bij Bergen in de buurt van Alkmaar zouden de Engelsen en Russen verslagen zijn. Ook in Castricum en Limmen waar ze nog waren, hebben ze het veld moeten ruimen. De troepen van de hertog van York zijn afgetrokken naar de Zijpe en er zou een voorlopige wapenstilstand zijn gesloten. De visboer vertelde dat generaal Daendels liever had willen doorvechten - de Engelse nederlaag vond hij nog niet volkomen -, maar generaal Brune, de Franse opperbevelhebber, besliste anders en die was de hoogste baas.
Marijt heeft nauwelijks geluisterd, haar interesseerde niet alleen dat de strijd was afgelopen. Ook de mededeling van de visboer dat weliswaar de Engelsen en Russen de grootste verliezen hadden geleden, maar dat toch de Fransen en Bataven er ook niet zonder kleerscheuren waren afgekomen hoort ze met een half oor.
Er wordt niet meer gevochten, dat betekent dat Alex zo gauw mogelijk naar Hoogwoud komt. Hij heeft het beloofd: als het vandaag afgelopen raakt ben ik er morgen!
Nu luistert Marijt niet meer alleen 's avonds maar ook overdag of ze paardegetrappel hoort en wel tien maal loopt ze de weg op of ze hem op zijn witte merrie in de verte niet ziet naderen.
| |
| |
Als hij er twee dagen later nog niet is geweest herinnert ze zich toch wat de visboer heeft gezegd: er zouden ook bij de Fransen doden en gewonden zijn.
Nu kan ze het thuis niet meer harden, nu wil ze zelf naar Alkmaar gaan, zekerheid hebben. Misschien maakt ze zich nodeloos ongerust, maar hier is niets meer wat haar weerhoudt: vee heeft ze niet meer en Griet redt het wel een paar dagen.
Het is vandaag te laat om nog te gaan, maar ze kan morgen met de schuit van achten. Dan is ze nog voor de middag in de stad en als er niets aan de hand is kan ze om drie uur weer terugvaren. De uren kruipen, ze kan het in huis niet meer vinden, loopt het erf op, maar de kou jaag haar weer naar binnen.
De klok heeft acht geslagen, Griet Jongejan gaat naar bed.
‘Kruip er ook maar in,’ raadt Griet, ‘als je sleipe gaat de toid gauw om.’
‘Hoe kan ik slapen,’ mompelt Marijt. ‘Lelt moin hier maar zitte...’
Negen uur, tien uur en nog zit ze in haar stoel, dommelt tenslotte in maar schrikt op als er op de luiken wordt geklopt.
‘Alex!!’
Ze holt het staltje af naar de voordeur. Voor Alex gaat de voordeur - de bruidsdeur - open, de bruigom komt immers?
‘Dirk, jij?’ stamelt ze dan als ze haar broer voor zich ziet staan. Ze beseft meteen dat zijn komst weinig goeds betekent zo laat in de avond. ‘Wat is er met Alex?’ vraag ze werktuiglijk. ‘Is hij... dood?’
Dirk pakt haar bij de arm, duwt haar naar binnen en sluit de deur. ‘Nee, dood is hij niet,’ mompelt hij dan. ‘Kan je nog wat warm drinken maken? Ik blijf vannacht, maar het paard moet nog in de schuur. Laten we dat eerst doen.’
Niet dood... niet dood. Hij leeft, wat er dan wèl is zal ze aanstonds wel horen. Ze moet Dirk even tijd laten en hem helpen zijn paard, dat moe en bezweet buiten staat, op stal te brengen.
‘Ik zal zo melk voor je warmen,’ belooft ze.
Ze gaan samen naar buiten, stallen het paard waarop Dirk is gekomen en zoeken het staltje weer op. ‘Gek dat ik niet in de kamer ben gaan wonen,’ denkt ze nog. ‘Ik heb nou toch geen koeien meer, maar altijd een zomerstal.’
| |
| |
Griet komt haar bed uit gekropen. Ongetwijfeld voelt ze dat er iets mis is nu Dirk zo onverwacht komt binnenvallen. Ze gaat zwijgend naar de achterkeuken en komt even later terug met een pannetje warme melk. ‘Ik gaan maar weer te bed,’ kondigt ze aan. ‘Jullie zelle nag wel 'tien en 'taar te verhapstukken hewwe. Ik hoor het morgenochend wel.’
Het duurt nog even voor Dirk de sombere waarheid vertelt. ‘Alex is niet dood Marijt, maar wel gewond. Nogal erg, hij leit nog in het veldlazaret in Bergen, maar morgen wordt-ie naar Alkmaar 'bracht. Het schijnt... dat...’
‘Nou,’ dringt Marijt aan. ‘Zeg het maar. Is-ie blind skoten?’
‘Nee, dat niet. Het is zijn been. De chirurgijn zei dat-ie ut er af most zage, aars zou de kapitein doodgaan. Kapitein zeg ik, maar hij is onderhand kolonel geworden. Zijn compagnie was omsingeld en...’
Marijt slaat de handen voor haar ogen. ‘Hou op,’ huilt ze. ‘Hou asjeblieft op, ik wil er niks over hore.’
Het kan haar niets schelen dat Alex bevorderd is tot kolonel, misschien wel een paar rangen heeft overgeslagen; ze haat de oorlog en de zogenaamde dapperheid. Ze zou ook van Alex houden als hij niet vechten wilde, als hij gevlucht was. Oorlog is lelijk en wreed, hoe je het ook bekijkt.
‘Nou ja,’ zegt Dirk hulpeloos, ‘ik dacht dat ik het je tóch moest komen zeggen.’
Hij zegt er niet bij dat de toestand van de nieuwbakken kolonel héél ernstig is en hij wel mede daarom bevorderd zal zijn. Dat gebeurt in het Franse leger vaker in het aangezicht van de dood. Alex heeft hoge wondkoorts, hij heeft uren op het slagveld liggen krimpen van pijn voor hij gevonden werd.
