De aard van het onderzoek maakte mij afhankelijk van een groot aantal bibliotheken. Van deze instellingen noem ik er slechts één: mijn ‘thuishaven’, de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam. Ik ben met name de konservator van de handschriften en het overige personeel van de handschriftenkamer erkentelijk voor hun nooit aflatende dienstvaardigheid. Door hen in het bijzonder te bedanken wil ik echter niet te kort doen aan al degenen die mij in binnen- en buitenlandse bibliotheken steeds op zo vriendelijke wijze hebben geholpen bij mijn werk.
Voor iemand die zich op terreinen waagt buiten zijn direkte vakgebied, is het kritisch oordeel van specialisten op die terreinen van grote waarde. Ik heb het dan ook zeer op prijs gesteld, dat dr. P.W.M. de Meijer het gehele manuscript heeft willen doornemen en dat James S. Holmes zich heeft willen buigen over de vertaaltheoretische aspekten. Al in een betrekkelijk vroeg stadium heeft dr. W.Ph. Pos het koncept van hoofdstuk 4 van enige kritische kanttekeningen voorzien. Aan hen allen dank ik doeltreffende suggesties ter verbetering van het betoog. Ook van mijn naaste kollega's H. Pleij, M. Spies en dr. F. Veenstra ontving ik nuttige op- en aanmerkingen.
Ik dank mijn vrouw en mevrouw A. de Meijer-Concas voor de zorg die zij hebben besteed aan de vertaling van de samenvatting in het Frans, en mejuffrouw G.M. Padt voor haar assistentie bij het korrigeren van de drukproeven.
In augustus 1972 sloot ik de werkzaamheden aan het manuscript van dit proefschrift af. Dat de publikatie ervan in de hier geboden vorm gerealiseerd kon worden, is te danken aan de Nederlandse organisatie voor zuiver-wetenschappelijk onderzoek ZWO, die de uitgave heeft gesubsidieerd, en aan de uitgeverij Tjeenk Willink/Noorduijn, die het boek op onbekrompen wijze heeft willen verzorgen.