Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Methodologie (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Methodologie
Afbeelding van MethodologieToon afbeelding van titelpagina van Methodologie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.28 MB)

XML (1.16 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Methodologie

(1961)–A.D. de Groot–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 29]
[p. 29]

1;4 De cyclus van het empirisch-wetenschappelijke onderzoeken

1;4;1 De empirische cyclus; in de wetenschap.

Als wij, zoals in dit boek de bedoeling is, de empirische cyclus willen gebruiken als grondschema voor een logisch-methodologische beschouwing van het onderzoeken, denken en redeneren in de empirische wetenschap, dan hebben wij de scherpste vorm ervan nodig. Hiertoe moeten enkele wijzigingen in de formulering worden aangebracht, die voornamelijk de strakkere doelgerichtheid, de meer systematische behandeling en consequente handhaving van logisch-methodologische normen weerspiegelen. De cyclus wordt als volgt:

Fase 1:‘Observatie’: Verzamelen en groeperen van empirisch feitenmateriaal; vorming van hypothesen;
Fase 2:‘Inductie’: Formulering van hypothesen;
Fase 3:‘Deductie’: Afleiding van speciale consequenties uit de hypothesen, in de vorm van toetsbare voorspellingen;
Fase 4:‘Toetsing’: van de hypothese(n), aan het al dan niet uitkomen van de voorspellingen in nieuw empirisch materiaal.
Fase 5:‘Evaluatie’: van de uitkomsten van de toetsing, in verband met de gestelde hypothese(n), c.q. theorie(en), en in verband met mogelijke nieuwe, aansluitende onderzoekingen.

1;4;2 Observatie.

De bewoording van het gebeuren in fase 1 (‘observatie’, ‘verzamelen’, ‘groeperen’, ‘materiaal’) weerspiegelt een meer systematisch doelgerichte houding van de onderzoeker dan met ‘waarnemen’ het geval was. Een dergelijke systematiek wordt inderdaad vaak aangetroffen in het empirisch-wetenschappelijk onderzoek en zij kan een belangrijk hulpmiddel zijn. De gegeven termen zullen echter soepel moeten worden gehanteerd. Het is namelijk allerminst altijd noodzakelijk systematisch te werk te gaan om tot verstandige hypothesen te geraken (vgl. hfdst. 2).

Verder zal het de lezer opgevallen zijn, dat de ‘vorming van hypothesen’, het pendant van het ‘vermoeden’ en ‘veronderstellen’, geheel in fase 1 is opgenomen, slechts met uitzondering van de formulering àls hypothese(n).

[pagina 30]
[p. 30]

Met andere woorden: het psychologische inductie-proces is bijna geheel in fase 1 ondergebracht.

Deze indeling is voor een logisch-methodologisch gebruik van de cyclus gerechtvaardigd, omdat logica en methodologie pas vat op (het resultaat van) de inductie krijgen vanaf het moment dat deze in een strakke, als redelijk definitief en publiceerbaar beschouwde formulering is vastgelegd.

Een onderscheiding tussen waarneming en hypothesevorming naar logische - en zelfs naar psychologische - criteria is trouwens in veel gevallen onmogelijk. Een onderzoeker begint zelden of nooit materiaal te verzamelen zonder enig ‘gezichtspunt’. Hij kiest, selecteert, abstraheert daarbij van bepaalde gegevens of aspecten, hij groepeert en registreert naar bepaalde criteria. In dit alles liggen onvermijdelijkerwijze reeds tenminste zekere impliciete hypothesen besloten. Deze kunnen in het verdere verloop (fase 2) in meer expliciete vorm naar voren komen; maar het kan ook gebeuren dat zij impliciet blijven, onopgemerkt door de onderzoeker - totdat een andere onderzoeker erop wijst. In dit verband is het interessant eraan te herinneren, dat bij de analyse van het schaakdenkproces gevonden werd, dat uitspraken met betrekking tot feitelijke waarnemingen van aspecten of onderdelen van de stelling ‘meestal in termen van anticipaties of oplossingsvoorstellen’ waren vervat (1;1;4).

In ieder geval is de gekozen indeling voor ons methodologische doel de meest adequate.

1;4;3 Inductie.

De invoering van de term ‘hypothese’ in plaats van ‘vermoeden’ of ‘veronderstelling’ markeert een bijzonder belangrijke verscherping van de cyclus in het wetenschappelijke onderzoek, vergeleken bij minder exacte redeneringsvormen - die natuurlijk ook wel in de praktijk van het wetenschappelijke werk voorkomen. De hoofdstukken 3 en 4 zijn gewijd aan de overwegingen, die de eisen bepalen, waaraan de formulering van een hypothese moet voldoen; en aan die eisen zelf. Deze komen hierop neer, dat een algemene veronderstelling over een samenhang in de werkelijkheid slechts dan een ‘hypothese’ genoemd wordt, als zij zo geformuleerd is of kan worden, dat er speciale consequenties en met name concrete, verifieerbare voorspellingen uit af te leiden zijn, waaraan zij kan worden getoetst.