Marijt is al overstuur genoeg, Dirk kan alleen maar hopen dat ze nog op tijd in Alkmaar komt, dat ze Alex nog levend zal zien. Eerlijk gezegd heeft hij daar zelf een hard hoofd in...
Met twee paarden voor de glazen wagen en oom Olvert als koetsier stuift Marijt Bouws de volgende morgen in alle vroegte in de richting van Alkmaar. Dirk zit achterin, behaaglijk op de fluwelen kussens. Het is de wagen waarmee Cierik naar de ver- | |
| |
gaderingen van ‘Uitwaterende Sluizen’ en andere gebeurtenissen reed, een wagen met rondom glas en hoog op de vier geelgelakte wielen.
Ze is met Dirk 's avonds nog naar oom Olvert en tante Neel gegaan. Ze heeft hem uit bed gepord, het was niet anders. Tante Neel was erg geschrokken door het nachtelijk tumult, maar oom Olvert had zijn zware knuppel die hij altijd bij de hand had om mogelijk kwaad volk te weren weer gauw weggezet en Marijt en Dirk binnengenood.
Olvert Schermer is een man van weinig woorden. Hij heeft niet veel gezegd op het verhaal van Marijt, maar toen ze vroeg wat er nu moest wist hij meteen de oplossing: Marijt en Dirk moesten hier nog een paar uur slapen en hij ging mee naar Alkmaar. De trekschuit deed er veel te lang over, Marijt zou zich maar zitten verbijten. Hij zou de beste paarden van stal halen en voor de glazen wagen spannen. ‘Als de kapitein mee terugken loit-ie makkelijk,’ had hij gezegd.
Dirk verzweeg dat het wel heel onwaarschijnlijk leek dat de zwaargewonde mee terug zou kunnen gaan naar Hoogwoud. Als dat het geval was zouden ze slechts een dode mee mogen nemen. Olvert verzweeg dat hij Dirk, die eerst had aangeboden te mennen, achter twee jonge driftige paarden niet vertrouwde en Marijt die wel beter met paarden kon omgaan dan haar broer was te veel van haar tramontane. Ze zouden in donker van de weg afraken!
Oom Olvert ment het tweespan met vaste hand, de paarden vliegen langs de weg maar als Marijt erop aandringt in één ruk door te rijden, weigert hij beslist. In de Huigenwaard dient een kwartier gepleisterd te worden, de paarden moeten voer en water hebben. Het gaat hard genoeg vindt hij, ze zullen niet langer dan twee uur rijtijd gebruiken en anders tóch voor de poort in Alkmaar moeten wachten.
De kastelein van ‘De Hengstman’ haalt gruwelijke verhalen op over de slag bij Bergen, waar de kerk en talrijke huizen aan puin zijn geschoten en de Russen taai stand hebben gehouden. De Huigenwaard heeft geen last gehad van doortrekkende troepen, het is hier rustig gebleven zoals altijd. ‘In de arme Waard viel toch niks te halen,’ grapt de kastelein, ‘de koele hewwe
| |
| |
hier amper hooi en met dut slechte grasjaar is de grond zowat kaal bleven...’
Marijt luistert nauwelijks naar de leuterpraat. Ze zit van ongeduld te wippen op haar stoel en het duurt haar veel te lang voor oom zegt: ‘We moste ons padje maar weer inkorte, kom maar.’ De knecht van de waard heef t goed voor de paarden gezorgd, hij heeft een dubbeltje fooi wel verdiend. De man krijgt zelden fooien, de boeren - van nature al niet scheutig - vinden de tijd te slecht om nog fooien te geven. De stalknechten van de herbergen komen er de laatste tijd bekaaid af.
‘We benne veul te vroeg,’ constateert oom Olvert als hij stopt voor de Friese buitenpoort. ‘Nag wel een uur...’
Maar nu komt Dirk in actie. Iedereen in het Frans-Bataafse leger kent Houtepoot de kok, die zelfs bij de hoogste officier een potje kan breken. Als hij de wachtcommandant vertelt waarom het gezelschap meteen de stad in wil en nadrukkelijk zegt dat het een zaak van leven en dood is, geeft hij bevel de binnenpoort te openen en kan oom Olvert doorrijden.
Dirk weet dat het noodhospitaal is opgeslagen op het Doelenveld waar gewoonlijk de schutterij zijn oefeningen houdt, een plein, midden in de stad. Er zijn twee lange zeildoeken tenten opgeslagen, balen stro liggen er bij, leger voor de gewonden. Dirk gaat voorop. Veel zorg wordt aan de gewonden niet besteed, de soldaten liggen rij aan rij op het stro. Een stank van zweet, bloed en etter walmt hun tegemoet.
Het is halfdonker in de tent, die maar heel schaars wordt verlicht. Bevend volgt Marijt haar broer, ze durft haast niet te kijken. Het is een gruwelijk gezicht deze hoop menselijk wrakhout, deze ernstig gewonden van wie er velen zullen sterven. De chirurgijns weten van heelkunde nog maar weinig af, de mannen die als hospitaalsoldaten dienst doen zijn doorlopend half of helemaal dronken.
In de eerste tent vinden ze Alex niet, als ze de tweede tent inspecteren helpt een gewonde sergeant hen op de goede weg. Officieren worden hier niet ondergebracht, die liggen op kamers in de herberg ‘Het Ossenhoofd’ aan het Dronkenoord.
‘Dat is niet ver,’ jacht Marijt en trekt de anderen mee. Ze voelt zich wat opgelucht. Alex lag niet in die verschrikkelijke tent te
| |
| |
midden van de kermende stervenden, zijn officiersrang geeft hem recht op een beter onderkomen en misschien een betere verzorging.
