Gedichten
(1971)–Maria de Groot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Ballade voor ErasmusGa naar voetnoot*Erasmus, naam die averij
verbergt. Het slagschip komt langszij.
De vorstelijke standaard staat
voorop de plecht en geen soldaat
weerhoudt met lans of bajonet
de man van geest. Hij leest de wet
aan koning, prins en kardinaal.
Hij punt zijn pen en scherpt zijn taal.
En wordt de grond hem soms te heet
in het hoogadelijk domein -
hij zucht van angst en veegt het zweet
van schaamte om zijn afkomst weg
van hoofd en handen. Heg noch steg
meer wetend, nu het doolhof zijn
schande aan anderen belijdt -
dan vlucht hij naar de eenzaamheid.
Taaldrift die jaagt door het latijn,
kerkvaders opschrikt uit hun rust,
verlangen, eerst in grieks geblust,
maar dan verhevigd en verfijnd
en aan Origenes geijkt,
geadeld door antieke lust
in epigrammen en lyriek.
De wijsgeer graaft. De dichter wiekt.
| |
[pagina 126]
| |
Geen lof van zotheid of van zoet
heeft ooit het samenzijn vergoed
dat in de tuin van Thomas More
genoten werd. Geen hemels koor,
geen voetpad in het paradijs
dat ooit nog naar die weelde wijst
van spel, gesprek en spiegelbeeld.
Genezen die geen pijn meer scheelt.
Hij reist. Het is zijn vrije wil.
Hij leest het nieuwe testament
als was het voor zijn tijd bestemd.
Hij schrijft zijn brieven en hij drilt
zijn zieke lichaam tot de daad
van woord en wederwoord. Hij gaat
en drinkt de wijn en zalft zijn lijf
dat tot de dood toe denkt en schrijft.
Wel was zijn afkomst onbekend.
Maar wie van ons weet waarvandaan
hij stamt. Wie kent zijn echte naam.
Wie zegt oprecht: ik ben de mens
doorzichtig tot op drift en bloed.
De wereld heeft mijn testament:
al wat ik deed en dacht was goed?
Jesu misericordia.
Erasmus, meester van de spot,
wijsgeer en monnik bij het kruis,
geef ons weer inzicht in ons lot:
wij zijn zonder geboortehuis
en sterven zonder God.
|
|