[pagina 31]
[p. 31]

1;4;4 Deductie.

De term ‘deductie’ wordt hier gebruikt ter karakterisering van bewerkingen, toegepast op uitspraken of begrippen, van het volgende type: ‘Als dat (in het algemeen) geldt, dan moet (in het bijzonder) dit gelden’. Zulke bewerkingen treden telkens op bij de afleiding van concrete, verifieerbare voorspellingen uit hypothesen. Hierbij speelt deductie in de strikte zin van de logica - afleiding van uitspraken (volzinnen) uit andere uitspraken - klaarblijkelijk een belangrijke rol. De term ‘deductie’ wordt hier echter ruimer begrepen, namelijk ook in methodologische zin. Het empirisch hanteerbaar maken van begrippen en het toetsbaar maken van algemene uitspraken, door empirische c.q. experimentele verbijzondering valt er ook onder; men denke bijvoorbeeld aan het ‘meetbaar’ maken en ‘operationeel definiëren’ van begrippen, of aan de verbijzonderingen inherent aan de toetsingsprocedure. Dit proces van deductieve verbijzondering wordt in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 5 nader beschreven, en in de daarop volgende hoofdstukken op een aantal methodologisch belangrijke punten nader uitgewerkt.

Zoals de term ‘veronderstelling’ (of ‘vermoeden’) in de nieuwe, wetenschappelijke formulering werd vervangen door ‘hypothese’, zo is de term ‘verwachting’ nu verscherpt tot ‘voorspelling’. Van een wetenschappelijke voorspelling wordt geëist, dat zij zo expliciet en nauwkeurig vooraf is geformuleerd, dat zij strikt verifieerbaar is. Wat de term in het wetenschappelijke gebruik precies betekent wordt in hoofdstuk 3 nader uiteengezet.

1;4;5 Toetsing.

Wij hebben gezien, dat het criterium voor ‘weten’ (kennis) is, dat men iets kan voorspellen, en wel de uitkomst van een toetsingsprocedure (1;3;1). Gaat het om een enkel, singulier feit, bijvoorbeeld dat Halfweg tussen Amsterdam en Haarlem ligt, of dat het Engelse woord ‘tree’ boom betekent, dan kan men weliswaar de toetsing zo vaak herhalen als men wil, maar het zakelijke bestand dat men onderzoekt wordt beschouwd als één en hetzelfde. Onder de aanname, dat de geografie (en de plaatsnamen) van Noord-Holland, respectievelijk het taalgebruik met betrekking tot ‘tree’ en ‘boom’ gegeven zijn en hetzelfde blijven, kan men zeggen dat men steeds ‘hetzelfde feit’ toetst. Bij de toetsing van een hypothese echter - en daarmee hebben wij hier te maken - gaat het om een algemene samenhang, die wordt verondersteld te

[pagina 32]
[p. 32]

bestaan of te gelden in een verzameling van niet als identiek beschouwde elementen. Vandaar dat hier het criterium voor het ‘weten’ (kennen) van de samenhang, voor ‘ware’ kennis, d.i. voor de (toetsing van de) juistheid van de hypothese, moet bestaan uit het kunnen voorspellen met betrekking tot willekeurige, nieuwe elementen. De uitslag van een toetsing verricht aan nog niet onderzochte gevallen, of aan gebeurtenissen die zich nog niet eerder hebben voorgedaan maar die wel onder de definitie van de verzameling (universum) vallen, moet op basis van de hypothese kunnen worden voorspeld.

In de voorbeelden in 1;3;1 kan men de voorspelling van de oplossing van (‘nieuwe’) suikerdeeltjes in een bak met (‘nieuw’) water zo opvatten. Evenzo moet bij de beweerde positieve correlatie tussen intelligentie en schoolsucces, de toetsing, wil zij voor de hypothese in haar algemeenheid enige waarde hebben, worden verricht met een ‘nieuwe’ groep van proefpersonen. Vandaar de algemene methodologische eis, dat toetsing van een hypothese aan nieuw materiaal moet geschieden.Ga naar voetnoot1

Het begrip ‘toetsing’ omvat uitdrukkelijk niet alleen het nagaan of de voorspelling al dan niet uitkomt, maar ook de toetsing van de hypothese, d.w.z. de beantwoording van de vraag of, c.q. in hoeverre, de uitkomst de hypothese waaruit de voorspelling is afgeleid ondersteunt. Men zou dit laatste ook reeds tot de evaluatie kunnen rekenen; het is echter gebruikelijk met name daar waar statistische methoden van hypothese-toetsing worden toegepast, dit technische gedeelte van de evaluatie in ieder geval tot de toetsing te rekenen. Een nadere bespreking van het toetsingsproces is te vinden in hoofdstuk 5.