De goede herberg Het Ossehoofd op de hoek van de Kapelsteeg vlak bij de Kapelkerk heeft onderdak verschaft aan zeven gewonde officieren. Vier zitten er beneden alweer in de gelagkamer, een van hen mist een oog, van een ander is een arm afgeschoten.
Dirk meldt zich bij de kapitein, de hoogste rang van het viertal. Hij wijst met zijn duim naar boven. ‘De kolonel ligt boven,’ en met een medelijdende blik op Marijt voegt hij er aan toe: ‘Hij is er slecht aan toe, le pauvre.’
Hij heeft Frans gesproken en er geen rekening mee gehouden dat Marijt deze taal nog vrij goed machtig is. Ze heeft woord voor woord verstaan, haar hart krimpt ineen van verdriet. Hoe zal ze Alex terugvinden? Oom Olvert en Dirk blijven beneden in de gelagkamer. Ze zal deze moeilijke gang alleen moeten doen, ze wil trouwens niet anders.
De kasteleinsvrouw gaat haar voor, de nauwe kronkelende trap op. ‘Je zal er niet veel aan hebben joffer,’ zegt ze nog. ‘De officier weet amper meer dat-ie leeft, denk ik. Hij leit maar stil en zeit niks meer. De chirurgijn weet het ook niet meer. Ze hebben een been afgezet, weet je dat joffer?’
‘Mens wees toch stil,’ denkt Marijt wanhopig. ‘Hou toch op met dat gebazel.’ Ze durft niets te zeggen. Deze vrouw schijnt als een soort verpleegster voor Alex te zorgen, ze mag haar niet boos maken en moet haar straks met een rijke fooi bedenken.
‘Hier is het,’ zegt de vrouw en wijst op een van de vijf geelgeverfde deuren die op de bovengang van de eerste verdieping uitkomen. ‘De officier leit als een prins, maar ja...’ Een veelzeggend schouderophalen voltooit haar woorden.
‘Dank u, ik red het nu wel,’ mompelt Marijt. De vrouw knikt en Marijt ziet haar als het ware denken: ‘Hoe heit die knappe officier sjeuigheid gekregen op zo'n boeretrien!’
Voorzichtig duwt Marijt de deur open, dan moet ze zich met alle geweld beheersen om niet te gaan huilen... Ze moet flink zijn, maar wat ze hier ziet liggen is zo deerniswekkend dat ze op haar benen staat te trillen van angst en afschuw. Niet alleen is
| |
| |
het been Alex afgeschoten, maar ook zijn gezicht moet gewond zijn. Zijn hoofd zit helemaal in verband en laat nauwelijks ruimte voor de mond en de twee nu gesloten ogen. Dat maakt de oorlog dus van een man, een gezonde flinke vrolijke man, een geschonden invalide...
‘Alex, ik ben het, Marijt,’ zegt ze, maar de gewonde geeft geen enkel blijk van herkenning. Ze herhaalt haar woorden, luider, nadrukkelijker, maar uit niets blijkt dat Alex zich haar tegenwoordigheid bewust is. Ze blijft nog een poosje bij zijn bed zitten, bestudeert iedere trekking van zijn handen, fijne goedgevormde handen die machteloos op het dek liggen.
Dan kijkt ze de kamer rond. Alex had het slechter kunnen treffen, hij ligt op een ruime zindelijke kamer in een goed bed. Hij heeft veel voor op de arme drommels die daar op het Dodenveld in een tochtige tent op het stro liggen. Maar wil ze zichzelf niets wijsmaken, dan moet ze wel tot de conclusie komen dat waarschijnlijk deze man in het bed hetzelfde lot wacht als de soldaten op het stro: de onverbiddelijke dood.
Er komt een man binnen, een gewichtig persoon, de majoorchirurgijn, zich zijn waardigheid ten volle bewust en weinig toegankelijk voor klagende verwanten. Hij mompelt iets, kijkt even naar Alex, haalt de schouders op en zegt: ‘Nog geen verandering, niet ten kwade maar ook niet ten goede. Wie bent u?’
‘Zijn bruid monsieur le docteur, we zouden binnenkort gaan trouwen.’
Nu toont hij toch enig medelijden. ‘Pauvre petite, als de kolonel herstelt, ik zeg àls, blijft hij een kreupele met één been en een geschonden gezicht. Zou hij het zelf nog wel willen? Dumas draagt het hart heel hoog, het voortdurend medelijden van een vrouw die dag en nacht om hem heen is zal hij niet kunnen verdragen.’
‘Het is geen medelijden,’ zegt Marijt. ‘Ik houd van hem en dat blijf ik doen, hoe ik hem ook terugkrijg.’
De dokter haalt de schouders op.
‘Als je hem terugkrijgt,’ mompelt hij.
Marijt heeft haar intrek in ‘Het Ossehoofd’ genomen. De
| |
| |
waard had niets anders meer vrij dan een klein kamertje op de zolder, maar dat kan haar niet schelen: ze is dicht bij Alex, iedere dag. De waardin zorgt goed voor haar, maar ze heeft niet veel eer van haar werk. Marijt laat het grootste deel van wat haar wordt voorgezet onaangeroerd.
Dirk doet weer dienst, maar als hij even kan komt hij haar 's avonds opzoeken en drinkt een glas goed bruin Alkmaars bier beneden in de gelagkamer. ‘Het Ossehoofd’ is eigenlijk de herberg voor de officieren, maar voor de Houtepoot wordt een uitzondering gemaakt. Wanneer men hem niet toeliet zou hij het de officieren wel laten voelen. Een kok is een machtig man in het leger en de maag een teer punt...
