| |
| |
| |
Woord vooraf
Uit de eerste druk
De geschiedenis van dit werk beslaat een jaar of zeven. In 1954 ontstond althans het plan een boek te schrijven over grondslagenproblemen. (...)
Hoewel nog in 1956 het accent lag op de psychologie, en op de psychodiagnostiek in het bijzonder - wie de zes Nijmeegse gastcolleges heeft bijgewoond, die de schrijver destijds op uitnodiging van prof. Rutten over methodologie mocht geven, zal het zich herinneren - kregen de aantekeningen voor en de opeenvolgende tekst-versies van het boek in wording in de loop der jaren een steeds meer algemeen-methodologisch karakter. De alomtegenwoordigheid van prealabele methodologische vragen is dan ook niet alleen voor de psychologie kenmerkend, maar veeleer voor al die wetenschappen, die feitelijke gegevens van menselijk gedrag willen beschrijven en verklaren, elk vanuit hun eigen theoretische gezichtspunt. Zo is dit boek dus weliswaar geschreven door een psycholoog, maar geworden een methodologie voor de gedragswetenschappen.
Het is in de eerste plaats een studieboek voor afgestudeerden en studerenden in vakken als psychologie, sociologie, pedagogiek, politicologie, perswetenschap en communicatieleer, etc. Kortom, voor al die vakken, die men- volgens een vrij ruime definitie - tot de empirische sociale wetenschappen kan rekenen. Stelt men de redelijke eis, dat een afgestudeerde op één van deze wetenschapsgebieden zelfstandig een eenvoudig onderzoek moet kunnen opzetten en uitvoeren, dan is beheersing van een groot deel van de in dit boek behandelde stof onontbeerlijk. Maar daarnaast zijn er andere wetenschappen, die zich weliswaar niet voortdurend, maar, in hun onderzoekingen, toch wel vaak met menselijk gedrag of met produkten of resultaten daarvan bezighouden: biologie, medische
| |
| |
wetenschap (neurologie, psychiatrie, sociale geneeskunde, psychosomatiek), economische wetenschap, taal- en literatuurwetenschappen, rechtswetenschap (b.v. criminologie) en, niet te vergeten, de geschiedenis. Dit boek is daarom ook bestemd voor diegenen, die op deze gebieden wetenschappelijk onderzoek verrichten, zeker wanneer zij dit doen in samenwerking met onderzoekers van andere herkomst. Een scherpe grens is voor het begrip ‘gedragswetenschappen’ niet te trekken. Men kan zich misschien het beste oriënteren aan de volgende officieuze Amerikaanse definitie: ‘A behavioral scientist is a scholar who in his research would consider co-operating with a social psychologist’; zij het, dat men voor Nederland, waar nog te weinig over traditionele grenzen heen wordt samengewerkt, het woordje ‘would’ voorlopig beter door ‘should’ kan vervangen.
In hoeverre het boek weerklank vindt, wellicht ook buiten de aangegeven gebieden, zal in de praktijk moeten blijken. De schrijver is uitgegaan van de evidente veelvuldigheid van weerbarstige methodologische vragen en van de even evidente schaarste aan boeken, zeker in het Nederlands, die antwoorden daarop geven of helpen voorbereiden. Technische handboeken over speciale onderwerpen - meest Engels-talige - zijn er natuurlijk te over: over logica, statistiek, factoranalyse, de opzet van experimenten, test- en schaalconstructie, sampling, enz. Maar daarin worden aan de meer algemene vragen, die niet of nog niet kunnen worden geformaliseerd of gemathematiseerd, meestal slechts weinige bladzijden gewijd. In de onderhavige studie gaat het er juist om die meer algemene problemen tot hun recht te doen komen.
De lezer, die gewend is logica en methodologie in één adem te noemen en als nauw verwant te beschouwen zal zich waarschijnlijk verbazen over het feit dat er zo weinig (formele) logica in dit boek voorkomt. Hopelijk verbaast hij zich dan echter ook over het feit, dat er zo véél belangrijke methodologische vraagstukken zijn, die (nog) niet in geformaliseerde vorm kunnen worden gegoten, maar wel in een lossere terminologie zinvol kunnen worden behandeld.
Bij de behandeling van deze vraagstukken is de schrijver uitgegaan van één, zo goed mogelijk doordachte, opvatting van wetenschap. Hoe onderscheidt zich die opvatting van andere?
In de eerste plaats hierdoor, dat empirische wetenschap steeds wordt
| |
| |
gezien als een proces, dat voortschrijdt en waarin zelden onaanvechtbaardefinitieve resultaten worden bereikt. Natuurlijk neemt onze kennis - en de graad van zekerheid daarvan - steeds toe, maar de ontwikkeling kenmerkt zich toch ook doordat telkens weer gedeeltelijk wordt verworpen wat zeker scheen te zijn. ‘Verlies’ is dit allerminst; men kan zelfs, met karl popper, volhouden, dat de werkelijk belangrijke stappen in de toeneming van onze kennis die van de weerlegging van (andere) theorieën of opvattingen zijn.
Het proces wordt in gang gehouden door de activiteit van de onderzoeker. Wetenschap wordt dus niet zo zeer, of althans niet alleen gezien als een systeem van begrippen en/of uitspraken, maar vooral als een systeem van activiteiten. Het boek beschrijft (descriptief) wat de onderzoeker doet en schrijft voor (normatief) wat hij moet doen - voor zover mogelijk. De nadruk wordt erop gelegd, dat de onderzoeker een nogal grote vrijheid heeft in het stellen van zijn doelen en het kiezen van zijn methoden. Telkens wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met zijn intenties: bij het ontwerpen van een theorie, bij het stellen van een hypothese, het definiëren van een begrip, het opzetten van een onderzoeksplan. Weliswaar is het normatieve aspect - de ‘dos and don'ts’ - zo strikt behandeld als maar mogelijk was, maar de schrijver heeft zich alle moeite gegeven onnodige, uit dogmatiek of eenzijdigheid voortvloeiende ‘striktheid’ te vermijden. Te vaak wordt de fout gemaakt probleemstellingen en werkwijzen terzijde te schuiven alléén omdat zij niet in een nu eenmaal geaccepteerd, star ‘systeem’ passen. De schrijver is evenmin ‘tegen’ introspectie, Verstehen, fenomenologie als hij ‘tegen’ mechanistische of mathematische modellen van menselijk gedrag is. Iedere serieuze probleemsteliing of werkwijze, die kan bijdragen tot onze kennis, wordt als zodanig aanvaard. Anderzijds is ernaar gestreefd geen enkele werkwijze te overtrekken, en met name de eraan verbonden beperkingen duidelijk aan te geven.
De opvatting van wetenschap als activiteit impliceert verder dat de wetenschapsbeoefenaar, de onderzoeker, dikwijls het uitgangspunt van de beschouwingen is. In zoverre is het niet alleen een kwestie van keuze van een voor een psycholoog voor de hand liggende vorm van inleiding, dat in hoofdstuk 1 de activiteiten van de onderzoeker worden gezien als een speciaal geval van meer algemene vormen van gedrag, waardoor het menselijk organisme in staat is kennis en ervaring te verwerven. Door
| |
| |
deze inleiding krijgt de lezer de gelegenheid om als het ware het instellen van de lens op het eigenlijke object zelf mee te maken. Verder wordt de algemeenheid en de noodzakelijkheid van een ‘empirische cyclus’ en van een ‘spiraalsgewijze voortgang’ bij het verwerven van kennis erdoor gedemonstreerd - ter bestrijding van de mening dat dit een specifieke en misschien wat willekeurige eigenaardigheid van de wetenschapsbeoefening zou zijn.
