Marijt
(1971)–Frederik Pieter Groot–Tweede hoofdstukMarijt leeft in haar geluksdroom, ze weet het nu zeker: Alex Dumas houdt van haar en hij zal woord houden, hij komt terug en ze zullen trouwen. Hij zal haar meenemen naar Frankrijk. Hij heeft het met zoveel woorden niet gezegd maar wel laten doorschemeren dat hij aan het Hollandse klimaat, aan dit land van mest en vuile mist en regen, nooit zal kunnen wennen. Het is haar om het even, al neemt hij haar mee naar Amerika. Ze zal overal gelukkig met hem zijn. Het komt natuurlijk omdat ze teveel van de toekomst droomt - ze is zich dat wel bewust - maar de boerderij hier en de mensen beginnen haar hoe langer hoe meer tegen te staan. Oom en tante Schermer vormen nog de band, die houden haar nog vast. Als boerin kan ze niet op eigen benen staan, dat weet ze, maar als vrouw kan ze dat wel en dat wil ze ook. Ze denkt er ernstig over haar vee te verhopen en haar land te verhuren, er zijn liefhebbers genoeg. De prijzen schijnen weer wat op te lopen, voor de verkoop ligt de markt niet slecht meent ze. Als alles opgeruimd is wil ze hier rustig blijven wonen tot Alex haar komt halen. Toch aarzelt ze nog, ze ziet er wel tegenop om oom en tante Schermer haar plan bekend te maken. Over haar liefde voor Alex heeft ze nooit een woord gerept. Aleid, haar vriendin, is de enige die ze daarover in vertrouwen heeft genomen. De familie zal wel schrikken. Er is nóg iets dat haar terughoudt: de gedachte aan haar broer Dirk. Wat moet die ziel beginnen als hij uit het leger komt? Hij wil immers wel uit de dienst ontslagen worden en hij twijfelt er niet aan of ze zullen een halve soldaat als hij wel laten gaan. Wat moet Dirk dan? Ze heeft al eens met de gedachte gespeeld dat Aleid een goede | |
[pagina 127]
| |
vrouw voor hem zou zijn. Aleid - de dertig al gepasseerd - kun je niet knap noemen, veel geld heeft ze ook niet. Haar kleine bedrijfje waarop ze bovendien nog geld heeft geleend toen verleden jaar zes beste zeugen van haar de varkenspest niet overleefden, is haar enige bezit. Aleid van Herwerden heeft niet veel aftrek meer, ze heeft het zonder wangunst op Marijt eerlijk verteld en ook dat ze als jonge vrouw nog wèl naar een man verlangde. Ze zou Aleid zo graag voor het lot bewaren een blauwkous te worden, een oude vrijster, meer geduld dan geacht. Maar zou Aleid Dirk ondanks zijn houten been willen hebben? Dirk zal een groot bedrijf niet aankunnen, het kleine spul van Aleid wel of anders zou hij misschien ergens een herberg kunnen beginnen, dan blijft hij in zijn vak van kok. Natuurlijk zal ze Dirk met alle liefde aan geld helpen. Alex heeft gezegd dat ze Dirk dezer dagen kon verwachten. Ze zal hem dan allereerst vertellen wat zij van plan is en meteen een balletje opgooien over Aleid. Of hij die kant uit zou willen is vers twee; ze kent Dirk zo weinig, hij is zo anders geworden dan vroeger. Niet meer de oude Dirk die zioh door zijn jongere zus liet gezeggen. Hij is zijn eigen moeilijke weg gegaan. De komst van Griet Jongejan heeft een hele verandering gebracht. De andere Griet, Griet Dekker, leefde zonder haar, Ma, de meid die daarna kwam, naast haar, maar Griet Jongejan leeft mèt haar. Ze is blij de vrouw de deur niet gewezen te hebben. Stil en bescheiden gaat ze haar gang zonder haar grote dankbaarheid telkens hinderlijk te tonen. Marijt kan alles aan haar overlaten. Griet vindt altijd het juiste ogenblik haar te raadplegen en te doen beseffen dat ze haar - Marijt - toch als de boerin en zichzelf als de meid beschouwt. De weduwe van Jan Smak helpt af en toe en maakt de kaas, vrouw Jongejan is daar evenmin als Marijt erg bedreven in. Het zal een verlichting zijn als ze van dat kazen af is. Twee maal per dag kazen is een grote druk, maar de melk moet nu eenmaal verwerkt worden, ze kan het niet laten weglopen. Kees van Gracht ziet ze meestal maar eenmaal per dag. Hij komt bij haar en Griet te konkelen - de tienuursboterham opeten - en vertelt dan wat hij gedaan heeft en van plan is te gaan doen. | |
[pagina 128]
| |
Het schijnt haar toe dat hij er de laatste dagen niet meer zo met zijn hoofd bij is, hij kan af en toe zo afwezig doen. Maar op haar vraag of hij soms ziek was heeft hij alleen maar wat zitten grinniken en gezegd: ‘Nou nee, ziek ken je ut niet noeme...’ Kees laat vrouw Jongejan duidelijk merken dat hij haar de daden van haar man aanwrijft, ze krijgt geen goed woord van hem, het is een snauw en een grauw. Al een paar maal heeft Antje, de weduwe van Jan Smak, hem op de vingers getikt en gezegd dat Griet geen hond was. 's Avonds na het ‘halfzesje’ - de avondboterham - blijft Griet meestal Marijt nog een paar uur gezelschap houden. Een grote praatster is het niet, doorgaans vormt het tikken van haar breinaalden het enige teken van haar aanwezigheid, maar Marijt is te veel met haar eigen gedachten bezig om daarop te letten. Ze mist Griet alleen als die even naar haar eigen kamertje gaat om wat te halen of noodzakelijk buiten op het huisje moet zijn. Van het kamergemak maakt alleen Marijt nog steeds gebruik, ze zou het niet prettig vinden dat met een ander te delen.
Het is onverwacht kil geworden, de wind is om. Griet heeft voor Marijt en haar een blikken stoof voorzien van een test vuur. Ze zitten 's avonds echt te kleumen op het staltje, maar ze zullen toch tot november moeten wachten eer ze naar de kamer waar het houtvuur brandt kunnen verhuizen, de koeien lopen nog lang en breed buiten. Een paar herfstkalvers eisen wat extra zorg, maar verder valt er voor het volk niet veel te doen, het graan is binnen. De daghuurmannen hebben voorlopig gedaan gekregen, Kees van Gracht kan het wel alleen af. Hij krummelt de laatste dagen wat in de siertuin, de trots van Marijt. De meeste boerinnen geloven het wel, ze hebben het druk genoeg, maar Marijt besteedt er veel aandacht aan. Ze probeert de zomer te verlengen met goede najaarsbloemen en Kees is al bezig de eerste bloembollen te planten voor het volgend voorjaar. Ze moet morgen eens met Kees praten; ze wil de tuin wat anders maken, er moeten een deel tweejarige planten bij. Het is wel vroeg maar dan kunnen ze goed aanwortelen voor de winter. | |
[pagina 129]
| |
‘Ik wou dat ik van de boerderij evenveel wist als van de tuin,’ denkt Marijt wel eens, want op dat punt kan ze menigeen een lesje geven. Haar siertuin is onbetwist de mooiste van het dorp, ze kan er echt trots op zijn! Griet zit tegenover haar te breien. Ze ziet er al heel wat beter uit dan toen ze hier kwam, het gejaagde is weggetrokken van haar gezicht, ze voelt zich echt veilig bij Marijt. Er zijn er inderdaad geweest die Marijt een verwijt hebben gemaakt toen bekend werd dat zij de vrouw van Houtepoot in huis had genomen, maar langzamerhand is het nieuwtje eraf geraakt. Griet wordt ongemoeid gelaten. Ze durft zelfs weer in het dorp een boodschap voor Marijt te doen. Een enkele keer schreeuwt een opgeschoten jongen haar nog wel eens na ‘Houtepoot, Houtepoot’ maar daar slaat ze geen acht meer op, daarvoor is ze al te vaak uitgescholden. ‘Het wordt echt hufterig,’ huivert Griet, ‘zei ik wat melk warme voor een koppie tuutmelkGa naar voetnoot*? Het fornuis in het achterend brandt nag wel.’ Marijt knikt. ‘Dat is best.’ Ze is een van de weinigen die over een ijzeren fornuis beschikt, nog uit de boedel van Cierik. De meeste huisvrouwen koken boven open vuur. Griet dribbelt de koegang op, maar terstond komt ze terug. ‘Het zal wel efkes dure, het fornuis is tóch uitgaan.’ Marijt trekt huiverend haar omslagdoek om zich heen. Griet heeft gelijk, het is hufterig. Ah ze maar even haar voeten van de stoof haalt kruipt de kou bij haar benen op. Ze laat haar bovenrok wat zakken zodat die over de stoof heen stulpt, ze kan zo de warmte beter bewaren. Eigenlijk is ze een beetje boos op zichzelf: ze lijkt wel een ouwe vrouw; die doen dat bij voorkeur, hun rokken laten zakken. Het is al eens gebeurd dat een wijfke in slaap sukkelde en boven de stoof in brand raakte. Ze kan er niets aan doen, ze is nu eenmaal kouwelijk van aard. Straks, als ze de hete melk heeft gedronken, zal het wel beter gaan en daarna kruipt ze meteen in bed. Misschien zit er wel een kou achter en dan moet je oppassen... Ze zit met haar rug naar de stal, maar ze hoort iemand op het | |
[pagina 130]
| |
stalhout naderen. ‘Griet is toch gauw klaar,’ denkt ze blij, maar het is niet Griet maar Kees van Gracht die ineens naast haar stoel staat. ‘Wat jaagt jou?’ vraagt ze koeltes. ‘Moet de roodbont soms nei stal en moet ik helpen?’ Kees schudt het hoofd. ‘Nee, die ken nag wel een paar dage in het land bloive, het wordt wel are week voor die an kalven toe is. Maar ik wou morgen die pioenroze verplante. Weer wou je ze hewwe?’ Verwonderd kijkt Marijt de knecht aan. ‘Heb je zo'n drift,’ vraagt ze halfluid, ‘dat had je toch morgen wel zegge kend? Nou ja, zet ze maar wat uitwerdan, links nei de heg toe.’ Ze begint zich onbehagelijk te voelen onder de stekende blik van de man die ongevraagd is gaan zitten. Kwam Griet nu maar terug... Ze voorvoelt dat hij niet alleen voor de pioenrozen komt, het was helemaal niet nodig daarvoor nu nog terug te komen. Hij laat haar niet lang in het ongewisse, buigt zich naar haar over, pakt onverwacht haar hoofd tussen zijn twee handen en mompelt hees: ‘Je benne zelf een roos, een mooie pioenroos Marijt, weet je dat?’ Ze is te verbijsterd om te schreeuwen, zijn onverwachte aanval verrast haar toch. Voor ze het beseft heeft de kerel met zijn berekracht haar van haar stoel getild, drukt haar tegen zich aan en zoent haar. Haar rok is afgezakt, in haar onderrok staat ze voor hem. ‘Dat skiet al op,’ grinnikt hij, ‘de Fransoos zei je het klappe van de swuup wel leerd hewwe. Wat je van Cierik nag niet wiste heb hoi je wel boi brocht skat ik. Kom, ik ben niks minder as die Fransoos.’ Zijn handen graaien driftig langs haar lichaam, proberen haar rokken op te schuiven. ‘Hij moet Alex en mij gezien hebben,’ flitst het door Marijt, maar vóór ze om hulp kan roepen wordt haar een grote hand op de mond gelegd. Blijkbaar verkeert Kees in de veronderstelling dat Griet al naar bed is gegaan; meestal gaat ze ook om een uur of acht en het is nu bij negenen. In ieder geval houdt hij nergens rekening mee, trekt Marijt omver en probeert op de biezen matten zijn spel verder te spelen. Ze trappelt met haar benen, slaagt erin hem in zijn hand te bijten, maar die wijkt niet van haar mond. Ze brengt het niet verder dan een | |
[pagina 131]
| |
zwakke klagende kreet. Ze voelt haar tegenstand verslappen, ze kan niet meer... Maar dan is het Kees die een schreeuw geeft. Over hem gebogen staat Griet Jongejan als de wrekende gerechtigheid die hem met een blauw aardewerk melkkan een opdoffer heeft gegeven waarvan hij kwekt. Hij laat Marijt los, grijpt naar zijn hoofd dat brandplekken begint te vertonen door de hete melk die er langs is gevloeid. Dan krabbelt hij overeind en staat zwaaiend op zijn benen voor Marijt. ‘Deer is-ie wel van opknapt denk,’ zegt Griet voldaan. ‘Lillike skoft, skaam joi je niet?’ Kees haalt de schouders op. ‘Soldatenhoeren benne allemangading,’ mompelt hij. ‘En zoi is een soldatenhoer, ze heb hier met een Franse officier legge te kroelen, ik heb het zelf zien.’ ‘Dat lieg je,’ roept Marijt, maar dan richt ze zich hoog op. Ze voelt zich toch te goed om deze kerel tekst en uitleg te geven van haar doen en laten. Ze zegt alleen: ‘Da's nou de tweide keer Kees van Gracht dat je an 't donderjage benne. De eerste keer met Griet Dekker en nou wou je ut met moin perbere. Ik heb je toen 'zoid dat je maar gaan moete en ik zeg het weer. Maar nou zei ik later niet zegge dat je toch maar bloive moete. Gaan maar met Griet mee nei het achterend, dan ken die je gezicht wat insmere met zoete olie. Wat je teuge je vrouw zegge wulle moet joi wete. Ik zei voor de eerste en de leste keer men mond wel houwe.’ ‘Da's je geraden ok,’ gromt Kees. ‘As ik an de grote klok hang wat ik hier met men oige ouge zien heb zelle ze moin gelouve maar zo'n rare kol as joi niet, Marijt Bouws.’ Hij draait zich om en gaat met Griet mee naar de achterkeuken om zijn gehavende gezicht te laten betten. ‘Je kenne zaterdag om je geld komme,’ roept Marijt hem nog na. ‘Ik zei je een week nag uitbetale. As ik maar van je of ben.’ ‘Je benne veul te goed vrouw,’ verwijt Griet haar als Kees vertrokken is. ‘As je wiste wat-ie in de keuken allegaar nag teugen moin uitbraakt heb...’ ‘Ik wul het niet weten,’ zegt Marijt die - nog trillend - op haar stoel zit. De waarheid van wat Kees haar voorhield is echter | |
[pagina 132]
| |
meteen diep tot haar doorgedrongen. Als ze gaat praten praat hij ook en de mensen zullen Kees - op wie niemand ooit een natte vinger heeft kunnen leggen - geloven. Men heeft haar al met een schuin oog aangekeken toen ze onverwacht met Cierik trouwde en de ordentelijke Aris Hoet liet zitten. Ze zal opnieuw over de tong gaan. Op een of andere manier zal Alex het wel te weten komen. Af en toe vertonen zich Franse soldaten in het dorp. Men zal het hun wel vertellen en zij brengen het wel weer aan de kapitein over. Maar nu weet ze het zeker: ze ruimt de boerderij op, dan is er voor Kees geen reden meer om te blijven. Als er om het huis wat te doen is of de bogerd moet worden gemaaid kan ze een daghuursman nemen. Natuurlijk wordt een boer het recht toegekend zijn volk tussentijds te ontslaan als hij gaat rentenieren. Kerstmis en vrouwendag - wanneer personeel aangenomen en ontslagen wordt - gelden dan niet meer. Met die gedachte gaat ze slapen en de volgende morgen wandelt ze al vroeg naar de Schermers. Ze kan er niet onderuit, ze zal oom Olvert en tante Neeltje moeten vertellen wat er gebeurd is en ze zal zeker niet het aandeel van Griet verzwijgen. Ze had Griet een mooie zilveren schaar willen geven, maar Griet had beslist geen cadeau willen hebben. ‘Joi zou et ok daan hewwe denk en iedere vrouw wel,’ had ze gezegd. ‘Wel foei, hè je et ooit op een fejool hore speule, zo'n astrantigheid...’ Er staat een rijtuig op het erf van oom Olvert, ze herkent het sierlijke wagentje van burgemeester Appel. Even aarzelt ze, de mannen zullen zaken te bespreken hebben en haar het oor niet kunnen lenen. Ze kan misschien beter op een andere tijd terugkomen wanneer het beter voegt. Ze wil weer teruggaan, maar tante Neeltje die in de achterkeuken aan het heerdkoekGa naar voetnoot* bakken is heeft haar al gezien en vertoont zich al boven de half geopende onderdeur. ‘Hè Marijt, deer doen je goed an. Wul je een warme heerdkoek met butter en stroup? Dat gaat er wel in op de vroege ochtend!’ Nu kan ze niet meer terug. In de keuken treft ze meteen oom | |
[pagina 133]
| |