Oom Olvert is niet gebleven, dat had geen zin. Marijt kan voor hem immers een boodschap met de vrachtschipper meegeven of zelf met de schuit of de vrachtman die op Aartswoud rijdt naar het dorp terugkomen. Oom Olvert heeft beloofd zo gauw mogelijk Wiedijk, de molenaar van Schermerhom, op te zoeken. Wanneer die het door de Engelsen gevorderde paard niet terug heeft gekregen mag hij in Hoogwoud er een komen uitzoeken, Marijt is hem veel verplicht en het spijt haar oprecht dat ze zelf nog niet in staat is deze goede mensen te gaan bedanken. Verder zal oom Olvert een knecht naar Nieuwe Niedorp sturen om de wagen en het paard van Marijt op te halen. Het gerij heeft ze bij Aleid van Herwerden achtergelaten, die zal ook niet weten wat ze er aan heeft, maar Marijt gunt zich echt geen tijd voor uitleg. Haar vriendschap voor Aleid is wel wat bekoeld. Aleids stugge houding gaf daar aanleiding toe en Marijts plan om te proberen Aleid in de persoon van Dirk een man te bezorgen heeft ze opgegeven.
Alle zaken zijn voorlopig geregeld, nu is er alleen maar Alex...
Dag aan dag maakt Marijt haar martelgang naar de kamer van Alex, dag na dag verandert de toestand niet, maar eindelijk - op de zevende dag - slaat hij zijn ogen op om ze echter meteen weer te sluiten.
‘Misschien is het hier te licht in de kamer,’ denkt Marijt en sluit de overgordijnen. Gespannen kijkt ze weer naar zijn gezicht,
| |
| |
misschien slaat hij de ogen opnieuw op. Ze durft niet te praten, niet zijn naam te noemen...
Ze wacht een half uur, een uur, dan geeft ze de moed op, maar de volgende morgen vertelt de kasteleinsvrouw dat hij 's nachts - toen ze als gewoonlijk een keer ging kijken - met zijn ogen wijd open lag en iets mompelde, maar ze kon niet verstaan wat. Het juicht in Marijt. Hij zal beter worden, ze zal hem terugkrijgen! Als ze weer bij hem zit waagt ze het te praten. ‘Alex, ik ben bij je, Marijt.’ En zowaar, hij herhaalt haar naam: ‘Marijt...’
Ze waag het nu verder te praten. Al wat ze die bange dagen heeft opgekropt komt er nu uit, tot ze ineens zwijg. Ze had niet druk mogen zijn, dat kan Alex nog niet verdragen. Terwijl zij sprak heeft hij zijn ogen weer gesloten, maar zijn anders onrustige stotende ademhaling is kalm, de crisis moet toch voorbijzijn. De majoor-chirurgjn is het met haar eens. Het gevaar is geweken, maar het zal nog een hele poos duren voor het verband van het gezicht verwijderd en de patiënt op een stoel getild kan worden. Daarna moet een bekwaam timmerman en leerbewerker een houten been maken en eerst dan zal hij met behulp van twee krukken zijn eerste strompelpassen kunnen doen.
De chirurgijn maakt het mooier dan het is maar weet haar toch te troosten als hij zeg: ‘Maar op de duur leert hij wel wat lopen met behulp van een stok. Kijk eens naar uw broer, die loopt weer als een kievit met zijn houten been.’
Het kan wel zijn, maar toch... twee krukken. In gedachten ziet ze hem weer op zijn witte paard rijden, op en top een krijgsman en een uitmuntend ruiter.
Paardrijden zal hij nooit meer kunnen, hoogstens als Dirk wat rondscharrelen op een aftandse knol.
Een houten been en twee krukken...
Nu het gevaar geweken is besluit ze maatregelen te nemen, er moet nu wat gebeuren. Allereerst moet ze voor Alex ontslag uit de dienst vragen, louter een formaliteit want het leger heeft niets aan een officier met een houten been. Alex heeft destijds zelf over ontslag gesproken, maar als zij nu haar opwachting maakt bij generaal Brune die de eerste beslissing moet geven wordt veel tijd gewonnen.
| |
| |
Ze spreekt niet met Dirk over haar plan, maar stapt de volgende morgen naar de patriciërswoning waar de generaal zijn kwartier heeft opgeslagen. Ze prijst de hemel dat ze nog een mondvol Frans kent, genoeg om de schildwachten te bewegen haar door te sturen naar de wachtcommandant en er bij de wachtcommandant op aan te dringen de adjudant van de generaal te roepen om haar te kunnen aandienen.
Marijt is het zichzelf niet bewust, maar meer dan haar woorden heeft haar verschijning indruk gemaakt op de galante Fransen, een indruk van een struise boerin met helle blauwe ogen, een fraaigetekende rode mond en in haar zondagse gebloemde kleedje met een figuur van comme çi comme ça.
‘De generaal is niet te spreken,’ zegt de adjudant. ‘Het is niet de dag dat hij Hollandse burgers ontvangt, burgeres.’
‘Ik ben de bruid van kolonel Dumas.’
‘Heeft hij u gestuurd?’ vraagt de adjudant verrast. ‘Is hij alweer zo ver opgeknapt?’
‘Hij weet van mijn komst niets af kapitein. Toe probeert u het, het duurt nog lang voor Alex, ik bedoel monsieur Dumas beter zal zijn en dan is de generaal misschien vertrokken.’
De adjudant fluit even tussen zijn tanden, voor dit argument blijkt hij gevoelig te zijn.
‘Wacht u maar even burgeres, ik zal het de generaal vragen.’
Het wachten duurt lang, zeker wel een kwartier loopt Marijt zich te verbijten. Ze heeft over generaal Brune ijselijke verhalen gehoord. Het moet een echte bullebak zijn, één verkeerd woord en hij wil niet meer met je praten. Op Hollanders is hij weinig gesteld. Het is zijn opdracht de Bataafse republiek te bevrijden, maar het liefst zou hij zien dat dit stukje kikkerland meteen maar bij het moederland Frankrijk werd ingelijfd. Dan zouden die lastige, zuinige, altijd mopperende Hollanders wel een toontje lager zingen. Misschien komt het nog wel zover...