[pagina 33]
[p. 33]

1;4;6 Evaluatie.

Bij de gegeven afgrenzing van de toetsings-fase blijft het begrip ‘evaluatie’ gereserveerd voor de bepaling van de waarde van de uitkomsten in wijder verband. Dit wijdere verband kan zijn: de theorie, waaruit de hypothese is afgeleid. Vaak zijn er ook, twee of meer, alternatieve theorieën in het spel, zodat de evaluatie-vraag luidt: Ten gunste van welke theorie zijn de uitkomsten uitgevallen, en hoe sterk is dit empirische argument?

Het kan ook voorkomen, dat de uitkomsten moeten dienen ter ondersteuning van te nemen toepassings-beslissingen. In dat geval mondt de evaluatie uit in beschouwingen over (c.q. berekeningen van) de utiliteit van bepaalde praktische werkwijzen - bijvoorbeeld het al dan niet invoeren van een test-programma voor selectie-doeleinden (zie b.v. cronbach en gleser 1957).

Het zal duidelijk zijn, dat de evaluatie dikwijls een interpretatief karakter heeft, d.w.z. dat er bij de evaluatie wordt geredeneerd en verklaard op een wijze die niet op een exacte vorm is te brengen en waarin een subjectief element onvermijdelijk is. Inderdaad zijn er dikwijls verschillen van mening over de betekenis van bepaalde empirische onderzoek-bevindingen, soms zelfs zeer grote. Dit bezwaar is echter, gezien in het gehele voortgangsproces van de empirische wetenschap, niet ernstig. Als een evaluatie eenzijdig of tendentieus is, kan zij - mits ook hier aan de eis van open publikatie is voldaan - ten eerste worden aangevallen en/of gecorrigeerd door critici, of eventueel in laatste instantie door het ‘forum’. Ten tweede, en dit is een nog fundamenteler punt, mondt een goede interpretatieve evaluatie altijd uit in nieuwe, aansluitende, aanvullende of alternatieve hypothesen of modificaties van de theorie, die weliswaar niet door de empirische uitkomsten ondersteund, laat staan bewezen kunnen worden geacht, maar die er wel door worden gesuggereerd. Deze hypothesen laten zich dan opnieuw empirisch onderzoeken. Interpretatieve evaluatie heeft het karakter, of liever: behoort óók het karakter te hebben, van een nieuwe hypothese- (of theorie-) vorming, die vruchtbare aanknopingspunten biedt voor verder onderzoek.

In termen van onze vijf fasen: gezien in het wetenschappelijke bedrijf als geheel loopt de vijfde fase over in, ja is eigenlijk reeds gedeeltelijk identiek met de eerste fase van een nieuwe onderzoekcyclus: de concrete uitkomsten zijn nieuw materiaal, nieuwe ‘input’, nieuwe waarnemingsgegevens, en de evaluatie is nieuwe hypothesevorming. Vandaar, dat men

[pagina 34]
[p. 34]

vaak met vier fasen (observe-guess-predict-check) volstaat; de spiraal draait immers verder. Bezien wij echter één bepaald afgerond onderzoek en de rapportering daarvan, dan is er stellig een aparte vijfde fase te onderscheiden. Om die reden zullen wij hier de evaluatie als afzonderlijke fase handhaven. In hoofdstuk 5 wordt ook het evaluatie-proces nader beschreven en onderzocht.

voetnoot1
Er zijn aan deze schijnbaar eenvoudige eis nog allerlei problematische kanten. In de eerste plaats is de onderscheiding tussen (toetsing van) een feit en een hypothese minder scherp dan zij lijkt. Dat suiker in water oplost, noemt men hoewel de uitspraak algemeen is, gewoonlijk ‘een feit’; dat de aarde rond is, is tegenwoordig een feit - zelfs een onmiddellijk, vanuit vliegtuig, ballon of raket, waarneembaar en registreerbaar feit - maar had vroeger het karakter van een, zelfs zeer omstreden, hypothese. Een hypothese, die waar bevonden wordt, kan blijkbaar behalve in een wet - het normale geval - ook in een ‘feit’ overgaan. In de tweede plaats is de interpretatie van de eis van ‘nieuw materiaal’ niet altijd eenvoudig. Bij niet-experimentele toetsings-procedures betekent dit dikwijls niet, dat het materiaal niet al bestond, maar veeleer dat het nog niet eerder voor de vorming of toetsing van deze hypothese was gebruikt. Daarmee doemen vragen van afhankelijkheid en onafhankelijkheid op, die wij nu echter nog niet kunnen behandelen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken