Methodologie
(1961)–A.D. de Groot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||
1. De empirische cyclus in de wetenschap1;1 Het verwerven van ervaring1;1;1 De empirische cyclus; zonder reflectie.Beoefening van een empirische wetenschap heeft ten doel kennis te verwerven omtrent de wereld, of: omtrent de werkelijkheid waarin wij leven, ledere vakwetenschap tracht een bepaalde, meer of minder scherp omschreven sector van die wereld te bestrijken. Binnen die sector vallende ervaringen of ondervindingen aan de wereld (observaties, c.q. uitkomsten van experimenten) worden daartoe systematisch verwerkt, op een wijze die in dit boek nader zal worden nagegaan. De activiteiten van de wetenschapsbeoefenaar kunnen dus in eerste instantie worden gezien als een speciaal geval van de diverse manieren waarop het (menselijke) organisme de werkelijkheid exploreert en zich eraan aanpast, of: haar eigenaardigheden leert hanteren. De wetenschappelijke onderzoeker, die zijn feitelijke ervaringen en gegevens probeert te condenseren tot Kennis omtrent de wereld - theorieën, ordeningsschema's, wetten die kunnen worden toegepast - is een speciaal geval van het organisme, dat zijn ervaring en aan de wereld omzet in Ervaring, op basis waarvan het zich doelmatiger zal gedragen dan in onervaren staat. Zowel het werk van de wetenschap als het meest primitieve opdoen van ervaring, zonder enigerlei vorm van reflectie, valt onder het begrip ‘leren’, in de brede betekenis van dit woord die in de psychologische vakliteratuur gangbaar is geworden (vgl. b.v. hilgard 1958, p. 2-6). Met ervaring opdoen zonder reflectie wordt bedoeld die vorm van ervaring verwerven, waarbij het leer-effect duidelijk is af te lezen uit het | ||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||
beter, d.i. trefzekerder, sneller of met meer resultaat uitvoeren van klaarblijkelijk doelgericht gedrag tengevolge van voorafgaande ervaringen in soortgelijke situaties, zònder dat wij aanleiding hebben om aan te nemen, dat dit leren gepaard gaat met bewuste processen van kennis verwerven. Definiëren wij kennis als ervaring (aan de wereld), die door het subject in taal, in de vorm van beweringen kan worden weergegeven, dan is het duidelijk, dat wij deze primitieve vorm van ervaring verwerven (zonder reflectie) vooral kennen uit observaties van en experimenten met dieren, of met kleine kinderen die de taal nog niet machtig zijn. Maar ook bij volwassenen komt een onbewust of nauwelijks bewust ervaring verwerven veelvuldig voor, onder meer in de vorm van onwillekeurige c.q. onbewuste leerprocessen (zic o.a. van parreren 1960, p. 14-18 en hfdst. 4). Als voorbereiding voor de analyse en fundering van het wetenschappelijke handelen en denken is het dienstig - zij het niet strikt noodzakelijk - eerst de principiële kern van het ervaringsproces zonder reflectie nader te bezien. Er is daarin een cyclus van activiteiten te onderscheiden, die klaarblijkelijk telkens weerkeert, in het klein en in het groot, hetzij in min of meer pure vorm, hetzij in een complex samenspel van over elkaar grijpende cycli met andere processen, en met reacties van ‘de wereld’. Voor een organisme O, dat zich bevindt in een situatie S1 kan deze empirische cyclus als volgt schematisch worden weergegeven:waarin:
| ||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||
De voor ons meest interessante vraag is welke processen (beïnvloedingen, activiteiten) de pijlen voorstellen. Pijl (1) representeert het proces van waarneming: S1 werkt in op O; O neemt bepaalde (geselecteerde) aspecten van S1 waar, de situatie-seinen (‘cues’) waarop hij reageert met R. Ziet men het organisme, op de wijze van de cybernetica, als een mechanisme, dan representeren deze seinen de ‘input’. Pijl (2) stelt O's reactie (of actie) op (resp. in) de situatie voor. In het kader van het proces van ervaring verwerven kan men deze reactie opvatten als een poging, een proberen van één uit een zeker aantal, meer of minder duidelijk omschrijfbare mogelijkheden.Ga naar voetnoot1 In machine-terminologie: (2) is een transitie (‘transition’) naar een andere toestand van O, waarvan R de ‘output’ is. Pijl (3) representeert het proces, in de ‘wereld’, waardoor R een resultaat heeft, d.w.z. waardoor tengevolge van O's reactie R, de situatie S verandert in S′; of, nog anders, het proces waardoor de wereld antwoordt op R, met ΔS.Ga naar voetnoot1 Pijl (4) tenslotte stelt opnieuw een proces van waarneming, althans van vermeerdering van O's informatie voor, namelijk O's evaluatie van S′; en wel ten eerste of de verandering ΔS ten goede of ten kwade (voor hem) is uitgevallen, en ten tweede wat O ‘ervan geleerd heeft’: de mogelijke invloed van deze ervaring op toekomstige situatie-organisme-reactie (S-O-R)-verbindingen. Het tweede is het eigenlijke ‘leer-effect’, dat - in machinetaal: door terugkoppeling (‘feedback’) - O verandert tot O′. Deze schematische voorstelling is natuurlijk niet de enig mogelijke. Zij is echter duidelijk genoeg om nu de cyclus van activiteiten te kunnen samenvatten. Houden wij in het oog, dat pijl (3) een activiteit van ‘de | ||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||
wereld’ en niet van O voorstelt, dan kunnen wij de cyclus van O's activiteiten als volgt samenvatten: ‘waarnemen’ - ‘proberen’ - (resultaat) - ‘evalueren’. De termen zijn tussen aanhalingstekens geplaatst om aan te geven, dat zij, bij de beschrijving van het ervaringsproces zonder reflectie, in een betekenis worden gebruikt die afwijkt van wat wij bedoelen wanneer een menselijk subject, zich rekenschap gevend en doelbewust - dus met reflectie - ‘iets’ waarneemt, probeert of evalueert. Ook is onze term ‘proberen’ ruimer dan wat onder ‘proberend gedrag’ in de zin van ‘trial and error’ wordt verstaan. Wij spreken hier van proberen, zodra wij goede gronden hebben om aan te nemen, dat het organisme ook anders had kunnen (re)-ageren; welke deze gronden zijn, behoeft hier niet te worden uitgewerkt. Wij kunnen echter, wanneer wij het gebeuren in die organisme-wereld-wisselwerkings-processen die leiden tot het verwerven van ervaring in enigerlei vorm achteraf willen begrijpen en beschrijven, niet zónder de aanname van een proces van ‘waarneming’, van een ‘proberen’ in de boven omschreven zin en van een verwerkingsproces, dat moeilijk anders dan met een term als ‘evaluatie’ kan worden aangeduid. Deze processen moeten hebben plaatsgevonden, anders zou leren-vanervaring niet mogelijk zijn. Wij hebben dit of een soortgelijk schema nodig, wij kunnen er niet buiten.Ga naar voetnoot1 De processen die wij aantreffen bij de analyse van concrete gevallen zullen allicht ingewikkelder zijn en misschien bestaan uit overlappende of gecombineerde cycli; maar als fundamentale eenheid in het proces is het functioneren van een soort cyclus van dit algemene type een noodzakelijke aanname. Wat zal er gebeuren als O, na zijn ervaring in S1, in een ‘analoge’ situatie S2 terechtkomt? De cyclus zal zichzelf herhalen, in een ietwat gewijzigde schematische voorstelling ongeveer als volgt: | ||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||
O→O′→O″→ etc. geeft het toenemen van O's ervarenheid of ervaring weer, dus het leerproces via opeenvolgende S-O-S′-O′-cycli. Men kan zeggen dat dit leerproces spiraalvormig verloopt. Het zal reeds duidelijk zijn, dat, wanneer wij de woorden waarnemingproberen-(resultaat-)evaluatie in een minder algemene betekenis - zònder aanhalingstekens, mèt reflectie - lezen, de cyclus en de bijbehorende spiraalsgewijze ontwikkeling ook in het wetenschappelijke onderzoek van fundamentele betekenis zijn. | ||||||||||
1;1;2 De empirische cyclus; in de reflectie.Bij de mens kan het proces van het verwerven van ervaring gepaard gaan met en/of worden veranderd c.q. bekrachtigd door een besef van wat er gebeurt. Hij kan zich, in meerdere of mindere mate, en met betrekking tot verschillende onderdelen of aspecten van het proces, rekenschap geven van wat er gaande is. Het kan voorkomen dat hij zich bewust is van het doel dat hij op het oog heeft en waaraan hij de effecten (goed of slecht) evalueert; en/of van het middel-karakter van zijn probeer-(re-)actie met betrekking tot dat doel; en/of van de variëteit van mogelijke (andere) reacties die hij tot zijn beschikking had; en daarmee van het feit dat hij een keuze heeft gemaakt. Het kan voorkomen dat hij zich bewust is van wat hij waarneemt, d.w.z. op welke situatie-seinen hij reageert; of van zijn evaluatie-proces, zowel wat betreft de relatie van het verkregen resultaat tot het gestelde doel, als ten aanzien van wat hij van de ervaring geleerd heeft. Tenslotte, en wel in | ||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||
het bijzonder bij de zoveelste poging, kan hij zich bewust zijn van het feit, dat hij niet alleen ‘probeert’ (namelijk het doel te bereiken), maar dat hij ook ‘probeert, of’ (een gemaakte veronderstelling juist is, uitkomt). Met andere woorden, hij kan zich bewust zijn van vermoedens over samenhangen in de werkelijkheid, die hij koestert, van daarop gegronde verwachtingen met betrekking tot het effect van zijn (volgende) reactie en van het feit dat hij door zijn reactie die verwachtingen toetst. In een dergelijk geval kan dus een cyclus van psychische processen O's interactie met de wereld begeleiden, en beïnvloeden. Deze ‘empirische cyclus in de reflectie’ kan samenvattend als volgt worden beschreven: waarnemen-vermoeden-verwachten-toetsen-evalueren. Met de overgang van ‘proberen’ (zonder reflectie) naar ‘proberen, of’ (proberen met overleg) gaat een verandering van het evaluatie-proces gepaard. De evaluatie wordt nu ingeleid door een procedure van ‘toetsen, of’ (het verwachte effect inderdaad intreedt). Daarmee is dan het eerste deel van het evaluatie-proces - of het effect goed of slecht is - in ieder geval gedekt; met de term ‘evalueren’ wordt nu alleen het tweede deel bedoeld, inhoudende (in de reflectie): wat heb ik ervan geleerd? Het zal duidelijk zijn, dat we reeds zeer dicht in de buurt zijn van de cyclus, waarvan wel gezegd wordt dat het wetenschappelijke denken erdoor wordt beheerst: observe-guess-predict-check, of: waarnemenveronderstellen-voorspellen-toetsen.Ga naar voetnoot1 | ||||||||||
1;1;3 De sprong van doel naar middel: problem-solving.Met de mogelijkheden van het zich rekenschap geven, die in de vorige paragraaf zijn ingevoerd, kan het proces van ervaring verwerven uiteraard aanzienlijk gecompliceerder en abstracter worden. Niet alleen gaan de activiteiten waarnemen-proberenevalueren met reflectie, bewustzijn, besef van wat er gaande is gepaard, maar zij kunnen bijvoorbeeld ook tijdelijk worden stilgezet ten behoeve van een doordenken van de situatie. Anders gezegd: de ervaring (of: kennis) van het subject - wij zullen het organisme O voortaan subject noemen - kan toenemen ook zonder toevoer van nieuwe ervaring en, namelijk in denkprocessen. Deze kunnen in het ervarings- of leerproces, | ||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||
dat nu bestaat uit een denkend verwerken van ervaringen, relatief zelfstandige vormen aannemen. Een principieel belangrijke verandering in de houding van het subject, die in de voorgaande paragraaf wel reeds is voorbereid maar nog niet is uitgewerkt, is de overgang van een actueel kiezen tussen verschillende mogelijkheden - met of zonder reflectie - naar het stellen van een probleem. Met deze, alleen voor de mens mogelijke, overgang van een feitelijke keuze naar een als zodanig bewuste probleem-situatie maakt het subject een principiële ‘sprong van doel naar middel’ (brouwer 1907, p. 81). In de probleem-situatie is de aandacht en de inspanning inderdaad op de middelen gericht; en de vraagstelling wordt abstracter. De vraag is nu niet meer: ‘Zal ik, met het oog op doel D, gedrag G1 of G2 kiezen?’, maar veeleer: ‘Aangenomen, dat ik D nastreef, door welke middelen kan ik D bereiken?’ Of, nog abstracter: ‘Stel dat iemand D wil bereiken, gegeven de situatie S, door welke middelen (langs welke weg) zal hij daartoe in staat zijn?’ Het zal duidelijk zijn dat de doelstelling van het subject is veranderd. Het gaat niet meer in de eerste plaats om resultaten van handelingen (probeer-(re-)acties), maar om het verwerven van ervaring, of liever kennis of inzicht, met betrekking tot een middel-doel-relatie; welk inzicht dan vervolgens kan worden gebruikt. Wij zijn hiermee van het leerproces overgegaan naar het gerichte denken (problem solving). Niemand zal betwijfelen, dat wetenschapsbeoefening in belangrijke mate bestaat uit het oplossen van problemen; problemen die met de verwerking van empirische gegevens tot kennis omtrent de wereld verbonden zijn. Een voor ons essentiële vraag is derhalve, of wij kunnen volhouden dat ook in empirisch gefundeerde denkprocessen een analoge empirische cyclus en een analoge spiraalsgewijze voortgang gevonden wordt - en van fundamentele betekenis is. | ||||||||||
1;1;4 De mentale empirische cyclus.Het antwoord op deze vraag is duidelijk bevestigend voor zover een denkproces bestaat uit het proberen van mogelijkheden tot actie en nagaan van hun gevolgen in de voorstelling. Dergelijke denkprocessen zijn in de eerste plaats te verwachten in probleemsituaties, waar een rationele keuze wordt gevraagd maar waar het, door welke oorzaak dan ook, niet mogelijk of niet practisch is in de werkelijkheid te proberen, terwijl wel tot op zekere hoogte de consequenties van verschillende keuzen mentaal | ||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||
kunnen worden voorzien. Een typisch voorbeeld hiervan is dat van de schaker, die zijn volgende zet denkend voorbereidt. In de Groot's analyse van het denken van de schaker (de groot 1946) blijkt inderdaad, dat de schrijver, in zijn poging om de structuur en de dynamiek van het proces aan de hand van experimentele denk-protocollen van schaakmeesters zo objectief mogelijk te beschrijven, het niet kan stellen zonder een empirische cyclus (‘verwerkingscyclus van een detailprobleem’, op. cit., p. 97). In het schaakdenkproces wordt blijkens de protocollen telkens een keuzemogelijkheid (detail-probleem of sub-probleem) uitgewerkt; d.w.z. een plan, zet of vertakking wordt in de voorstelling geprobeerd en geëvalueerd. Afgezien van het feit dat wij hier met ‘mentale empirie’ te maken hebben is de gelijkenis met de hierboven beschreven empirische cyclus opvallend. In de classificatie van de inhoudselementen van een protocol, die de Groot op de verwerkingscyclus baseert, treffen we onder meer aan: ‘doelstellingen’ (op het bord), ‘anticipaties’ (een begrip dat hier zowel algemene vermoedens als specifieke verwachtingen dekt), ‘verslagen van uitwerkingen’ (d.w.z. van het proberen van zetten of zettenreeksen), ‘weergeven van resultaten’, zowel in specifieke als in ‘gegeneraliseerde’ vorm (d.w.z. de uitkomst van de poging zelf en van de daarop aansluitende evaluatie). In de verdere analyse (o.a. p. 198 e.v.) wordt met nadruk gesteld, dat deze resultaten niet, althans niet alleen, in een absolute schaal worden gemeten, maar met betrekking tot veronderstellingen en verwachtingen - die dus worden getoetst. Er is telkens weer sprake van ‘nagaan of’ (een veronderstelling juist is); zoals ook het proberen overwegend ‘proberen, of’ is (op. cit., p. 230 e.v.). Uit de experimentele protocollen en uit de Groot's analyse van de structuur en de dynamiek van het schaakdenkproces (vgl. ook de groot 1956a) blijkt duidelijk hoe fundamenteel, alomtegenwoordig en onontkoombaar noodzakelijk bij dit soort denken de cyclus is. Er zijn weliswaar ook vele andere kanten aan het schaakdenken te onderscheiden (vgl. op. cit., 1946, hfdst. 6, p. 138 e.v.), maar toch voert het proberen in de voorstelling, de mentale empirie, de boventoon - in op elkaar aansluitende cycli. In de protocollen zijn alleen uitspraken met betrekking tot de eerste activiteit in onze representatie van de cyclus, namelijk de waarneming, relatief zeldzaam. Specificaties van de situatie (op het bord) komen | ||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||
ongetwijfeld voor, maar meestal zijn ze vervat in termen van anticipaties of oplossingsvoorstellen, d.w.z. ze specificeren veeleer wat kan worden verwacht of verondersteld, geprobeerd of onderzocht, op basis van wat is waargenomen, dan het concreet waargenomene zelf. Deze schaarste aan waarnemings-neerslagen in de protocollen is echter niet verwonderlijk als wij in aanmerking nemen, dat de proefpersonen in de instructie was gevraagd te rapporteren wat zij dachten en niet wat zij zagen. Er is in ieder geval geen aanleiding om, voor een zo sterk visueel, althans ruimtelijk-aanschouwelijk spel als het schaakspel, het belang van de waarneming als recurrerend uitgangspunt van ieder proberen in twijfel te trekken. Wel moeten wij ons er rekenschap van geven, dat iedere cyclus, behalve misschien de allereerste, niet alleen van een concrete waarnemings-‘input’ uitgaat, maar ook van de meer abstracte gegevens afkomstig van de evaluaties van voorafgaande cycli. Het subject (organisme) O is daar wijzer van geworden: O→O′→O″, etc; men kan ook zeggen, dat S1 (hoewel O zich van actie heeft onthouden) voor O veranderd is, namelijk door wat O nu méér van S weet, d.i. geleerd heeft van voorafgaande ervaringen (cycli). De toevoegingen ΔS (waardoor S→S′→S″ etc.) zijn dan abstracte elementen in de input. In het schaakspel-en in het algemeen bij hogere processen - kunnen deze input-elementen van overwegende betekenis worden. Zij hebben intussen de neiging zozeer met het concreet waargenomene te vervloeien, dat zij niet meer scherp te onderscheiden zijn (de groot 1946, p. 260 e.v. en 1956a, p. 91, voetnoot). Tenslotte is uit de analyse van schaakdenk-protocollen gebleken, dat cycli van zeer uiteenlopende omvang en duur kunnen worden onderscheiden. Een grotere probleemcyclus omvat dikwijls een serie kleinere, die elk een sub-probleem van het grotere probleem verwerken. Deze meer complexe structuur is mogelijk dank zij herhaalde (routine-)‘sprongen van doel naar middel’ van het denkende subject tijdens het proces. De totale structuur kan hierdoor van een aanzienlijke ingewikkeldheid worden - zoals ook het geval is in de empirische wetenschap. Toch blijft de fundamentele eenheid, zowel voor makro- als voor mikro-analyse, een ‘empirische cyclus’, in casu een zuiver mentale. |
|