Visies op Vondel na 300 jaar
(1979)–E.K. Grootes, S.F. Witstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Vondels Brvyloftbed
| |
[pagina 73]
| |
matiseerde bruiloftsdichtenGa naar eind11 met als rari nantes enkele gedramatiseerde bruiloftsdichten of -spelen. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat de meeste studies aandacht wijdden aan het gewone epithalamium met uitsluiting van de gedramatiseerde vorm ervanGa naar eind12. Vandaar dat elk xviide-eeuws bruiloftsdicht dat kon worden opgevoerd door verschillende spelers en zeker dat van Vondel, onze belangstelling verdient. Dergelijke bruiloftsdichten wortelen in een oudere traditie, namelijk in die van het tafel- en bruiloftsspel, speltypes die een eeuw vroeger reeds een grote populariteit genoten bij de rederijkers. Oorspronkelijk werden ze opgevoerd bij allerlei feestelijke gelegenheden als driekoningen- en vastenavond, bruiloften en rederijkersbijeenkomsten, nieuwjaars- en koningsfeestenGa naar eind13, maar in de xviide eeuw werden ze bijna uitsluitend voor bruiloften geschreven. J.J. Mak vraagt zich terecht af ‘of het tafelspel als genre er niet helemaal zou zijn aangegaan, indien de bruiloft niet vroeg om een passend spel, teneinde in de aristocratische kringen, die anders aan deze volkskunst met minachting zouden zijn voorbijgegaan als tegenwicht te dienen voor de lucullische tafelvreugden en alzo de culturele standing op te houden’Ga naar eind14. Inderdaad zijn in de xviide eeuw de begrippen tafel- en bruiloftsspel ongeveer samengevallenGa naar eind15. Het ligt dus voor de hand dat enerzijds een aantal kenmerken van het xvide-eeuwse tafelspel behouden zullen blijven in het xviide-eeuwse bruiloftsspel, maar dat anderzijds bepaalde motieven en procédés meer verwantschap zullen vertonen met het nieuwmodische en veel populairdere bruiloftsdicht. Het Brvyloftbed Van den E. Heere, Pieter Cornelisz. Hoofd, Drost van Muyden, Baljuw van Goeyland, En de E. Ioffre. Helionora Hellemans, Den 30 van Slaghmaend des Iaers 1627 is hiervan een treffend voorbeeldGa naar eind16. Het eigenlijke bruiloftsspel wordt voorafgegaan door een ‘klinckdicht’ Aen den Heer Drost en sijne E. BruydGa naar eind17 en afgesloten met een veertigtal verzen Aen de Bruid. Het sonnet behoort, zoals de meeste van Vondels 37 ‘klinkdichten’ tot de opdrachtverzen vóór zijn eigen publikaties. Het is op Ronsardiaanse wijze opgebouwd: twee rijmklanken in het octaaf, omarmend geschikt; ccd eed in het sextet; het is geschreven in alexandrijnenGa naar eind18. Het eerste kwatrijn bevat een apostrofe tot het echtpaar waarbij bruidegom en bruid vergeleken worden met zon en maan, terwijl ‘vermeerdering van Starren’ (v. 4) een talrijk nageslacht in het vooruitzicht stelt. De voorstelling van de bruidegom als zon waarvan de maan haar glans ontvangt en van de bruid als maan die haar zon overal volgen moet, komt veelvuldig voor in de xviideeeuwse bruiloftspoëzie, terwijl ook de belofte van nageslacht een constante vormt zowel in het epithalamium van de Oudheid als in dat van de RenaissanceGa naar eind19. Echo's van beide motieven zullen in het eigenlijke bruiloftsspel doorklinken. In het volgende kwatrijn zorgen de schittering en de voortreffelijkheid van de ‘tweelingkroonen’ (v. 5), de ‘hoofdlichten’ (v. 7), namelijk het bruidspaar dat zich nu onder de goden bevindt, voor een sterke contrastwerking met de ‘roockerige torts’ (v. 8) die de lofverzen van de aardse dichter voorstelt. De tegenstelling tussen Vondels eigen verzen en Hoofts hoog- | |
[pagina 74]
| |
staande poëzie wordt verder uitgewerkt in de eerste terzine, terwijl de laatste 3 verzen de eigenlijke opdracht van het Brvyloftbed aan de Drost en zijn bruid bevatten. Al blijven Vondels verzen ver beneden de waardigheid van de Drost, toch vindt hij de moed ze aan het echtpaar aan te bieden want ‘geen’ gift van godheên wordt veracht,/ Tsy datmen haer een lam, of honderd veersen slaght'Ga naar eind20 (vzn. 12-13). Terwijl het sonnet gericht was tot het bruidspaar en vooral ontzag voor Hoofts waardigheid en literair talent uitdrukte, zijn de verzen Aen de Bruid een lofzang op zijn echtgenote. Dat de bruiloft voorspeld werd in het wapen van Hooft (vzn. 1-8) is slechts een variant van de idee dat huwelijken door de goden of godheid worden voorbeschikt en soms in een droom of verschijning aan de dichter, bruidegom of bruid bekend worden gemaaktGa naar eind21. Na een apostrofe tot de bruid waarbij gealludeerd wordt op haar schroomvalligheid (vzn. 9-16)Ga naar eind22, steekt de dichter de loftrompet over het bruidspaar (vzn. 25-29): Elck syn' weergade om de kroon vleyt.
Louter geest hier enckle schoonheyd
Swangert; baertse een' jongen soon,
Tis gewis een tweede Adoon:
Baertse dochters, 't sijn Helenen
Het prijzen van de bruidegom om zijn verstandelijke capaciteiten en van de bruid om haar schoonheid is de meest voor de hand liggende lof in het xviide-eeuwse bruiloftsdichtGa naar eind23. Ook de voorstelling van de ogen van de bruid die als ‘gitten, tweelingkolen/ Koegels’ (vzn. 34-35) de bruidegom diep in het hart treffen, hoort thuis in neoplatonische sfeerGa naar eind24. In deze gepaard rijmende trocheïsche verzen voor Leonora Hellemans maakt Vondel gebruik van voor het genre traditionele en stereotiepe ideeën, motieven en topoi die de zeventiende-eeuwer in elk bruiloftsdicht verwachten kon. Daarnaast brengt hij niets nieuws, wat misschien de reden is waarom vooral Aen de Bruid ‘ware bezieling en hartelijkheid mist’ en de verzen ‘opgeschroefd en gekunsteld’ worden genoemdGa naar eind25. Dat Vondel boven traditie en genrevoorschriften kon uitstijgen, zelfs in zijn gelegenheidspoëzie, bewijst het eigenlijke bruiloftsspel ‘met het in zijn soort onovertrefbare, feestdicht van Cupido dat de kern vormt van het Bruyloftbed voor Hooft en Eleonora Hellemans (1627)’Ga naar eind26. Na een opgave van de ‘Inhovd’ en de namen van de ‘Personagien’ vangt het eigenlijke Brvyloftbed aan met een lange monoloog van Ganymedes (vzn. 1-146). Hierin vertrekt hij van de algemene constatering ‘Der dingen waerde in 't algemeen/ Bekentmen door verscheydenheên’ (vzn. 7-8). Voorbeelden hiervan zijn de goden die soms genoeg hebben van ‘al het soet’ en het ‘eeuwigh schitterende licht’ en zich aangetrokken voelen door de tegenstelling en het anders zijn van ‘'t suur’ en van de ‘duysternis’ (vzn. 1-6); of de verzen 12-14: | |
[pagina 75]
| |
Soo blinckt Iupijns by Plutoos staf;
Een god by 't menschelijck geslaght;
En starregoud in 's aerdrijcx nacht
welke tegenstellingen de lezer herinneren aan het contrast tussen de schittering van het bruidspaar en de nietigheid van de aardse dichter uit het sonnet. Ook Ganymedes zelf moet de waarheid van dit algemeen gezegde toegeven: ‘Dit ondervind ick, onderwolck/ Gedaelt by sterflijck bruyloftsvolck’ (vzn. 15-16). Met deze woorden komt hij meteen ter zake en geeft een eerste concrete verwijzing naar het bruiloftsfeest en de -gasten (vzn. 27-30), het wandtapijt waarvoor het bruidspaar heeft plaatsgenomen (v. 20) en de bruiloftsklederen (vzn. 25-26)Ga naar eind27. Allusies op het bruidspaar, de bruiloft en het bruiloftsfeest zijn legio; in de vzn. 45-54 worden ‘'t vrolijck bruylofthuys’ en ‘het tafelbedde van den Drost’ vermeld, in v. 120 landt Ganymedes met de arend ‘op 't bruyloftsdack’, in vzn. 141-142 verschijnen Venus en Poësy ‘ter bruyloftsfeest’ en in v. 163 vermeldt Venus dat niets haar reis ‘na dees' bruyloftlijcke saelen’ kon verhinderen want ‘'Tis billyck dat ick eer' den Drostelycken Hymen’ (v. 175); in vzn. 184-189 onthult zij de ware bedoeling van haar komst: viering van haar zoon Cupido die zij toevertrouwde aan ‘'t Hoofd der dichteren’ om van hem een volmaakt beoefenaar van de ‘Duytsche poësy’ (v. 182) te maken. Zij gaat verder (vzn. 186-188): en zedert nam ick voor
Dees' bruylofteer met d'eer myns soons te menighvuldighen,
En hem, soo hy 't verdiende, in 't openbaer te huldighen
Ook Poësy, Venus' ‘speelnoot’, maakt haar verplichtingen aan Hooft bekend (vzn. 201-05) en om beurt roemen zij de literaire verwezenlijkingen van de bruidegom (vzn. 206-55); in vzn. 316-17 wordt Cupido aangespoord voor de gasten bewijs te leveren van zijn dichterlijk talent met een gedicht waarin naast directe toespreking van bruid en bruidegom (vzn. 319-24, 339-42, 345-60, 379-402, 421-32), talrijke allusies op het bruidspaar voorkomen. Rechtstreekse apostrofes tot het echtpaar en de gasten komen, zoals in Cupido's feest- of bruiloftsdicht, in het gehele bruiloftsspel voor. Zo vertelt Ganymedes aan het publiek hoe Jupiter hem de opdracht gaf zich, gezeten op de ‘fieren arends rugh’ (v. 45), te spoeden naar Hoofts bruiloftsfeest om hem de ‘soeten nectardranck’ (v. 47) te schenken; hoe net vóór zijn vertrek ‘koning Henrick uyt den drang/ Der halve goden’ (vzn. 62-63) naar hem toekwam met het verzoek, Hooft, ‘Die sijn onsterffelijck papier’ (v. 68) met zijn ‘onsterffelijcke daen/ Soo trots en loflijck heeft belaên’ (vzn. 69-70), te groeten, hem dank te betuigen en hem ertoe aan te sporen, naast de beschrijving van zijn leven en uitvaart, ook zijn opneming onder de halfgoden te verheerlijken. Ganymedes' verhaal gaat verder met het relaas van de wensen, welke door Hendrik IV aan Hooft worden aangeboden. En met de | |
[pagina 76]
| |
woorden ‘Hy had volseyd, en d'adelaer/ sich gaf ter vlught’ (vzn. 115-16), beschrijft Ganymedes hoe de arend ten lange laatste de tocht aanvatte en met hem landde ‘op 't bruyloftsdack’ (v. 120). Ganymedes' verhaal (vzn. 32-120) is dus tot de hele ‘van vreughd begote schaer’ (v. 28) gericht, terwijl de wens van Hendrik iv alleen voor Hooft, de bruidegom, is bedoeld (vzn. 103-14). Ook het einde van Ganymedes' monoloog (vzn. 121-40) waarbij hij Jupiters geschenk ‘dees' nectarkan’ (v. 122) en koning Hendriks boodschap en groet overmaakt, is uitsluitend tot het echtpaar gericht. Contact met en allusies op een aanwezig feestgezelschap zijn belangrijke aspecten van het tafelspel in de xvide eeuwGa naar eind28; zij worden in 96,5% van de gevallen gerealiseerd. In het xviide-eeuwse bruiloftsspel komen deze factoren nog sterker op de voorgrond: in alle door mij onderzochte spelenGa naar eind29 werden bruidegom en bruid veelvuldig toegesproken, een aspect dat ook voor het niet-gedramatiseerde epithalamium geldt. Hier vinden we een eerste illustratie van de raakpunten die beide genres onvermijdelijk met elkaar gemeen hebben; zij werden immers voor dezelfde gelegenheden geschreven en onder gelijkaardige omstandigheden voorgelezen of opgevoerd. Het meest voor de hand liggende kenmerk van het tafelspel in de xvide eeuw, namelijk het spelen rondom een tafel, blijkt niet zo duidelijk uit de teksten. Slechts in 47% van de spelen wordt de tafel waaromheen geacteerd werd expliciet vermeld of zijn er concrete verwijzingen naar spijzen en dranken die er wel ten overvloede voorhanden zullen zijn geweest. Ongeveer dezelfde verhouding trof ik aan in het xviide-eeuwse bruiloftsspel. Daar vond ik in 46% van de spelen verwijzingen naar de tafel, zoals die in v. 54 van het Brvyloftbed. Daartegenover moet 54% van de stukken dergelijke aanduidingen missen. Verwantschap met het oudere tafelspel vertoont Vondels Brvyloftbed ook al door de aanwezigheid van een present of geschenk. Ganymedes vertelt hoe Jupiter hem de opdracht gaf ‘Gelaên met soeten nectardranck,/ Ter stedewaert’ te vliegen (v. 47) en bruiloftsfeest van Hooft met de ‘frisschen most’ (v. 53) te vererenGa naar eind30. Hoewel de nectarkruik, anders dan in de meeste tafel- en bruiloftsspelen, in het begin van het spel wordt aangeboden en ook niet dezelfde, onmisbare plaats inneemt als de geschenken in de xvide-eeuwse presentspelenGa naar eind31, is het gebruik maken van dit procédé ongetwijfeld een gelukkige vondst. Daardoor heeft Ganymedes immers meteen een verklaring voor zijn aanwezigheid op het bruiloftsfeest; meer nog, het goddelijke geschenk wordt de bruidegom aangeboden als loon, omdat ‘dick’ sijn gulden mond/ Lofsangen uyt de laeghte sond/ Ten starrenwaert (vzn. 55-57), waarmee de lof van Hoofts dichterlijke talenten kan worden ingezet. Ook in de xviide-eeuwse tafelspelen bieden de spelers vaak samen met hun wensen geschenken aan, in tegenstelling met de niet-gedramatiseerde epithalamia waar zelden of nooit sprake is van een giftGa naar eind32. In Hoofts Bruyloft-spel van Min, Heusheit en Nacht schenken de acteurs het bruidspaar ‘Twee harten bey gewont met eenen heusschen | |
[pagina 77]
| |
schicht/ Vast aen malcaer gehecht, in een gedraeyt wel dicht’ (vzn. 179-80). Dit geschenk is te vergelijken met het ‘harte vleesch, daer t' yser noch in steeckt’ ‘(v. 352) dat in een anoniem Brvylofts Tafel-Spel van 1647 aan de gasten wordt aangeboden of met het symbolische geschenk “Heusche Trouvve” dat Vreucht en Druck in Z. Heyns’ Bruylofts Tafel-spel bij zich hebbenGa naar eind33. Dergelijke geschenken moeten zeer populair zijn geweest; dezelfde motieven en voorstellingen werden uitgewerkt in het bruidsboeket of de bruidskroon die in de feestzaal van de zoldering boven de hoofden van het echtpaar neerdaaldeGa naar eind34. Afbeeldingen van een trouwtempel of huwelijksaltaar kwamen ook voor op bruiloftsprenten in de voor de gelegenheid samengestelde liederenbundels. ‘Zij werden of als een enkele gedachtenisprent aan de gasten gegeven, of als titelplaat bij de bruiloftsgedichten gevoegd’Ga naar eind35. Soms deelde men onder de genodigden zilveren penningen of platen uit met toepasselijke opschriften en verzen, waarop doorboorde harten en verenigde handen de meest geliefde voorstellingen warenGa naar eind36. Het geschenk dat Ganymedes uit Jupiters naam aanbiedt, komt als gift niet zo frequent voor in de xviide-eeuwse bruiloftsspelen als de hierbovenvermelde presenten. Dat Vondel hier een passend en vrij origineel geschenk laat aanbieden, bewijst dat hij zijn gehele tekst opvatte als bruiloftsspel en niet als bruiloftsdicht. Bovendien is hij ervan overtuigd dat alleen een goddelijke gift waardig genoeg is voor een zo belangrijke aangelegenheid als Hoofts huwelijk. Ook passen hier geen eenvoudige realistisch uitgebeelde spelers, maar alleen goden en godinnen, uitzonderlijk van de Parnassus neergedaald, zijn de geschikte figuren om Hoofts dichterlijk talent te roemen. Onmiddellijk nadat Ganymedes hun komst heeft aangekondigd (vzn. 141-146), leggen Venus en Poësy verantwoording af voor hun aanwezigheid: ‘K belyde dat sijn gunst ons nut was in 't gemeen’ (v. 206) en in de volgende verzen (207-55) worden Hoofts treurspelen, minnedichten, pastorale poëzie, liederen, zegezangen, eerdichten, bruiloftsspelen, reien, grafverzen, gelegenheidswerk, epigrammen, navolgingen van Italiaanse meesters, sonnetten en historisch proza beurtelings uitvoerig geprezen. De tweede en voornaamste reden van Venus' komst heeft betrekking op haar zoon Cupido. Hem wil zij, als leerling van Hooft, opgenomen zien onder de dichters van de Paranssus: ‘Maer om in 's dichters tal sijn' leereling ontfanckbaer/ Te leveren, seg op wat proeve ghy begeert’ (vzn. 256-57). Tussen Poësy en Venus ontwikkelt zich dan een vinnige discussie waarbij de godin haar zoon de hand boven het hoofd houdt en tracht hem te verontschuldigen (vzn. 260-68):
Venus
Een kind is 't, al te swaer en moetmen het niet parssen.
Poësy
In loosheyd is't een reus, van lichaem is't een dwergh.
Aen 't groeyen mangelt slechs, het boefken is te ergh.
Venus
Sijne ergheyd min is als men 't wel van ouds gerekent heeft.
Poësy
O wacht u wacht u voor de geen' die god geteeckent heeft.
Venus
Een koker, pyl, en boogh is al sijn handgebaer.
| |
[pagina 78]
| |
Poësy
'T weet ruym wel dat het sich voor vier en brand bewaer,
En andre blaecken doe.
Venus
ghy moet hem stof verschaffen,
Of is het alleleensGa naar eind37.
Daarop hebben de godin en haar ‘speelnoot’ het over de dichterlijke vrijheid waarbij Poësy Venus' mening dat ‘Der dichtren pen, 't pinceel der schildren alles vrystaet’ (v. 271), betwijfelt en herinnert aan vroegere tijden wanneer de dichtkunst in meer aanzien stond en de kunstenaars een hogere waardering genoten (vzn. 268-303). Na enig heen en weer gepraat besluiten ze Cupido bij de keuze van zijn stof vrij te laten want: ‘Poëten draeven noode in voorgeschreve percken’ (v. 307). Cupido wordt vervolgens van de ernst en het belang van de zaak overtuigd met vermanende woorden (vzn. 314-15, 318): Soon, peyns waer datghe staet. men klimt langs desen trap
Bekranst ten hemelwaert na der poëten stoelen.
Stort uyt een' goude beeck; spreeck langsaem, rijp, en klaer
Het gesprek tussen Venus en Poësy dat zich op een bepaald ogenblik tot discussie ontwikkelt, draagt bij tot de levendigheid van het bruiloftsspel. Discussie, twist, woordenwisseling zijn onmisbare elementen in het tafelspel zowel in de xvideGa naar eind38 als in de xviide eeuw. Geen tafel- of bruiloftsspel zonder discussie over een of meer ideeën of standpunten! Reeds Mak wees erop dat onder de kenmerken der xvide-eeuwse tafelspelen, de twist der contrasterende personages met verzoening of bemiddeling door een derde in de meeste xviide-eeuwse werd behouden, maar dat de ethiek geseculariseerd werd en de problemen van psychologische of praktisch-filosofische aard warenGa naar eind39. De discussie gaat gewoonlijk over de al dan niet gewenste aanwezigheid van bepaalde spelers op het bruiloftsfeestGa naar eind40, een enkele keer nog over de voor- en nadelen van het huwelijkGa naar eind41, maar meestal over de vraag door wiens toedoen het huwelijk tot stand kwam. In Rodenburghs bruiloftsspelen symboliseert de twist tussen Cupido en Liefd, Begheerte, Zeegbaerheyt en Ia en NeenGa naar eind42 de innerlijke strijd van het bruidspaar bij de keuze tussen zinnelijke lust en eerbare liefde:
Begheerte
En had de Bruyd'gom gheen begheerte tot de Bruydt?
Zeeghbaerheyt
Och neen! Want die begheert 'mach zo niet zijn gheduydt:
Hy kost begheeren niet, maer zeer wel kost hy neyghen,
Door smeken en ghebeen hy maeckten heur zyn eyghen,
En niet door uw' BegheertGa naar eind43,
| |
[pagina 79]
| |
Ook Hooft maakt dit onderscheid tussen liefde en min, tussen eros en caritasGa naar eind44 en laat die tegenstelling zelfs aan de basis liggen van zijn Bruiloft-spel. Min moet tot eigen schade en schande toegeven (v. 134) dat Heusheit evenveel, zo niet meer heeft meegewerkt aan het tot stand komen van het huwelijk en dat haar ‘'t meeste deel’ van de lof ‘met reden toebehoort’ (v. 79). Immers, Cupido's pijl werd ‘in d'heusheidt van de bruit’ verstaald (v. 109) en trof het hart van de bruidegom ‘waers 'eenen temper nieu ind' heusheit heeft gecregen’ (v 125): Wt de Bruits heusheidt dus des bruigoms wonde spruit
En sbruigooms heusheit die verwan ons heussche bruit
(vzn. 131-32)
Vondel zal ongetwijfeld Hoofts tafel- en bruiloftsspelen hebben gekendGa naar eind45 en op de hoogte zijn geweest van de door hem gehanteerde motieven en procédés. De discussie tussen Venus en Poësy illustreert Vondels bedoeling met zijn tekst. Deze was niet geschikt om als epithalamium te worden voorgedragen, maar diende te worden opgevoerd als bruiloftsspel. Toch maakt in Vondels Brvyloftbed de onenigheid over Cupido's aard en over het aanzien van de dichtkunst niet het hoofdbestanddeel van het spel uit. De discussie is slechts aanleiding om Cupido de gelegenheid te geven zijn dichterlijk talent te bewijzen. Op onovertroffen wijze bezingt hij in 19 zesregelige strofen de tocht van het bruidspaar door het heelal ‘ten darden hemelkreyts’ (v. 323) waar een ‘salighlijck en heughelijck versaemen’ (v. 391) hen wacht. Hier kan men terecht spreken van de ‘rijpe, rijke, zwierige Renaissance-pracht van V.'s taal’Ga naar eind46. De 114 alexandrijnen vormen de kern en meteen de climax van het Brvyloftbed, dat er geheel op gecentreerd is, zodat het epithalamium op originele, ja zelfs unieke wijze in het bruiloftsspel wordt geïntegreerd. Zoals Vondel op de hoogte was van de tradities van tafel- en bruiloftsspel, zo maakt hij ook gebruik van de algemeen aanvaarde regels en voorschriften voor het epithalamium ‘zonder zich meer door literaire mode en stijlprocédés te laten binden dan hem zelf gewenst voorkomt’Ga naar eind47. Het ligt niet in mijn bedoeling het hele bruiloftsdicht systematisch te analyseren, maar enkele aspecten ervan dienen hier toch in het licht gesteld. Na de oproep tot het echtpaar om Venus' zwanewagen te bestijgen en zich ‘verre, uyt het gesicht der sterffelijcke menschen’ (v. 322) te laten brengen - wat het motief uit het aan het Brvyloftbed voorafgaande sonnet oproept - levert Vondel in de tweede en derde strofe een speelse en sensuele, maar geheel aan renaissancistische voorschriften beantwoordendeGa naar eind48 beschrijving van het bruidsbed en de genoegens die het echtpaar, zoals Adonis en Venus, zullen te beurt vallen. Wanneer in de vzn. 385-402 het gezelschap wordt binnengeleid in de paradijsachtige sfeer van Venus, spoort Cupido bruid en bruidegom aan hun ‘min’ te voltooien, terwijl ook zijn lied ten einde loopt (vzn. 397-401): | |
[pagina 80]
| |
Stroopt nu 't gemoed van sorg voor steden en en kasteelen,
En treckt omhelsen aen, liefkoosery en streelen,
En kussen, jock en lach, ja Venus gansch en gaêr;
Die ware door uw' siel en sinnen, lijf en leden,
En propp' gevoelen en verstand met saligheden;
Ten lange laatste ‘ontlaet’ ‘het hart der Bruyd’ (vzn. 415-16) en vergeet zij haar vroegere schaamte (v. 337) en aarzeling (vzn. 410-11): Midts Bruygoms oogen op haer' staerende oogen micken;
Die uyt robijnen kop des monds, om niet te sticken
Van brand, verquicking eyscht, eer hem de dood genaeckt.
(vzn. 418-20)
De belangrijke rol die de ogen spelen bij het verwekken van de liefde wijst in neoplatonische richting, terwijl de allusie op ‘de dood der leckerneyen’ (v. 421) een van de vele sexuele topoi is, gebruikelijk in de xviide-eeuwse ‘boertig-amoureuse’ epithalamiaGa naar eind49. Traditioneel te noemen, is ook de lof van bruidegom en bruidGa naar eind50. Aan de kwaliteiten van de bruidegom wijdt Cupido slechts enkele verzenGa naar eind51, maar de deugden van de bruid en de uiterlijke weerspiegeling ervan, haar schoonheid, worden vijf strofen lang in petrarchistische en neoplatonische termen bezongen. Dat Venus naast de bruid heeft plaats genomen, geeft aanleiding tot een vergelijking tussen beiden. Maar ook hier moet Venus het onderspit delven en wordt ‘'t sterflijck... voor 't onsterflijck aengebeên’ (v. 354)Ga naar eind52. Venus van haar kant is, anders dan Juno en Pallas bij het ParisoordeelGa naar eind53, niet gestoord door dit resultaat, wat geaccentueerd wordt met de parallelle beginregel ‘dan belgt sich Cypris niet’ van de drie volgende strofen (v. 355, 361 en 367). Het motief van de ogen van de bruid, dat als een leidraad doorheen het hele epithalamium loopt, wordt ook herhaald in de vzn. 34-35 van het slotdicht Aen de Bruid. Zij wordt ‘een' schoone suster... van Cyprus koninginne’ (v. 362) genoemd, maar naast haar ‘roosenmond’ (v. 371), de ‘roodheyd’ (v. 368) van haar lippen en de ‘ambergeur van 't overlieflijck hygen’ (v. 370), zijn het toch vooral haar innerlijke gaven, haar goedheid en welwillendheid, die positief worden gewaardeerd (vzn. 373-78). Onmisbaar in het genre der epithalamia, zoals ook in vele bruiloftsspelen, is de belofte van nageslachtGa naar eind54. Waar in sommige bruiloftsspelen de nadruk wordt gelegd op een talrijke kroostGa naar eind55, wenst Cupido het bruidspaar (vzn. 424-28): Een' vrucht, die waerdigh sy om Venus oegst te cieren,
Waerin men ommetreck en sweemssel in siet swieren
Der teeldren; na dat Min hun diep was ingeprent.
