De wonderlijcke historie van de Noordersche landen
(1562)–Olaus de Groot– AuteursrechtvrijOlaus de Groot, De wonderlijcke historie van de Noordersche landen (ed. Cornelius Grapheus) (vert. Willem Silvius). Willem Silvius, Antwerpen 1562
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
Openbare Bibliotheek Brugge, signatuur: GGB 0374
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De wonderlijcke historie van de Noordersche landen van Olaus de Groot in een editie van Cornelius Grapheus uit 1562. Er is gebruik gemaakt van een door Stichting Vrijwilligersnetwerk Nederlandse Taal o.l.v. Nicoline van der Sijs en Hans Beelen aangeleverd bestand.
redactionele ingrepen
De titelpagina is overgenomen uit het Guido Gezellearchief, Openbare bibliotheek Brugge, signatuur: GGB 0374.
De paginanummering van het origineel is enigszins verwarrend: deze loopt van 1r-48v, dan van 35r-42v (deze nummers worden dus dubbel gebruikt), vervolgens van 49r-208v; de nummers 209r-216v zijn in de druk overgeslagen; de nummering wordt na fol. 208v voortgezet met 217r-294v. Vanaf fol. 265r staan de paginanummers in de druk in Romeinse cijfers (evenals de voorgaande Arabische paginanummers door ons Arabisch weergegeven. Voor het ongenummerde voorwerk is gebruik gemaakt van de katernsignaturen (*1r-8v, **1r-**4v).
fol.*7r: Vanden raders, instrumenten ende peryckelen der berwerckers → ‘Vanden raders, instrumenten ende peryckelen der berchwerckers’.
fol. 3v: IN ijslant (twelcke een lant is gheleghen vast aen die veruroesen see, onder die subiectie vanden Coninck van Noorweghen, → ‘IN ijslant (twelcke een lant is gheleghen vast aen die veruroesen see, onder die subiectie vanden Coninck van Noorweghen)’.
fol. 6v: die tackan die afghebroken sijn → ‘die tacken die afghebroken sijn’.
fol. 7v: vergaederen die ionghers laerlijcx → ‘vergaederen die ionghers iaerlijcx’.
fol. 9v: van hemlieden te quetsen oft seer te te doene → ‘van hemlieden te quetsen oft seer te doene’.
fol. 9v, 10r, clouen: ontbrekende c uit custode overgenomen.
fol. 10v: om priijs te winnen → ‘om prijs te winnen’.
fol. 10r: alsoo verre alst ijs effen ende onghebroken ijs → ‘alsoo verre alst ijs effen ende onghebroken is’.
fol. 21v: ende sijn oock noch ter tiji seer curieus → ‘ende sijn oock noch ter tijt seer curieus’.
fol. 22v: die platte velden ende valleyen vruchtdaer te maken → ‘die platte velden ende valleyen vruchtbaer te maken’.
fol. 28v: tustchen die cromme ende rootsachtighe diepten → ‘tusschen die cromme ende rootsachtighe diepten’.
fol. 29r: INDEN Roordersche landen is een landtschap gheleghen → ‘INDEN Noordersche landen is een landtschap gheleghen’.
fol. 30r: van bouen den berch afgheualllen → ‘van bouen den berch afgheuallen’.
fol. 31r: verotte scorssen → ‘verrotte scorssen’.
fol. 32r, 32v: In het origineel ontbreken deze pagina's.
fol. 45v: datse met handen dan menschen soo ghehouwen waren → ‘datse met handen van menschen soo ghehouwen waren’.
fol. 46r: Mant sommighe van dese steenen hebben het faetsoen van het hooft van een mensche → ‘Want sommighe van dese steenen hebben het faetsoen van het hooft van een mensche’.
fol. 35r: inde locht, op der aenden oft int water → ‘inde locht, op der aerden oft int water’.
fol. 51r: ende de ander ap dander sijde → ‘ende de ander op dander sijde’.
fol. 55r: die van Flnlandt → ‘die van Finlandt’.
fol. 57r: Vande ghelijcken tooouerijen → ‘Vande ghelijcken toouerijen’.
fol. 58v: daer hy nu selue betoouert is sitttende → ‘daer hy nu selue betoouert is sittende’.
fol. 59r: haer gbenoechte ende wellust → ‘haer ghenoechte ende wellust’.
fol. 59v: als daer eeen bode quam → ‘als daer een bode quam’.
fol. 60r: foutief paginanummer 40 rechtgetrokken.
fol. 61r: den menschhen → ‘den menschen’.
fol. 66v: ooologhe → ‘oorloghe’.
fol. 69r: maer zijn oock somtijts vrolijjck → ‘maer zijn oock somtijts vrolijck’.
fol. 275r, 275v: In het origineel ontbreken deze pagina's.
fol. 86v: Als ick die kinders van Suertinck (dwelcke my goet dochten. → ‘Als ick die kinders van Suertinck (dwelcke my goet dochten)’.
fol. 86v: Hem doende gheeesselen → ‘Hem doende gheesselen’.
fol. 87v: die eene gh naemt was Hetha → ‘die eene ghenaemt was Hetha’.
fol. 87v: voer e die Conincklijcke banieren van Denemarcken → ‘voerde die Conincklijcke banieren van Denemarcken’.
fol. 89r: foutief paginanumer 79 rechtgetrokken.
fol. 89v: dat hy was vecsoeckende → ‘dat hy was versoeckende’.
fol. 90r: om dat hijt hem te fraeyer soude cuysschem → ‘om dat hijt hem te fraeyer soude cuysschen’.
fol. 91r: foutief paginanummer 81 rechtgetrokken.
fol. 96v: hebben trrstont van Arngrims kinderen beuochten geweest → ‘hebben terstont van Arngrims kinderen beuochten geweest’.
fol. 101r: ende ende dat hy siende was → ‘ende dat hy siende was’.
fol. 105r: deweclke hem verwinnende → ‘dewelcke hem verwinnende’.
fol. 114r: ende seer selden te verghee s gheschoten → ‘ende seer selden te vergheefs gheschoten’.
fol. 122r: eenen anderen Capiteyn die ghemaent werdt den hooch moedighen Hacho → ‘eenen anderen Capiteyn die ghenaemt werdt den hooch moedighen Hacho’.
fol. 128v: ridder slaen, al lst dat hy selue → ‘ridder slaen, al ist dat hy selue’.
fol. 133r: met ongbeblusten calck → ‘met ongheblusten calck’.
fol. 133v: Daeromme soo wil ick hier by boeghen voor een exempel → ‘Daeromme soo wil ick hier by voeghen voor een exempel’.
fol. 135r: dat by ten laetsten moeste vlieden wten lande → ‘dat hy ten laetsten moeste vlieden wten lande’.
fol. 146r: ter middernacht als yegeliijc was in ruste → ‘ter middernacht als yegelijc was in ruste’.
fol. 147v: warachtelijck ende particulierlierlijck → ‘warachtelijck ende particulierlijck’.
fol. 150r: aermomoede die sy gheleden hebben → ‘aermoede die sy gheleden hebben’.
fol. 151v: dat hy (...) mohte wt senden op zee → ‘dat hy (...) mochte wt senden op zee’.
fol. 153r: foutief paginanummer 150 rechtgetrokken.
fol. 154r: moede werden van swemmen erde tondergebrocht → ‘moede werden van swemmen ende tondergebrocht’.
fol. 155r: foutief paginannummer 151 rechtgetrokken.
fol. 155r: om dat hy te beter soude mogen wt swenmen → ‘om dat hy te beter soude mogen wt swemmen’.
fol. 155v: MEm vint beschreuen → ‘MEn vint beschreuen’.
fol. 157r: foutief paginannummer 153 rechtgetrokken.
fol. 157r: meer henlieden toebehoorde dan die van Smeden → ‘meer henlieden toebehoorde dan die van Sweden’.
fol. 159r: foutief paginannummer 155 rechtgetrokken.
fol. 164r: op recheen op die achterste voeten → ‘op rechten op die achterste voeten’.
fol. 165v: daer hy best chijnt toe te dienen → ‘daer hy best schijnt toe te dienen’.
fol. 167v: ende als als sy vlieden soo en houden sy niet op → ‘ende als sy vlieden soo en houden sy niet op’.
fol. 176r: door vechten ende quade megen vermoeyt sijnde → ‘door vechten ende quade wegen vermoeyt sijnde’.
fol. 178v, Ten laetsten inde eylanden: loze nasaaltilde op de n van inde niet als breviatuur verwerkt’.
fol. 183v: sulken stroo heeft ghemeynelijck ses aren by eeen → ‘sulken stroo heeft ghemeynelijck ses aren by een’.
fol. 187r: om te mogen vtrdragen een lange legher voor een stadt → ‘om te mogen verdragen een lange legher voor een stadt’.
fol. 194r: foutief paginanummer 193 rechtgetrokken.
fol. 196r: foutief paginanummer 195 rechtgetrokken.
fol. 197r, sy naer hun treckende haerlieder rapieren: loze nasaaltilde op de tweede e van treckende niet als breviatur verwerkt’.
fol. 197r: seer haest te rugge danssende, nemet spel eyde → ‘seer haest te rugge danssende, nemet spel eynde’.
fol. 197v: om dat te lustiger ende met meeeder geluyt soude te wercke gaen → ‘om dat te lustiger ende met meerder geluyt soude te wercke gaen’.
fol. 198v: draghen anders gehen wapenen → ‘draghen anders gheen wapenen’.
fol. 202r, tot alderhande crijchsghebruyck: loze nasaaltilde op de tweede a van alderhande niet als breviatuur verwerkt’.
fol. 204v: xxx. Gothsche op Duytsche mijlen → ‘xxx. Gothsche of Duytsche mijlen’.
fol. 204v: onghemackelijcker van vanden peerden → ‘onghemackelijcker dan vanden peerden’.
fol. 206v: duysent andere listighe yractijcken → ‘duysent andere listighe practijcken’.
fol. 207r: als eensdeels ghestyt is, ende noch breeder sal verclaert worden → ‘als eensdeels gheseyt is, ende noch breeder sal verclaert worden’.
fol. 218v: Ick hebbe selue ghesien dan Musen (...) wit van hayre sijn gheworden → ‘Ick hebbe selue ghesien dat Musen (...) wit van hayre sijn gheworden’.
fol. 220r: foutief paginanummer 210 rechtgetrokken.
fol. 230v: S. Augustijn in siijn boeck vander stadt Gods → ‘S. Augustijn in sijn boeck vander stadt Gods’.
fol. 250r: ende maec, heuren nest op die oeuelkens → ‘ende maect heuren nest op die oeuelkens’.
fol. 264r, 264v: In het origineel ontbreken deze pagina's.
fol. 290r, 290v: In het origineel ontbreken deze pagina's.
fol. 294: foutief paginanummer 295 rechtgetrokken.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina (**4v) is niet opgenomen in de lopende tekst.
[fol. *1r]
De vvonderlijcke Historie vande Noordersche landen beschreuen door den Hoochgheleerden ende Eerweerdighen Heere Olaus de Groote Eertsbisschop van Vpsalen ende Ouerste vande Coninckrijcken van Sweden ende Gothlant. Inde welcke int corte seer claerlijck verhaelt worden alle die verwonderlijcke dingen ende groote nieuwicheden, diemen vindt inde selue Noordersche landen. Nu eerst ouerghestelt wten Latijne in ons Nederlantsche Duytsche sprake.[vignet]
TANTVVERPEN,
By die Camerpoortbrugghe inden gulden Enghel, by M. Willem Siluius, Drucker der Con. Maiest. An. M.D.LXII.
[fol. *4v]
Tafel ende Register van den inhouden der Capittelen, die in elcken Boeck van deser Historien vanden Noorderschen landen zijn begrepen.
VAnde ghelegentheyt vanden lande van Biarmen. | Fol. 1 |
Vande ghelegentheyt van Finlant. | fol. 2 |
Vande ghelegentheyt van Scriefinlant. | fol. 2 |
Vanden ghewelt ende groote cracht vanden Noortwesten windt | fol. 3 |
Vanden gewelt ende cracht vande Noorde winden. | 4 |
Vanden donder, blicsem weerlichten die men siet gheschien inde Noordersche landen, ende vande diuersche operatien ende effecten van dien. | fol. 5 |
Vande scherpe ende bijtende coude. | fol. 5 |
Vanden Rijm ende Sneeu | fol. 6 |
Vande diuersche vreemde ghedaenten vander sneeu ende glasen. | fol. 7 |
Vanden sloten ende blochuysen van sneeu ghemaeckt, ende hoe datse vanden Ionghers bestormt ende ghewonnen worden. | fol. 7 |
Hoe datmen ten ijse is loopende metten peerden ende vande prijsen die daer mede te winnen sijn. | 8 |
Hoe dat die lieden ten ijse lopen om prijs te winnen. | fol. 9 |
Vande herbergen die opt ijs ghemaect worden tot behoef vanden reysende man. | fol. 10 |
Hoe datmen ouer het ijs gaende is tusschen die opene plaetsen ende scueren. | fol. 12 |
Vande instrumenten die men ten ijse is ghebruykende. | fol. 14 |
Vande viercante steenen ende teeckenen die vanden Gotthen sijn opgerecht tot memorie van eeniger victorien. | fo. 15 |
Vande hooghe viercante steenen die opgherecht staen opde grauen ende sepulturen vande oude Gotthen. | fol. 16 |
[fol. *5r]
Vanden ghebeelden steenen | fol. 17 |
Vande vrewercken die metter schaduwen wijsen. | fol. 18 |
Vande stocken daer mede men weten mach de tijden vanden Iare. | 18 |
Vanden A.B.C. oft Letteren der Gotthen. | fol.19 |
Vande sulfer aderen ende brandende hitte der wateren. | fol. 20 |
Vande wonderlijcke ende vreemde natuere van sommighe berghen. | 21 |
Vande gheleghentheyt van Yslant ende manieren vanden volcke. | fo. 21 |
Vanden vreesselijcken geluydt datmen is hoorende inde hollen vanden steenrootsen die vast aen die zee staen. | fol. 22. |
Vande rootse de Ste Monick. | fol. 23 |
Vande ghecroonde rootse ende groote menichte van visschen. | fol. 24 |
Vande vloet ende ebbe inde see Oceane. | fol. 25 |
Vande groote perijkelen die inde Norweechse see gheleghen sijn, ende vande wonderlijcke natuere vanden ijse. | fo. 26 |
Vande lere schuyten vande seerouers van Groenlant. | fol. 27 |
Vande ongrondeerlijcke diepte die aen de costen van Norwegen is. | fol. 27 |
Vande hauens metten ijseren ringhen. | fol. 28 |
Vande perikeleusen doorganck op die berghen Schars ende Sulla, staende tusschen Sweden ende Norweghen. | fol. 29 |
Vande steenen beelden die op de hooge sneeuberghen ghestelt sijn. | 30 |
Hoe datmen gaet deur de doncker weghen. | fol. 30 |
Vande lichten ende tortsen van pijnboom hout ghemaect. | fol. 31 |
Van het ouerloopen ende inbreken vande staende wateren. | fol. 32 |
Vande drye vermaerde Meers van Gothlant. | fol. 32 |
Vande speluncken der roouers ende moorders. | 33 |
Vande groote excellencie ende schoonheyt vanden huyse ende state Aaranes ghenaemt. | fol. 34 |
Vanden lustighen hof die op den hooghen berch Kindaber is ghestaen, niet verre vanden voorseyden huyse. | fol. 36 |
Van het scoone ende vrucht- |
[fol. *5v]
baer eylant Elant ghenaemt. | fol. 37 |
Vanden vermaerden eylande Gothlant ghenaemt, in Oostgothlant gheleghen. | fol. 38 |
Vande wapenen vanden Coninghen ende Princen van Gothlant die ghehouwen staen inde berghen Hangoe. | fol. 40 |