Eindelijk komt de adjudant haar halen. Ze vindt de generaal nog gekleed in zijn kamerjas aan het ontbijt. Nu herinnert ze zich dat Brune vaak 's nachts doorwerkt of heel laat naar bed gaat. Dat zal de oorzaak wel zijn dat de morgenstond voor hem zelden goud in de mond heeft...
Hij monstert haar met een snelle blik en noodt haar dan te gaan
| |
| |
zitten. ‘Ik heb van u gehoord,’ zegt hij dan. ‘Kolonel Dumas heeft vaak over u gesproken. U is een dappere vrouw, u heeft de kolonel kranig geholpen uit Engelse handen te komen.’
‘Dat was niet alleen mijn werk generaal,’ zegt Marijt bescheiden. Ze praat weer Frans. Nu ze er weer wat aan gewend raakt gaat het haar gemakkelijker af en het doet de generaal, die het Hollands afgrijselijk radbraakt, kennelijk genoegen.
Bij een man als generaal Brune is veel omhaal van woorden niet nodig, onomwonden komt Marijt met haar verzoek Alex ontslag uit de dienst te verlenen wegens ernstige invaliditeit en ze vertelt erbij dat Alex en zij zo gauw mogelijk willen trouwen.
De generaal heeft haar rustig laten uitspreken, knikt nu en zegt half luid: ‘Dat begrijp ik madame, dat begrijp ik helemaal en er zou niets tegen zijn, als Dumas... Dumas niet was.’
‘Hoe bedoelt u?’ vraagt Marijt niet begrijpend.
‘Doet u mij het genoegen met mij te dejeuneren en ik zal u vertellen waarom ik dat zeg...’
De argumenten van de generaal zijn kort en duidelijk. Alex Dumas, toen nog kapitein, heeft zich in de slag bij Bergen bijzonder onderscheiden. De Russen waren ver opgedrongen en dreigden door te breken toen hij met zijn compagnie kwam opdagen en door een verrassende beweging de vijand terug wist te drijven. Helaas nam het laatste schot van de Russen het been van Alex mee nadat hij even tevoren een sabelhouw over het gezicht had opgelopen...
‘Maar ook met één been, toen hij al van zijn paard was gevallen, leidde hij de aanval nog,’ vertelt de generaal bewogen.
‘Een kranige jongen wie we veel verschuldigd zijn en die we niet laten gaan. Ik zou, na wat over Dumas al is gerapporteerd, stellig geen ontslagvergunning van het directoire in Parijs krijgen.’
‘Maar het leger heeft toch niets meer aan hem?’ vraagt Marijt wanhopig.
‘Het leger niet,’ geeft de generaal toe, ‘tenminste als soldaat niet meer. Ik zal hem los moeten laten.’
‘Nou dan,’ zegt Marijt wat geprikkeld omdat ze de generaal een pietlut begint te vinden.
De generaal glimlacht. ‘Mon enfant, nu moet je eens luisteren. Dumas is Fransman, hij houdt van zijn land. Of niet?’
| |
| |
‘O ja,’ geeft Marijt grif toe.
‘Hij zou niet in Holland willen blijven?’
Ook dit moet Marijt toegeven. Ze had zichzelf immers al met de gedachte verzoend met Alex in Zuid-Frankrijk te gaan wonen? Waarom dan liegen?
‘Frankrijk is ontredderd madame. Knoeierij en corruptie aan alle kanten. Het land heeft sterke mannen nodig om het schip weer ree te brengen en zo'n sterke man is uw bruidegom, kolonel Alex Dumas. Wanneer straks generaal Bonaparte de teugels in handen neemt - en dat doet hij, dat verzeker ik u -, wil hij eerlijke onomkoopbare mannen om zich heen. Dan heeft Frankrijk Alex Dumas hard nodig en...’ laat hij er zachter op volgen, ‘u ook als zijn steun en toeverlaat. Ik weet dat u het vroeger in Frankrijk moeilijk heeft gehad, vergeet dat. Werk mee aan de opbouw.’
‘Maar wat moet Alex dan gaan doen?’
‘Olàlà, er valt zoveel te doen waarbij twee gezonde benen niet nodig zijn. Hogere bestuursambtenaren zijn nodig die de bezem hanteren, gouverneurs in de provincies, wat niet al. Nee madame, wacht rustig het herstel van Dumas af, dat zal nog wel een paar maanden duren, dan kunnen we verder zien. Mijn eindrapporten gaan dezer dagen met een speciale koerier naar de regering in Parijs en een groot deel van de rapporten is aan Dumas gewijd. Nee, ik laat u beiden niet meer los. En wilt u me nu verontschuldigen, ik heb zo aanstonds stafbespreking.’
Marijt verlaat de kamer. In ieder geval heeft de generaal er geen bezwaar tegen dat ze met Alex trouwt, hij toont zich er zelfs op gesteld. Bij nader inzien begrijpt ze het standpunt van de generaal wel. Eigenlijk is het een eer voor Alex dat hij ondanks zijn gebrek zo hoog wordt aangeslagen.
Opgewekt loopt ze door de stad, besluit dan bij Baalman stof te kopen voor nieuwe japonnen, stadse japonnen. De dochters van Baalman zijn goede naaisters, ze hebben de nieuwste modebladen, zo uit Parijs, ze zullen haar het beste raden.
Van het gouden ijzer en de kanten kap zal ze afstand moeten doen. De laatste tijd heeft ze de kap weinig gedragen en ook nu bedekt slechts een kanten mutsje haar blonde haar, dat - van de dwang van het gouden ijzer verlost - welig uitschiet.
| |
| |
Wanneer Alex van het ziekbed opstaat moet hij geen boerentrien meer vinden, maar een dame naar de laatste Franse mode gekleed, met wie hij in Frankrijk in de salons kan verschijnen.
Het herstel kan nog maanden vorderen, heeft de generaal gezegd. Maanden...
Het lijkt haar het beste een poosje terug te gaan naar haar huis in Hoogwoud, naar oom Olvert en tante Neel. In de stad loopt ze zich te vervelen. Ze kan niet de hele dag in de herberg blijven en bovendien zijn er een paar officieren ingekwartierd die af en toe erg vervelend beginnen te doen.
Alex ligt met de ogen open en als ze binnenkomt zegt hij zacht: ‘Dag Marijt.’
Door het verband valt het spreken hem wat moeilijk, maar hij ziet er voor zijn doen goed uit en Marijt waagt het er op hem te vertellen dat ze vanmorgen bij de generaal is geweest en wat hij heeft beslist.
Hij knikt. ‘Dat is mooi van Brune, als ik niets meer te doen had zou ik doodgaan.’ Hij zwijgt even maar zegt dan abrupt: ‘Maar jij moet niet meegaan Marijt, ik wil jou niet tot last wezen.’
‘Maar Alex...’
Hij schudt het hoofd. ‘Ik heb zoveel tijd om te denken Marijt. Je hebt al een Houtepoot in de familie, wat moet je nog met een tweede doen?’
‘Maar Alex, ik houd toch van je?’
Hij knikt. ‘Dat weet ik en ik van jou. Dat weet je ook. Daarom valt het me zo zwaar om het je te zeggen. Maar het kan niet Marijt. Wat heb je aan een man met één been, die op krukken loopt en bovendien nog misvormd is aan zijn gezicht.’
‘Dat kan best meevallen Alex en...’ vervolgt ze heftig, ‘dat kan me niet schelen ook. Al had je helemaal geen benen meer en moest ik je rijden in een kinderwagen en al was je lelijker dan een aap geworden. En nou niet verder zeuren, Alex Dumas, je gaat fijn beter worden...’
Hij denkt even na. ‘Toch zou het niet goed rijn meteen te trouwen Marijt.’
‘Maar ik voel me al je vrouw Alex...’ fluistert ze.
‘Ik kan zo veranderd rijn Marijt. Verbrand alle schepen niet achter je. Als je dan beslist wilt ga dan mee naar Frankrijk,
| |
| |
maar bekijk het eerst nog eens. Ik wil dat je terug kunt als je spijt krijgt...’
‘Ik krijg geen spijt,’ zegt ze beslist.
Hij slaakt een diepe zucht. ‘Geef me dan maar een zoen, eigenwijsje, maar voorzichtig hoor, ik ben breekbaar.’
Ze lacht om het grapje, zo kent ze Alex weer. Ach, ze kan zich wel indenken dat hij zwaartillend is geworden, het is voor hem verschrikkelijk wat er is gebeurd, maar zover hoeft hij het niet te drijven... Ze is van hem en ze blijft van hem, wat er ook verder gebeurt!
‘Ik was wel van plan een tijdje naar Hoogwoud te gaan,’ aarzelt ze. ‘Ik loop hier maar rond. Dan kom ik tweemaal in de week naar Alkmaar met de schuit of met eigen gerij. Zolang ik de boel daar nog heb kan ik het niet verwaarlozen.’
Hij knikt, is het direct met haar eens. Ze is hier eigenlijk nog overbodig. Zodra hij van bed mag en de eerste pogingen mag doen om te lopen, zogauw ook het verband van zijn gezicht kan, moet ze hier weer iedere dag zijn. Dan went het, nu is ze zo machteloos.
Even krijgt Marijt het idee dat hij dat allemaal zegt om haar toch misschien van hem te vervreemden, om haar nieuwe kansen te geven, kansen met uitzicht op een rustiger bestaan dan hij haar kan bieden, maar die gedachte laat ze meteen varen. Nee, het is inderdaad beter dat ze gaat.
De oudste dochter van Baalman is met de schuit gekomen om Marijt de gekochte japonnen te passen en er zo nodig nog iets aan te veranderen. De joffers Baalman kennen Marijts maten, het zal wel goed zijn. Ze monstert zich in de grote spiegel die in haar slaapkamer hangt, waar ze zelden in kijkt maar die nu goede diensten bewijst. Ze is tevreden over haar zeegroene japon met de ceintuur vlak onder de boezem en de geplooide rok die de enkels vrij laat en de groene kousen laat zien.
‘U moet er schoenen met kruisbanden bij dragen,’ zegt de alwetende naaister, ‘dat is bon ton, en een groen lint in uw haar dat u hoog moet opbinden. Kijkt u maar in het joumal.’ Ze toont Marijt het nieuwe Franse modeblad, de vraagbaak voor alle rijke vrouwen.
| |
| |
Marijt aarzelt nog even. Het is haar vreemd haar enkels aan Jan en alleman te laten zien, dat is ze niet gewend en ook aan de groene kousen nog niet. Ze draagt in de week zwarte en hij haar zondagse kleedje witte en meestal platte muilen.
‘Ik heb maar schoenen meegenomen,’ vertelt joffer Baalman, ‘beter mee verlegen dan om verlegen.’
De hele middag gaat met passen heen. Joffer Baalman verloopt de schuit, ze zal tot morgen moeten blijven logeren.
‘Dan breng ik je weg,’ belooft Marijt. ‘Ik zal dan meteen in de winkel aan je vader de rekening betalen.’
Joffer Baalman verzekert dat dat volstrekt niet nodig is, het kantoor is hier immers goed, maar als Marijt vertelt dat ze misschien een hele tijd weg zal gaan is ze toch dankbaar dat er meteen betaald wordt en niet na de reis.
