Gedichten(1971)–Maria de Groot– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] De Joodse Schouwburg Mijn kamer ziet uit op het noorden één hoog in het achterhuis. Dat houdt in: weinig licht, weinig woorden, aan de muur Rembrandt en een kruis. Recht tegenover de ramen - een tuin tussen mij en hen - de obelisk voor hen samen, de doden die ik niet ken en die ik niet kan vergeten. Als ik mij voed met brood, recht voor het raam gezeten, verzadig ik mij met dood, verkrop ik de angst: zou men weten, dat ik hier overschoot? De populieren wiegen boven beweende grond, tranen in stam en takken, maar met een dode mond. Het licht staat hoog in het noorden. Ik ben alleen met het kruis: de moordenaar en de vermoorde. De doden zijn ver van huis. Vorige Volgende