Vande ghehelmde steenrootse. | fol. 42 |
Vande enghe passagien tusschen die rootachtighe hauens. | fol. 43 |
Vanden steenrootsen ende perijkeluesen wech, tusschen die rootsen van Idebencken. | fol. 44 |
Vande seer snel loopende beren. | fol. 44 |
Vande diuersche figueren van steenrootsen die aende costen van Oostgothlant staen. | fol. 45 |
Vanden steenen der ruesen ende vande fontein aderen. | fol. 46 |
Vander afgoderije der heydenen van Letauwen. | fol. 47 |
Vande valsche afgoderije vande ghene die onder den Polen woonende sijn. | fol. 48 |
Vande drie meeste goden der Gotthen. | fol. 35 |
Vande drye minder goden. | 36 |
Vande costelijcke ende triumphante kercke vande Noordersche goden. | fol. 37 |
Vande sacrificien ende offeranden der Gotthen. | fol. 38 |
Vande supersticien der Gotthen die sy ghebruycken alst donderde. | fol. 39 |
Hoe dat die Gotthen de goden beuechten. | fol. 40 |
Vande dry gesusters gouuernanten vanden menschen leuen, ende vanden Nymphen oft watergoddinnen. | fol. 41 |
Vanden Aluen dans by nachte. | fol. 42 |
Vande maniere van vechten teghen die bosch gheesten. | fol. 49 |
Vande waersegghers. | fol. 50 |
Vande toouerije vanden Coninck Erick, die men hiet winthoet ende meer ander. | fol. 52 |
[fol. *6r]
Vande tooueressen. | fol. 53 |
Vande tooueraers van Finlant. | fol. 55 |
Vande instrumenten der tooueraers int lant van Bothnien. | fol. 55 |
Vande zee tooueraers. | fol. 57 |
Vander ghelijcken toouereijen. | fol. 57 |
Van Gilbert die tooueraer, dewelcke betoouert sit in een diepe cauerne. | fol. 58 |
Vanden tormente dat die tooueressen vande quade gheesten aenghedaen wert. | fol. 59 |
Vande groote schaden die de quade gheesten doen. | fol. 61 |
Vanden ongheluckegen strijdt vanden Coninck Reynier van Denemarcke. | fol. 51 |
Vande groote wreetheyt vande wilde menschen | fol. 65 |
Noch vande wreetheyt vande wilde menschen. | fol. 64 |
Vande vijf diuersche spraken vande Noodersche landen. | fol. 64 |
Vande handelinghe der coopmanscap, ende dat sonder ghelt manghelende ware om ware. | fol. 65 |
Vanden Iaermarten ten ijse. | 66 |
Hoe dat die wilde Lappen haer houwelijcken maken metten viere dat wt eender keysteen gesleghen wordt. | fol. 68 |
Vande druckelijcke dansen. | fol. 69 |
Vanden hantwercke dat sy doende sijn by tlicht vander Manen. | fol. 69 |
Vande timmeraghe van haerlieder schepen. | fol. 71 |
Hoe dat sy de Ionghers leeren schieten. | fol. 72 |
Vande maniere van iaegen der wilde Lappen | fol. 73 |
Hoe datmen die peerden doet gaen ouer die hooghe sneeuberghen. | fol. 73 |
Vanden sorgelijcken deurganck tusschen die gheberchten. | fol. 74 |
Vande ordinancien die daer ghemaect sijn opt schieten |
[fol. *6v]
vanden rauen. | fol. 75 |
Hoe dat die wilde Lappen draghen haer kinders om gedoopt te wesen. | fol. 75 |
Hoe dat Noort ende Oostfinlant is bekeert gheweest totten Christenghelooue. | fol. 76 |
Vande ruesen. | fol. 77 |
Van diuerssche ruesen ende campvechters. | fol. 78 |
Vande soberheyt der Ruesen ende campvechters | fol. 79 |
Vande vromicheyt vanden seer vromen ende stercken Starchater | 81 |
Vande hulpe ende bystant die Starchater dede den ghenen die men ouerlast was doende. | fol. 82 |
Van des selfs Starchaters oeffeninghe. | fo. 83 |
Een cort verhael van Starchaters vrome ende cloecke feyten van wapen. | fol. 85 |
Vanden grooten ende vreeselijcken strijt der Gotthen ende Sweetschen teghen die Denen, daer Sterchater capiteyn generael was vanden Sweetschen ende Gotthen | fol. 87 |
Vande doot van Starchater. | fol. 89 |
Vanden vromen Haldan, ende ander vrome Campvechters die van hem sijn verwonnen geweest. | 90 |
Van eenen anderen Haldan ende sijn vrome daden. | fol. 92 |
Van Olo Vegerus. | fol. 93 |
Vanden strijt die de voorseyde Olo hadde tegen twee Campvechters dat ghebroeders waren, om te beschermen die eere van eender maecht. | 94 |
Vande vrome feyten van Arngrim ende Arnarod. | fol. 96 |
Vanden seluen Arngrim, ende toouerije der Finlanders. | fol. 96 |
Hoe dat Biarcho doot stack eenen beer, ende dede sijn medegeselle het bloet vanden beer drincken. | fol. 97 |
Van Reynier Rouwenbroeck genaemt. | fo. 98 |
Van Also een beschermer der maechdelijcker eeren. | fol. 99 |
Vande orloochsche practijcken van Fridleue. | 100 |
Van dergelijcke practijcken met voghelen. | 101 |
Vanden strijt die Coninck Haralt hadde teghen |
[fol. *7r]
eenen tammen draeck. | fol. 102 |
Vanden strijt die Frotho ende Fridleue hebben ghehadt teghen serpenten. | fol. 102 |
Vanden seluen Fridleue | fol. 103 |
Vande zeeroouerije die sommighe edel maechden waren bedrijuende. | fol. 103 |
Vande Mijnen ende hoe datse gheuonden worden. | fol. 106 |
Vande gheleghentheyt der aderen inde berghen. | fol. 106 |
Hoe dat men die metalen wter eerden graeft. | 107 |
Vande differencie der berchaderen. | fol. 107 |
Vanden raders, instrumenten ende peryckelen der berchwerckers. | fol. 108 |
Vande conste ende behendicheyt der smeden. | fol. 109 |
Vanden onderscheet der smiltelijcke metalen. | fol. 109 |
Vanden seluen metalen. | fol. 110 |
Vanden berchmannekens | fol. 110 |
Vanden blicxsem ende sijn operatie inde metallischen berghen. | fol. 111 |
Vande goutsmeden. | 111 |
Vande costelijcke ende rijcke cleederen der Ionghe dochteren, binnen die stadt van Sceninghe. | fol. 112 |
Vande boghemakers die Cruysboghen ende pijlen maken. | fol. 113 |
Vande pijlen ende worp pijlen dienende ter orlooghe. | fol. 114 |
Hoe dat ghemeynte seer haestelijck op die beenen is, ende inde wapenen. | fol. 114 |
Hoe dat die weghen beset ende bewaert worden voor die bespieders. | fol. 115 |
Vander ordonancien van deser vergaderde ghemeynte. | fol. 116 |
Hoe datmen is vechtende aen die oeuers vander zee. | fol. 117 |
Vanden slingers daer sy steenen ende gloyende ijsers mede worpen. | fol. 117 |
Vanden velten die met |
[fol. *7v]
hondert mannen voort gherolt worden. | 118 |
Vande maniere ende tijt om die velten aen te bringhen. | fol. 119 |
Vande listige putten om die vianden te bedrieghen. | fol 120 |
Vande orloochsche practijcken die Coninck Hacho dede met tacken van boomen. | fol. 121 |
Hoe dat die vianden die brantstichten gepuniert worden. | fol. 122 |
Van het selue. | fol. 123 |
Van het garnisoen dat in tijden van orlooge wort ghestelt ontrent het Meyr van Meler. | fol. 124 |
Hoe dat die Coninck gecoren wert. | fol. 125 |
Hoe dat die edelen vande Coninghen worden gheadopteert deur vrome feyten van orlooge. | fol. 126 |
Vande selue maniere van adopteren. | fol. 127 |
Hoe dat die hooch ghehoren ende edel kinderen worden geleert inden crichandel. | 128 |
Hoe datmen die edelionghers leert rijden te peerde. | fol. 129 |
Hoe dat die iongers ghecoren worden om te gaen ter orlooghen. | fol. 130 |
Vanden seluen met een wtwendige ceremonie. | fol. 130 |
Vande wapene ende gheweere der oude Gotthen. | fol. 131 |
Van ander oude costumen vanden ruyters. | fol. 132 |
Vande offeninghe der ruyters. | fol. 132 |
Vande wapenen ende practijcken der ruiters. | fol.132 |
Vande groote exactien ende wreetheyt van sommighe officiers ende gouuernuers. | fol. 133 |
Noch vande boose ende wreede gouuernuers. | fol. 134 |
Vande eeuwighe viantschap die de Sweetsche ende Gotthen draghen sijn, op die van Denemarcken. | fol. 136 |
Vander ghelijcke saken. | fol. 137 |
Vande groote tyrannie van Coninck Christerne die tweede van der namen. | fol. 138 |
Noch vande wreetheyt vanden seluen Coninck. | fol. 139 |
[fol. *8r]
Int neghenste Boeck.Vande draeyende sweerden die op raders ghestelt ende drayende ghemaect sijn. | fol. 141 |
Vande waghens met seysens toe gemaect. | 142 |
Vande copere vierspouwende peerden. | 143 |
Vande Noordersce artillerije. | fol. 143 |
Van het dryecantich gheschut. | fol. 144 |
Vanden orgel bussen. | 144 |
Van het wagen geschut. | 144 |
Hoe datmen de sloten ondergraeft ende ruyneert. | 145 |
Vande groote tyrannijen die dicwils bedreuen sijn gheweest vande vreemdelinghen ende verraders binnen Stocholmen. | fol. 145 |
Vande fondacie ende gheleghentheyt vande Coninclijcke stat van Stocholmen. | fol. 146 |
Vanden berch Bruncaberch, die ghestaen is buyten die Coninclijcke stadt van Stocholmen, ende vande campen die daer op gheschiet sijn. | fol. 147 |
Hoe dat die schapen weyden op die huysen, als die steden belegert sijn. | fol. 148 |
Hoe dat die steden die beleghert sijn, water vergaderen teghen datter ghebreck mach wesen. | fol. 148 |
Hoe dat die Gotthen hun behelpen als sy broot ghebreck hebben. | 149 |
Vande strijden tusschen die marasschen aende ghebroken bruggen. | 150 |
Vant fatsoen ende ghebruyck van die oude Noordersce scepen. | 151 |
Van een ander soorte van schepen. | fol. 152 |
Hoe dat die cooplieden inde hauens van Yslant om de plaetse malcander doot slaen. | fol. 152 |
Hoe dat die wederspannighe bootsghesellen gepuniert worden. | 153 |
Hoe dat de ruyters metten peerde ouer die riuieren swemmen. | 154 |
Hoe dat die Lantsknechten sonderlinghe die vet sijn al ghewapent swemmen. | 144 |
Vande strijden ten ijse. | 156 |
Vande tochten der Moscouiten oft Russen. | 157 |
Van het grouwelijck geluyt int hol van Smellen. | fol. 158 |
[fol. *8v]
Van het selue. | fol. 158 |
Vande strijden tusschen die Finlanders ende Moschouiten. | fol. 159 |
In wat manieren dat die Moschouiten gaen roouen. | fol. 159 |
Van het selue. | fol. 160 |
Hoe dat vreemde Ambassaten vanden Moschouiten ontfanghen werden. | fol. 161 |
Van eenen Italiaenschen Ambassaer die seer wreedelijck ghedoot wert. | fol. 163 |
Vande behendicheyt der cooplieden van Moschouien. | fol. 163 |
Van vreemde ende diuersche maniere van vechten vande Finlanders. | fol. 163 |
Vande wapenen vande Finlanders. | fol.164 |
Vande gouuernuers vande Coninck van Sweden inde Noortsche landen. | fol. 164 |
Hoe dat die stercten vanden wreede gouuernuers verbrant worden. | fol. 165 |
Vande engienen die sy ghebruycken opt ijs. | fol. 166 |
Vande vierwaghens. | fol. 167 |
Hoe die artillerije ghebrocht wort opt ijs, ende vande maniere van schieten. | fol. 168 |
Hoe datmen passeren mach de scheuren vanden ijse. | fol. 168 |
Hoe datmen belet het ijs toe te vriesen. | fol. 169 |
Vande vesten ende mueren van ijs ghemaect. | fol. 170 |
Vande wacht die men is houdende opt ijs. | 171 |
Vande strijden inden dagheraet. | fol. 171 |
Hoe die stercke sloten bestormt worden ten ijse. | fol. 172 |
Hoe die schepen van orloghe beuochten worden die tusschen het ijs verurosen ligghen. | 172 |
Vande pijne die men aendoet d’ongetrouwe ende onghewillige dienaers met ijs, cout water. | fol. 173 |
Vande selue pijnen. | 174 |
Hoe dat sy met peerden opt ijs loopen om prijs. | fol. 175 |
Hoe dat die wilde esels opt ijs loopen. | fol. 175 |
Vande Rangiferen om ouer den sneeu mede te loopen. | fol. 175 |
Hoe die vianden onder |
[fol. **1r]
die sneeu versmoort blijuen inde diepe dalen. | fol. 176 |
Vande sneeuballekens die hanghende blijuen aende peerden voeten. | fol. 176 |
Vande diuersiteyt ende fatsoen vande steenen. | fol. 177 |
Vande diuersche timmerage van huysen. | 178 |
Van het selue. | fol. 179 |
Vande groote menichte vande seer groote boomen inde Noortsche landen. | fol. 180 |
Noch vande Noordersche boomen. | fol. 180 |
Van diuersche boomen. | fol. 181 |
Vande vruchten der boomen. | fol. 182 |
Vande Gomme die wten Dennen coemt ende orspronck vanden Ambre. | fol. 182 |
Van diuersche vruchten inden Oogst. | fol. 183 |
Vande backerijen ende backen vanden broode. | fol. 184 |
Hoe dat graen gedroocht wert om te bewaren. | fol. 184 |
Vande maniere van drincke vanden Noorderschen volcke. | fol. 185 |
Van diuersche manieren van Sout te sieden. fol. | fol.185 |
Hoe datmen qualijck sout can voeren inde Noordersche landen. | fol. 186 |
Vande seer groote menichte vande boter. | fol. 186 |
Vande seer groote ende goede keesen. | fol. 186 |
Vande weuers. | fol. 187 |
Vande diuerscheijt der cleederen. | fol. 189 |
Vande eerbaerheyt der maegden in wesen ende cleederen. | fol. 189 |
Vande saluinge der Christen Coninghen. | 190 |
Vande Ridders ende den eedt die sy doen. | fol. 191 |
Vande bruyloften vanden ghemeyne volcke. | fol. 192 |
Vande ouerspeelders ende hoe dat sy ghepuniert worden. | fol. 193 |
[fol. **1v]
Int vijfthienste Boeck.Vande oeffeninghe der kinderen. | fol. 194 |
Hoe dat sy de Winter veriagen ende die Somer ontfanghen. | 194 |
Van het selue. | fol. 195 |
Vande Mey feesten. | 195 |
Vant schaecspel. | fol. 196 |
Vande Sweert dansers. | fol. 196 |
Vande reep dansers. | fol. 197 |
Vande vier dansers. | 197 |
Vande maniere van bidden inder kercken. | 198 |
Vande sepulturen ende begrauinghe der Princen. | fol. 199 |
Van veelderhande siecten ende medicijnen. | 199 |
Vande schapen, hamels ende lammers. | fol. 201 |
Van ossen ende coeyen. | fol. 201 |
Vande Noordersche peerden. | fol. 202 |
Vande orloochs peerden. | fol. 202 |
Vande catten. | fol. 202 |
Vande bocken ende gheyten. | fol. 202 |
Vande ghiften die men gheeft de nieu gehouden. | fol. 203 |
Vande Rangiferen. | 203 |
Vant profijt van deser beesten. | fol. 203 |
Vande waghens die de Rangiferen voort trecken. | fol. 204 |
Vande sleden der Rangiferen. | fol. 205 |
Vant profijt ende gerief van alle de deelen van deser beesten. | fol. 205 |
Vande wilde esels, ende hoe datse gheuangen werden. | fol. 206 |
Vanden strijt der wilde esels teghen die woluen. | fol. 206 |
Vande herten ende deynen. | fol. 207 |
Vande beuers. | fol. 207 |
Vande brassers. | fol. 207 |
Vande costelijcke beddedecksels die van brassers vellen ghemaeckt sijn. | fol. 217 |
Hoe de brassers gheuanghen worden. | fol. 218 |
Vande hasen. | fol. 218 |
Vande lossen ende haer- |
[fol. **2r]
lieder vellen. | fol. 219 |
Vande woluen ende haerlieder wreetheyt. | 219 |
Van veelderhande soorten van woluen. | 220 |
Vande otters ende het bedroch dat in haerlieder vellen geschiet. | 220 |
Vande eeckornekens. | fol. 221 |
Noch van het selue beestken. | 222 |
Vande martres, sabels ende haerlieder vellen. | fol. 222 |
Vande hermijnen dewelcke Plinius heet te wesen musen wten lande van Pontho. | fol. 223 |
Hoe die hermijnen gheuanghen werden. | 224 |
Vande natuere vanden dasse. | fol. 125 |
Noch vanden seluen. | fol. 225 |
Vande beeren die visschen vanghen. | fol. 226 |
Hoe dat de beeren met listen gheuangen worden. | fol. 226 |
Vande listighe maniere van iaghen om te vanghen die beeren. | 227 |
Vant ghevecht tusschen den beer ende den eghel. | fol. 228 |
Hoe dat die beeren ghedoot worden met een ijseren colue. | fol. 219 |
Hoe dat een ionge dochter wech ghedraghen wert van eenen beer, ende vander gheboorten vanden loosen ende stouten man Vlso. | fol. 229 |
Vande swijnherders die al spelende op ruyspijpen vande beeren wech ghedraghen worden. | fol. 230 |
Vanden beeren dans wt Moschouien. | fol. 231 |
Vande cloecheyt der beeren. | fol. 232 |
Vande beeren die in muelens gaen. | fol. 233 |
Vande vossen ende haer loose treken. | fol. 233 |
Vande loose treken vanden vos. | fol. 234 |
Vande wreetheyt der weirwoluen. | fol. 235 |
Exemplen van menschen die in weirwoluen sijn verandert geweest, ende weder in menschen. | fol. 236 |
Van diuersche soorten van hauicx. | fol. 238 |
Noch vande nature des |
[fol. **2v]
hauicx. | fol. 238 |
Vande nature des aernts, ende haerlieder onderscheyt. | fol. 238 |
Vande eyghenschap des aernts, ende hoe dat hy ghebroet wert. | 239 |
Vande entvoghels ende ander water voghels. | fol. 240 |
Vande entvoghels van Scotlant. | fol. 240 |
Vande gansen. | fol. 241 |
Vande zeerauen. | fol. 242 |
Van een vooghel Platea ghenaemt, die viant is vander voorseyder Rauen. | fol. 242 |
Vande valcken ende haerlieder onderscheyt. | 243 |
Vande swaluwen die getrocken worden wten water. | fol. 243 |
Vande voghels die hen onder die sneeu borgen. | fol. 244 |
Hoe dat dese hanen wesende wter sneeu geuanghen worden. | fol. 245 |
Vande sneeu voghelkens. | fol. 245 |
Vande seer groote sneeu ende winter mugghen. | fol. 246 |
Vande eyers van diuersche vogels diemen vint inde Noordersche eylanden. | fol. 247 |
Noch vande eyers van seker voghels. | vol. 247 |
Vande paeuwen. | fol. 247 |
Vande onbekende vogels int wit Meir. | fol. 248 |
Vande voghels die men heet Alle Alle. | fol. 249 |
Vande hoppe ende ander soorten van vogels. | 249 |
