Gedichten
(1971)–Maria de Groot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
2Mijn zwarte hoed verhult mijn haar
winters mijn oogopslag
mijn blik
hangt vol met sneeuw
die ik mij nog
herinner uit mijn moeders zog.
| |
3Wanneer ik wegsluip
wie is klaar
wie heeft genoeg geklaagd op tijd
steekt in mijn voetzolen de pijn
van deze wacht
en krimpt mijn keel
die zonder tranen heeft geschreid.
| |
4Gebeden aan de tempelmuur
geen duur voldoet
vermoeid het uur
alleen mijn eigen eenzaamheid
verschrikkelijk vergroot
een last
door geen formule meer verzoet
mijn bruid talmoed.
| |
[pagina 119]
| |
5Soms als ik bid
ontwaak ik midden in de taal
en zwijg
betast de muur
heet van de zon
te meer mijn uur
soms als ik bid
traag kom ik om.
| |
6Rand mij aan God
verteken mij
totdat ik op u lijk
opnieuw
een dier dat schreeuwt
een mens die wijkt
een God uit slijk.
| |
7Leeg leeg de weg
waarlangs hij komt
de bloemen aan
de bomen rond
maar ik
een hol, een graf, een grond
een leeg gebeente
en de zon
ver uit mijn mond.
|
|