Olvert en Dirk Appel. Zo zakelijk schijnt het onderhoud dus niet te zijn, anders had oom Olvert zijn bezoeker wel meegenomen naar de opkamer, waar hij gewoonlijk zijn schrijfwerk doet. Ze schikt bij. Tante Neel heeft al een blauw daags boterhambordje voor haar neergezet, schuift er een warme plaatkoek op en wijst op de bruine stroopkan. ‘Bedien je zelf maar, ik heb genog...’ De burgemeester zit ook smakelijk van een haardkoek te happen. Hoewel Marijt niet veel trek heeft bewijst ze tante Neel toch maar de eer die haar als befaamd haardkoekbakster toekomt. Marijt besluit te praten waar de burgemeester bij is; hij is een officieel persoon, als ze dat niet wil zal hij niet aan de grote klok hangen wat er gisteravond is gebeurd. Ze komt echter niet aan het woord. ‘Je kan het grote nieuws nog niet gehoord hebben Marijt,’ zegt de burgemeester. ‘Grote nieuws? Wat bedoel je Appel?’ ‘De Engelsen zijn bij Den Helder geland. Ze willen samen met de Russen en de Oranjegezinden de Fransen het land uitjagen. Het zal ze wel lukken ook. De Hollandse matrozen die op de Franse vloot dienden hebben geweigerd tegen hun landslui op de Engelse vloot te vechten. Den Helder is bezet. Als burgemeester weet ik dat de Fransen dit wel hadden verwacht. Generaal Brune, de Franse opperbevelhebber, en generaal Daendels die het Bataafse leger aanvoert hebben hun maatregelen wel genomen. Zonder slag of stoot zal het wel niet gaan. Het betekent voor het ogenblik volop oorlog...’ Marijt is wit weggetrokken. ‘Volop oorlog’, dat betekent dat Alex mee moet vechten, als kapitein zijn compagnie moet aanvoeren en ook Dirk loopt natuurlijk gevaar. Ze behoeft Dirk nu niet meer te verwachten, zoals Alex zei; hij krijgt natuurlijk geen verlof, evenmin als Alex. Alex was op doorreis naar Hoorn, maar het is de grote vraag of hij daar nog is. Het heeft weinig zin naar Hoorn te gaan om hem te zoeken. Trouwens, als ze hem vindt zal hij toch niet met haar meegaan en als hij het onverhoopt wel doet, waar moet ze hem dan verbergen? Ze zullen hem natuurlijk vinden en dan wacht hem als deserteur de kogel. Alex heeft haar zelf verteld dat een paar maanden geleden in Alkmaar vier soldaten en een sergeant zijn doodgeschoten om- | |
[pagina 134]
| |
dat ze uit het leger waren gevlucht. Ze voelt zich soldatenvrouw. Ze zal het af moeten wachten, kan alleen maar bidden dat hij de oorlog overleeft. ‘Krijgen we hier ook last?’ vraagt ze benepen. ‘Ik zal je er eerlijk op antwoorden, Marijt. Dat is niet uitgesloten. We zullen wel doortrekkende troepen krijgen. Dat betekent vaak plundering en jij mag als alleenstaande vrouw wel oppassen. Of het nu Fransen, Engelsen, Russen of Pruisen zijn: in de oorlog is iedere vrouw boelgaaf voor rondtrekkende soldaten.’ Het geval met Kees is ineens niet belangrijk meer. Wat betekent het, nu er weer zoveel onheil over het land is gekomen en volgens de burgemeester zoveel vrouwen de kans lopen geschoffeerd te worden? In ieder geval lijkt nu haar plan om - nu de tijd zo onzeker wordt - haar vee van de hand te doen vóór het gevorderd kan worden, aannemelijk. Ze zou nu over Kees kunnen zwijgen. Maar zal die het bij die ene poging laten? Het zal toch beter zijn dat de burgemeester weet wat hij van haar wilde en hem de pen op de neus kan geven. Het woord van Dirk Appel heeft veel gezag, ook bij Kees van Gracht... ‘Ik had docht om mijn vee te verkopen, ik ben het boeren loof. Deer kom ik oigenlijk voor. En den is er nàg wat...’ Zonder terughouding, maar ook zonder overdrijving of zelfbeklag vertelt ze hoe Kees, de knecht, zich heeft misdragen en ze laat niet na het gedrag van Griet te prijzen. Tante Neel zou geen vrouw zijn als ze niet fris van de lever Kees begon uit te maken voor alles wat lelijk was en van de burgemeester te eisen dat hij de onverlaat in het kot moet stoppen. ‘Ik zou het kunnen doen,’ zegt Appel bedachtzaam. ‘Natuurlijk zou ik het kunnen doen, maar wordt Marijt daar wijzer van? Ze heeft die Fransman aan de hand, dat kan en wil ze niet ontkennen, nietwaar Marijt?’ ‘We houden van elkaar en gaan trouwen,’ zegt ze beslist. Ze merkt op dat het stroeve gezicht van de burgemeester zich vergrauwt in een pijnlijke trek, even maar. Het wordt haar ineens klaar wat ze eigenlijk al lang vermoedde. Het doet Dirk Appel pijn dat ze omgang heeft met de Fransman, pijn omdat hij zelf van haar houdt. Hij zal het nooit zeggen, hij is getrouwd en eerbiedigt zijn huwelijk, hoewel dat veel vraagtekens heeft. Hij | |
[pagina 135]
| |
is ook geen man om te hopen dat zijn knorrige wantrouwende vrouw gauw dood zal gaan om dan de baan vrij te hebben. Hij zal blijven zwijgen en moet proberen Marijt haar geluk te gunnen. Hij kan voor Marijt nooit meer zijn dan haar raadsman en grote vriend. Van haar kant zal ze hem altijd blijven achten, ze mag deze vriendelijke rustige man bijzonder graag. Ze weet dat ze een goed echtgenoot aan hem zou hebben, maar het water is nu eenmaal te diep. Ze zullen elkaar als in het oude lied van de twee Coninkskinderen nooit krijgen en ze verlangt er ook niet naar. In haar hart is maar plaats voor één: voor Alex Dumas... Oom Olvert en tante Neel hebben de verwarring bij de burgemeester niet opgemerkt, evenmin gelet op de blos die even over Marijts wangen is getrokken. Dirk Appel en Marijt hebben elkaar begrepen en alles zal blijven zo het is. Oom trekt grote wolken uit zijn lange pijp. ‘Wat denk je van Kees, burgemeester?’ vraagt hij. ‘Over dat verkopen praten we aanstonds wel.’ ‘Kan jij Kees niet terugnemen Olvert?’ ‘Op moin zel-ie zen oige niet veroize,’ zegt tante Neel vinnig. ‘Hoi zei zen wants wel droug houwe, maar moete woi nou alle dage teugen die lillike gluperd ankoike?’ ‘Hij kan ook bij mij wel komen,’ aarzelt Appel, ‘maar je weet hoe de vrouw is, hij zal met haar niet overweg kunnen.’ ‘Die rooien het nooit,’ geeft Olvert grif toe. ‘Best, ik neem hem terug, maar hij moet dat huisje bij jou uit Marijt. Niet meer de kater zo dicht op het spek zette. En joi moet eerst met hem prate burgemeester.’ ‘Ik zal hem vanmiddag nog op het raadhuis laten komen,’ belooft Appel. ‘Volgend punt van de agenda: Marijt wil ophouden met boeren. Tja...’ ‘Geen vee verkopen nou,’ meent oom Olvert. ‘Alleman verkoopt nou, ze benne allegaar bang voor de boze wolf. De prijzen vliegen naar beneden. Over verkopen praten we later wel Marijt. Ik zal het vee vandaag wel laten ophalen en bij mij het land injagen... En as ik jou was ging ik es een week uit. Ken je niet te warskip naar je vriendin op Nierop?’ ‘Daar had ik zelf ook al over gedacht,’ zegt Marijt, blij dat voor alles een oplossing wordt gevonden. ‘Ik kan morgen een | |
[pagina 136]
| |
briefke met de vrachtman meegeven dat ik overmorgen kom.’ ‘Ik zou mijn goud en zilver en wat je meer van waarde hebt maar hier brengen,’ raadt oom. ‘En wat moet Griet?’ ‘Hierkomen vanzelf tot Marijt verom is,’ beslist tante resoluut. ‘Deer is geen praat over, Griet leite we niet meer an der lot over...’ Gelijk met Marijt stapt Appel de deur uit. Hij biedt niet aan haar met zijn rijtuig thuis te brengen, het is immers maar tien minuten lopen van het huis van Schermer naar Marijts boerderijtje. Hij drukt haar de hand, kijkt haar lang in de ogen. ‘Dag Marijt,’ zegt hij dan, ‘het aller, àllerbeste mijn kind.’ ‘Dag... Dirk.’ En fluisterend voegt ze er aan toe: ‘Het spijt me, maar ik kàn het niet...’ Dan draait ze zich om en zonder nog om te zien loopt ze het erf af. |