Vande koeckoeck ende specht. | fol. 250 |
Vande drye Bothnien inde Noordersche landen ende vande groote visscherije die in desen lande is gheschiedende. | fol. 251 |
Vande groote menichte van visschen die ter mart ghebrocht worden inde stat van Thornen. | fol. 252 |
Hoe datmen de Salmen vangt. | fol. 252 |
Hoe dat de zeecaluers gheuanghen worden. | fol. 254 |
Hoe datse gheuanghen werden, ende waertoe datse goet sijn. | fol. 254 |
Noch vander deucht ende cracht van deser beesten. | fol. 255 |
Vanden twijfel die men |
[fol. **3r]
heeft oft men vanden zeecalueren eten mach inde vasten oft niet. | 255 |
Vande Snoecken. | fol. 256 |
Hoe dat den Snoeck geuanghen wort. | fol. 257 |
Hoe dat men visscht met licht vanden viere. | fol. 257 |
Van visschen ende vogelen seffens te vanghen inde Somer. | fol. 259 |
Van ander loose practijcken van visschen. | fol. 259 |
Vande visscherije ten ijse. | fol. 260 |
Hoe datmen is visschende te peerde. | fol. 261 |
Hoe datmen ten ijse loopt om sommighe visschen te winnen, ende waeromme datmen daer soo dicwils is visschende. | fol. 262 |
Van een wonderlijcke auenture die geschiet is opt Meir Vether ghenaemt, | fol. 263 |
Vande visschen vande swarte riuiere voor Nieucasteel in Finlant. | fol. 263 |
Vande wonderlijcken harpenaer die in deser riuieren altemets ghesien wert. | fol. 264 |
Van diuersche soorten van visschen. | fol. 264 |
Vande ghesoute, ghedroochde ende gheroocte visschen. | fol. 265 |
Vande ghesouten visschen. | fol. 266 |
Vanden harinck. | fol. 266 |
Vande nature des harincx. | fol. 267 |
Vande vissch putten, ende saet vanden visschen. | fol. 268 |
Vande perikeleuse visscherie inde Norweechsche zee. | fol. 270 |
Vanden perijckel der visschers ende qualiteyt vande visschen. | fol 271 |
Vande visschen van Yslant. | fol. 271 |
Vande groote menichte van boter die in Yslant is. | fol. 272 |
Vande grouwelijcke zee monstren ontrent de costen van Norweghen. | fol. 273 |
Vanden Physeter ende sijn groote wreetheyt |
[fol. **3v]
teghen die schippers. | fol. 273 |
Vanden strijdt tusschen die Waluisch ende die Orcke. | 274 |
Van veelderhande soorten van Waluisschen. | fol. 275 |
Van eenen wonderlijcken visch die gheuonden werdt int iaer M.D.xxxij. inde Noortcontreye van Enghelant. | fol. 275 |
Vande Sweertvisch, eenhoorne ende saghe vander zee. | fol. 276 |
Hoe datmen de Waluisschen vanghen mach. | fol. 277 |
Vande groote liefde der Walvisschen tot hen ionghers. | fol. 278 |
Van het saet vanden Walvisch datmen heet Ambre grijs, ende waer toe dat goet is. | fol. 278 |
Waer toe datmen ghebruyct die deelen vanden Walvisch. | fol. 279 |
Vande huysen die ghemaect worden vande beenders vande Walvischen. | fol. 279 |
Vande huysen die ghemaect sijn vande gheheele ribben vande walvischen. | fol. 280 |
Vande anckers die men worpt op den rugghe vanden Walvischen. | fol. 281 |
Van het seltsaem vercken inde Duytsche zee. | fol. 281 |
Vanden Rosmaer oft bijter van Norweghen. | fol. 282 |
Vande visschen met vlueghels. | fol. 283 |
Vande Polypus, oft visch met veel voeten. | fol. 283 |
Vande wreetheyt van sommighe visschen, ende vande goetheyt van sommighe andere. | fol. 284 |
Vande Sponsien. | fol. 284 |
Vande seer langhe wormen. | fol. 285 |
Vanden Swamfisck ende sommighe ander zee monsters. | fol. 285 |
Vande coeye, calf, peert, hase ende muys vander zee. | fol. 286 |
Vande grootte vande slanghe van Norweghe ende anderen. | fol. 287 |
Van diuersche slanghen |
[fol. **4r]
van veelderhande colueren. | fol. 288 |
Vande wooninghen ende plaetsen der slanghen. | fol. 289 |
Vanden strijdt der herders teghen die slanghen. | fol. 289 |
Vanden visch Trissa nu onlanx in Pruyssen geuonden. | fol. 290 |
Vande quellijcke muggen int wterste vande Noordersche landen. | fo. 291 |
Remedien om te veriaeghen mugghen ende weeckluysen. | fol. 291 |
Vande bien ende haerlieder voetsels. | fol. 292 |
Vanden honich ende sijn proeuen. | fol. 292 |
Vande mieren. | fol. 293 |
Vande peerlen ende hoe datse ghegenereert worden. | fol. 293 |
Eynde des Tafels