‘Ik zal het bij mijn oom moeten halen,’ zegt Marijt, ‘ik heb nooit zoveel geld in huis.’
‘Gelijk hebbie mens,’ oordeelt de naaister, ‘er loopt nog altijd veel kwaad volk bij de weg en dàn een vrouw alleen, het blijft gevaarlijk.’
Als Marijts garderobe voldoende is aangevuld gaat ze met joffer Baalman naar oom Olvert om geld te halen. De naaister heeft gelijk, het is daar veiliger dan bij haar. Als ze geld in huis had zou ze geen hiel kunnen lichten.
‘Ik zal je ders wat vertelle,’ zegt oom zodra ze binnen zijn. ‘Deer zal je wel van ophore. De vrouw van Dirk Appel is vannacht overleden. Hoi kwam ut venochend zelf anzegge.’
‘Je mag ut niet zeggen, maar ut zei voor Dirk een opluchting betekene,’ valt tante uit. ‘Ut leste half jaar was er gien huis meer mee te houwen.’
Oom geeft haar een wenk stil te zijn. Joffer Baalman heeft er niets mee nodig. Die hoeft niet te weten dat de burgemeester een slecht leven bij zijn vrouw had en dat er weinigen in het dorp zijn die om haar zullen treuren...
Marijt zal niet om vrouw Pijper rouwen, maar ze loopt er wèl steeds mee om. Ze heeft bij oom, bij wie ze met joffer Baalman een halfzesje heeft gedaan en nog wat heeft nagepraat, niet veel
| |
| |
gezegd en ook 's avonds als ze weer met de naaister thuis is doet ze bijna geen mond open. Joffer Baalman heeft er weinig erg in, haar mond staat niet stil en als Marijt beter had geluisterd zou ze alle roddels die in Alkmaar de ronde doen te weten zijn gekomen.
Vrouw Appel is dood, Dirk is weer alleen. Ze herinnert zich het gesprek met hem en het afscheid. Hij houdt van haar en zou niet liever willen dan dat ze na de rouwtijd met hem trouwde, een weduwe met een weduwnaar die nog mooie jaren zouden kunnen hebben en - beiden rijk - geen zorgen zouden kennen... Het hele dorp zou instemmen met zo'n huwelijk.
Ze kan de blik uit zijn ogen niet vergeten waarmee hij haar aankeek, die lange blik alsof hij haar beeld voor altijd wilde bewaren zoals ze daar voor hem stond.
Ze had hem moeten zeggen dat het niet ging, dat het nooit zou gaan, dat ze hem als vriend heel graag wilde behouden maar het niet verder wilde laten komen omdat ze nu eenmaal van een ander hield, van Alex Dumas.
Maar toen waren de omstandigheden anders, toen was Alex nog flink en gezond, een blije man met een zonnig humeur, een flierefluiter maar die toch niet op een andere tak zou gaan kwin-keleren. Marijt weet dat ze voor Alex niet de eerste vrouw is, maar ze weet ook dat hij het echt meende toen hij zei dat ze de laatste was. De keus was toen niet zo moeilijk. Maar nu?
Dirk is nog dezelfde, maar Alex is Alex niet meer. Hij is geworden tot een hulpbehoevende stakker, een opstandige tegen zijn lot, knorrig, vaak wanhopig over hetgeen hij heeft verloren en nimmer terug zal krijgen: zijn gezondheid!
Nadat Alex Marijt had voorgeslagen maar met hem te breken was hij daar nog een paar maal op teruggekomen. Marijt kon het waarderen dat hij haar het grote offer niet wilde laten brengen, haar jonge leven te koppelen aan dat van een invalide met een geschonden gezicht... Ze heeft het gezicht van Alex nog niet zonder verband gezien. De kasteleinsvrouw die het tweemaal per week ververst heeft haar gezegd dat ze er maar niet van moest schrikken, dat het nog wel wat zou bijtrekken, maar dat het nu wèl erg was.
Toen Marijt aanbood het verband te verversen omdat de kaste- | |
| |
leinsvrouw nog zoveel andere dingen te doen had had hij ruwweg gesnauwd: ‘Nee, blijf er af. Zij wordt er voor betaald. Later, later.’
Ze heeft de naaister thuisgebracht, haar rekening betaald en rijdt naar het Dronkenoord naar ‘Het Ossehoofd’. Daar krijgt ze van de kasteleinsvrouw te horen dat de kolonel vertrokken is, gistermiddag al. ‘Zet u maar niet zo'n verschrikt gezicht,’ lacht de kasteleinse. ‘Hij is nog in de stad hoor, er is hem een huis toegewezen op de Vest, een mooi huis voor een deftig heer. Daar woont hij met zijn oppasser en een oude huishoudster. Ik ken haar, ze is goed. Generaal Brune is met de staf ook niet meer in Alkmaar. Bijna alle Franse soldaten zijn weg, er blijft een klein garnizoen met een kapitein over. Ze krijgen van de burgers het heilige kruis na. Nu kunnen de dienstmeiden tenminste in de Langestraat de ramen spuiten zonder dat de een of andere soldaat hen in hun billen knijpt. Het werd te bar. Maar ik heb er aan verdiend,’ geeft ze grif toe, ‘de officieren hebben keurig afgerekend.’
Marijt staat te popelen om weg te komen, maar natuurlijk moet ze zich in haar nieuwe kleedje wel laten bewonderen.
‘Je was een knappe boerin,’ prijst de waardin, ‘maar je paste toch niet bij de kolonel als ik het zo zeggen mag. Nu wel, nu ben je een dame.’
Eindelijk weet Marijt zich van de oude kletskous los te maken en ze rijdt naar de Vest, de buitenste singel van de stad waar enkele grote patriciërshuizen staan die vroeger door regentenfamilies werden bewoond, maar ontruimd zijn al voor de Franse bezetting kwam, omdat de verarmde mensen de lasten niet meer konden opbrengen. Een buitengoed dat enkele jaren geleden nog een ton opbracht geldt nu niet meer dan twintig- of dertigduizend gulden, àls er nog een koper voor komt. Voor nummer veertien houdt ze haar paard in. Op dit nummer woont Alex, heeft de waardin uit het Ossehoofd gezegd. Het is een huis met een stoepje en een dubbele deur met aan weerszijden grote ramen met groenachtige ruitjes. De rang van Alex gaf hem recht op zo'n huis dat voor hem gevorderd is, maar Marijt had liever gezien dat hij een kleiner gerieflijker woning had toegewezen gekregen dan dit bakbeest. Het zal Alex door zijn ene been im- | |
| |
mers veel moeite kosten de trap af te komen...
Ze laat de klopper vallen en wacht. Als er niet wordt opengedaan, ook niet als ze aan een bel trekt waarvan het geluid wel door het hele huis moet galmen, gaat ze aarzelend de tuinpoort door en loopt om het huis heen. Alex moet toch wel thuis zijn, meent ze, alleen kan hij de weg niet op en wie moet hem vergezellen?
Er is een Engelse tuin achter het huis, met rechte paden en symmetrische bloemperken, maar de tuin is erg verwaarloosd, er is in geen maanden iets aan gedaan.
Meteen neemt Marijt - bloemenliefhebster als ze is - zich voor de tuin op te knappen op de dagen dat ze Alex bezoekt.
Ze kijkt rond, achter in de tuin ziet ze een prieel. Op goed geluk loopt ze er heen en dan ... dan blijft ze verbijsterd, als aan de grond genageld, staan. Daar zit Alex in een ruststoel, een plaid over zijn goede been en over wat er van het andere overgebleven is. Hij is ingedut en het volle licht valt op zijn gezicht dat van het verband bevrijd is. De kasteleinse heeft wel gelijk gehad: het is heel erg. De sabelhouw over de rechterhelft heeft een groot breed vuurrood litteken achtergelaten dat de mond als hij die maar even beweegt in een vreemde grijns trekt.
Haar eerste impuls is zich om te draaien en hard weg te lopen, maar een allesoverheersend medelijden dwingt haar nog een paar stappen naderbij.
Haar stap op het knarsende grint maakt Alex wakker. Verschrikt kijkt hij haar een moment aan, slaat dan de handen voor zijn geschonden gezicht en schreeuwt: ‘Weg, ga asjeblieft weg, ik wil geen mens zien...’
Meteen is Marijt bij hem en neemt zijn hoofd in haar armen. En dan breekt de weerstand van Alex. ‘Och God, Marijt, ik heb zo naar je verlangd, ik heb je zo nodig...’
Marijt blijft de hele dag, even doet het haar goed als Alex zegt: ‘Je bent mooi zo Marijt, maar als ik eerlijk mag zijn had ik je liever zoals het vroeger was, in dat kleurige kleedje van je met die mooie kap en die zware bloedkoralen ketting om je hals.’
‘Dat kan nu toch niet meer?’ glimlacht Marijt.
| |
| |
‘Nee, dat kan niet meer, maar als we in Frankrijk zijn, alleen in ons huis, moet je het toch weer aantrekken. Een stukje Holland hebben we dan toch, al zou ik niet willen blijven. Ik ben toch van dat kikkerland van jullie gaan houden...’
Alex vertelt haar dat de chirurgijns er geen bezwaar meer tegen hebben dat hij naar Frankrijk reist. Zijn rang geeft hem recht op vervoer in een karos met een ervaren koetsier en een gewapende geleide voor mogelijke overvallen, want nog altijd is de weg niet veilig. Maar het kan nog wel een maand duren voor er bericht van de regering uit Parijs komt, waarin zijn overplaatsing gelast wordt en zijn nieuwe bestemming aangegeven.
‘Ga dan zolang met me mee naar Hoogwoud,’ dringt Marijt aan, maar Alex schudt het hoofd. ‘Dat kan niet Marijt, ik ben nog altijd soldaat en ben hier geconsigneerd. Ik mag de standplaats niet verlaten. Maak jij je intussen klaar voor de reis. Pak je valiezen, neem niet meer mee dan het nodige. In Frankrijk is alle gelegenheid te kopen wat je hartje maar begeert. En...’ voegt hij er glimlachend aan toe, ‘alles naar de laatste mode.’
Ze eet die dag bij Alex. De oude stokdove huishoudster die een kanonschot nauwelijks hoort - laat staan de klopper of een bel - is een voortreffelijk kookster.
Marijt vraagt naar Dirk. Het zou haar liefste wens zijn dat hij ook meeging naar Frankrijk om een rustiger bestaan te leiden. Hij zou een herberg voor de reizende man kunnen beginnen.
‘Hij komt vanmiddag kaarten,’ vertelt Alex, ‘vraag het hem zelf.’
Dirk wil niet naar Frankrijk, nooit meer. Hij wil in Holland blijven. Alex knipoogt, hij kent Dirks geheim. In Alkmaar woont een vrouw, een jonge weduwe, die het zo goed met Dirk kan vinden dat ze hem wel trouwen wil.
‘Ik begin als ik ontslag uit dienst krijg en dat lukt wel, want ik ben maar een gewone kok...’
‘Een buitengewone,’ valt Alex hem in de rede.
‘Buitengewoon dan, maar ik ben geen soldaat, ik kom er wel uit. Maar dat plan van die herberg van jullie lijkt me wel. Ergens op een dorp waar veel reizigers doorkomen. Een naam heb ik ook al bedacht.’
‘Een naam?’ vraagt Marijt verwonderd. ‘Hoe dan?’
| |
| |
‘Herberg “De Houtepoot”, wat anders?’
|
|