Die vrucht, beloof ick, sal, op 't hooge slot te Muyden,
Vw bruyloftsegen sijn...
| |
[pagina 81]
| |
Hoezeer Vondel ook hier de voorschriften in verband met het genre volgt, toch stijgt zijn bruiloftsdicht ver uit boven de middelmaat. Wellicht zal ook hij, zoals Jan van der Veen in zijn Feest-Dicht, Tot Eer vanden... Jonghman Walewyn vander Veen Bruydegom, ende... Janneken Abrams van Dalen Bruydt Anno 1625 de bedenking hebben gemaakt: Maar als ik over-docht de Eeuwe van ons leven,
Bevond' ik dat van d'Echt soo veele was geschreven,
Gesongen en gedicht, gebrabbelt en gebrodt,
Soo datter nu niet meer was eenigh over-schot
Des 't oude Deuntje sal dees Bruylofts-Feest verrykenGa naar eind56
Maar Vondels bruiloftsdicht kunnen wij niet over dezelfde kam scheren als ‘'t oude Deuntje’. Hij weet de alexandrijn met een natuurlijke soepelheid te hanteren en de gevaren eraan verbonden, een ‘slaapverwekkende dreun, die ontstaat door een veelvuldig samenvallen van natuurlijke rustpunten in de zin met de caesuur, en het einde van de zin met het einde van de regel’, te vermijden door het gebruik van enjambementen of meerdere natuurlijke pauses in de regel'Ga naar eind57; op creatieve wijze maakt hij gebruik van aloude procédés als de allegorie bij de beschrijving van het bruidsbed (vzn. 325-30), op subtiele manier zingt hij de lof van bruid en bruidegom; zijn verzen, waarin de aandacht vooral gaat naar de ‘kleurige en boeiende diversiteit’Ga naar eind58 van de dingen dezer aarde, zijn gekenmerkt door een ongemene vaart en levendigheid, die de lezer of toehoorder boeien en meeslepen tot het hoogtepunt is bereikt in een meesterlijke beschrijving van het liefdesgeluk. Met dit bruiloftsdicht, dat ongetwijfeld tot de beste van de xviide eeuw kan worden gerekend, verwerft Cupido ‘den heyligen laurier’ (v. 435); daardoor deelt ook Hooft, zijn leermeester, in de roem en daardoor heeft Venus haar doel bereikt. Nadat de Charites, die als gezellinnen van Venus vaak aanwezig zijn op bruiloften en samen met haar aan de basis liggen van het echtelijk gelukGa naar eind59, voor het laatst Cupido's roem en macht hebben bezongen (vzn. 449-72), besluit Ganymedes het gehele bruiloftsspel op speelse toon (vzn. 474-84): Met dese tyding, dat aen Min
Van Myterberghsche koningin
Is toegestaen de lauwerier,
Ick wederom na boven swier;
Daer sullen lachen alle goôn,
Om dat Cupido, Cypris soon,
Poeet geheylight, Neerlandsch dicht
Nu bruycken sal in plaets van schicht,
En maeckense alle tot sijn' roof
Geene uytgesondert, als die doof
Is van sich selven, of heel ras
Sijn' ooren beyde stopt met wasch.
| |
[pagina 82]
| |
Dat Vondels Brvyloftbed voor Hooft en Leonora Hellemans geheel is opgevat als bruiloftsspel is mijns inziens hier voldoende gebleken. Ook wat de lengte betreft, de aard en het aantal personages ligt het stuk volledig in de lijn van de xviide-eeuwse bruiloftsspelen. De gemiddelde lengte van het xvide-eeuwse tafelspel ligt tussen de 200 en 400 verzen en slechts 13% van de spelen telt meer dan 400 verzenGa naar eind60. In de xviide eeuw blijven spelen met 200 à 400 verzen het talrijkst (46%), maar het aantal stukken welke meer dan 400 verzen bevatten zoals Vondels Brvyloftbed (484 vzn.), bedraagt 38% van het corpus. Terwijl slechts 5% van de xvide-eeuwse tafelspelen door 4 of meer personages werd opgevoerdGa naar eind61 en er geen echte genrestukjes bekend zijn met 5 en meer acteurs, ligt de verhouding in de xviide eeuw ietwat anders. Spelen met 4 en meer personages zijn hier in de meerderheid (61%), zodat Vondels bruiloftsspel, dat opgevoerd wordt door 4 acteurs en een rey van (3) Charites, de neiging tot grotere rolbezetting treffend komt illustreren. Venus, Cupido, Ganymedes en de Charites horen thuis in de mythologische sfeer, terwijl alleen Poësy als allegorische figuur kan worden opgevat. Ook de vermenging van allegorische en mythologische figuren is typisch voor veel xviide-eeuwse spelen (38%). Het invoeren van mythologische figuren en voorstellingen uit de antieke godenwereld immers, was in het xvide-eeuwse tafelspel nog onbekendGa naar eind62. Deze aspecten, samen met het spelen rondom een feestdis, het contact met en de allusies op gasten en bruidspaarGa naar eind63, maar vooral de technieken, de discussie en het aanbieden van een present, maken Vondels Brvyloftbed tot een klassiek vertegenwoordiger van de xviide-eeuwse bruiloftsspelen. Dat het echter boven vele van de xviide-eeuwse produkten uitstijgt, wordt voldoende duidelijk bij een vergelijking van Vondels stuk met een van de middelmatige gelegenheidsverzen, het Bruilofts tafel-spel of Parnassus eer-gaef aen de edele Heere Mathys Pompe, Heere van Slingelandt etc., Bailliu van Zuydt-Hollandt etc. ende d' edele Jonckvrouwe Elisabeth Musch van Waelsdorp, in huwelijk vereenight den 22 November 1654 van de hand van Samuel van HoogstratenGa naar eind64. Ook hier is de bruidegom weduwnaar en zoals Hooft belast met een ambt van bestuurlijke en juridische aard. Maar er zijn meer gelijkenissen. Na opgave van de inhoud en rolverdeling vangt het spel aan met een monoloog van Mercurius (blz. 380-82), die als boodschapper van Astrea, godin van de gerechtigheid, de bruidegom komt overtuigen van de gunst der goden. Anders dan Ganymedes, die als beloning Jupiters nectar komt schenken en het Brvyloftbed aan het eind op passende wijze weet af te sluiten met Cupido's triomf, verliezen we Mercurius al uit het oog onmiddellijk na zijn openingstoespraak. Waar Ganymedes de komst van Venus en Poësy aankondigt en het spel aldus op natuurlijke wijze verdergaat, maakt Astrea eerder abrupt haar intrede met vrijwel dezelfde woorden als VenusGa naar eind65. Zij verzoekt drie andere godinnen, Venus, Juno en Minerva, voor haar ‘soon’ (de bruidegom) een bruid uit te kiezen. Ook hier wordt heen en weer gepraat tot uiteindelijk Cupido en Hymen het besluit der godinnen aan het bruidspaar kenbaar zullen maken. De verzen (blz. 388): | |
[pagina 83]
| |
Stracks sagh ick dat den Helt syn starrend oogen mickte,
En uyt robijnen kop haers monts zijn brant verquickte,
Terwijl Me-vrouw ontstack, van schaemte, met een bloos
bevatten dezelfde idee als de zeventiende strofe van Cupido's epithalamium; maar wat een verschil in poëtische kwaliteit bij Vondel (vzn. 415-20): Het hart der Bruyd, dus lang tot kilkristal gevrosen,
Ontlaet nu: 't aenschijn daeght, en mengelt ryp met roosen:
En 't sneeu der blancke borst door gloed aen 't smelten raeckt:
Midts Bruygoms oogen op haer' staerende oogen micken;
Die uyt robijnen kop des monds, om niet te sticken
Van brand, verquicking eyscht, eer hem de dood genaeckt.
In de Rey van Zuyd-Hollandtsche Maeghden die Van Hoogstratens bruiloftsspel besluit (blz. 390-92), wordt nogmaals de vereniging van de Heer van Slingelandt en de Vrouw van Waelsdorp bezongen. Voor Vondel heeft de Rey van Charites een belangrijker taak te vervullen: zij kronen Cupido met de dichterlijke lauwerkrans en verkondigen zijn macht als huwelijksmaker (vzn. 469-71): Bruydleyder Hymen, sijt verheugd,
V staet te wachten vreughd op vreughd:
Ghy sult veel' bruyden leyen,
Daer bruyden 't bedde spreyen en bereyen.
Terwijl vele dichters slechts één versmaat, de alexandrijn, in hun bruiloftsspelen hanteren, weet Vondel vaart en levendigheid aan zijn Brvyloftbed te verlenen door afwisseling van ritme: Ganymedes' woorden in verzen van vier jamben, gevolgd door alexandrijnen voor Venus, Poësy en Cupido, terwijl de Rey afwisselend in vier en vijfvoetige jamben spreekt. Uit deze korte vergelijking blijkt dat Vondel zijn spel volgens een veel hechtere structuur laat verlopen, dat hij tradities en voorschriften op veel creatiever wijze behandelt en dat hij, ook in zijn gelegenheidspoëzie, veel van zijn tijdgenoten overtreft door een rijkdom van klanken, beelden en ritme. Maar uniek onder de xviide-eeuwse bruiloftsspelen is Vondels Brvyloftbed toch vooral door het inschakelen van Cupido's feestdicht in het spel, waardoor op originele wijze beide genres, tafelspel en epithalamium, met elkaar verbonden worden en op een bepaald punt in elkaar overgaan.
Boekhoute (België) Patricia Lammens-Pikhaus |
|