Een verder strekkende betekenis komt aan de gekozen inleiding echter niet toe. Met name zou het een misverstand zijn te menen, dat dit een methodologie ‘op psychologische basis’ zou zijn. De secties 1;1 en 1;2 zijn niet noodzakelijk als voorbereiding voor de daarna volgende uiteenzettingen; en voor zover in het vervolg van de activiteiten van de onderzoeker wordt uitgegaan, geschiedt dit steeds vanuit een systematischbeschrijvend en/of logisch-normatief gezichtspunt. Methodologie in de zin van dit boek is bepaald niet een onderdeel van de (denk)psychologie. Psychologische argumenten spelen dan ook nergens een beslissende rol.
Wel wordt telkens voor de rechtvaardiging van methodologische normen gewerkt met het argument, dat wetenschapsbeoefening een sociaal proces is en moet zijn. Democratische uitwisseling is een voorwaarde, zowel voor onderlinge kritiek als voor onderlinge inspiratie en ontlening, zowel voor de verwerping van wat onhoudbaar blijkt als voor de opbouw van een structuur van wetenschappelijk gestaafde kennis. Vele methodologische eisen vloeien geheel of gedeeltelijk uit het sociale karakter van de wetenschap voort: formulerings- en publicatie-eisen, vermijding van subjectiviteit, zelfs aanvaarding van eenzelfde logica, enz. Volgens de hier gepresenteerde methodologie berusten de laatste beslissingen zelfs dikwijls bij een sociale ‘institutie’, zij het een nogal abstracte institutie: het forum.
Het lijkt niet goed mogelijk deze wetenschapsopvatting bij een der bestaande -ismen onder te brengen. De schrijver kan hoogstens zeggen, dat hij aan bepaalde scholen en richtingen meer dank verschuldigd is dan aan andere. Voorop staan dan wel de verschillende schakeringen van het logisch-empirisme, zoals trouwens uit de tekst en de opgegeven bronnen wel zal blijken.
Amsterdam, september 1961
a.d. de groot
| |
| |
| |
Bij de twaalfde druk
Met uitzondering van een aantal tekstcorrecties die in de vierde druk zijn aangebracht (1968) verschilt deze twaalfde editie alleen in de omlijsting van de oorspronkelijke tekst van 1961.
Allereerst heeft een nieuwe uitgever er zijn stempel op gedrukt. Ik ben de firma Van Gorcum dankbaar voor haar voortvarende activiteit bij het tot stand brengen van de heruitgave. Een belangrijk aspect daarbij is voor mij als auteur, dat zij het boek uit Duitsland naar Nederland heeft teruggehaald. Het was daar al in 1981 verzeild geraakt, toen bij de opheffing van Mouton & Co, Den Haag, een groot deel van het fonds door De Gruyter, Berlijn, werd overgenomen.
Voorts is deze uitgave verrijkt met een Ten Geleide van de hand van de daartoe bij uitstek aangewezen persoon, mijn oud-leerling, opvolger en eminente collega, Don Mellenbergh. Ook hem ben ik uiteraard zeer dankbaar. Zijn woorden ontslaan mij zo goed als geheel van de plicht om de ongewijzigde, dus niet bij-de-tijds gemaakte heruitgave te verantwoorden.
Toch wil ik over dit laatste punt hier nog iets zeggen. In feite is er herhaaldelijk over de vraag of een herziene editie moest worden uitgebracht gedacht en overlegd, met Arie Bornkamp van Mouton - wie ik bij dezen ook graag een ere-saluut breng voor zijn aandeel in meer dan twintig jaar plezierige samenwerking. Er waren, en zijn, twee kanten. Niet herzien heeft onvermijdelijke nadelen; tekstgedeelten, voorbeelden, terminologie en referenties raken ‘gedateerd’. Wel herzien is, als het grondig wordt gedaan, een omvangrijk werk, vooral omdat het dan ook periodiek moet gebeuren. En dan verfijnt het om zo te zeggen de tijdschaal van de veroudering. Hoe dan ook, in de jaren zestig en zeventig was de conclusie telkens dat bij dit boek, dat voornamelijk gaat over nauwelijks tijdgebonden principes, actualiseren van de tekst niet zó nodig was dat ander werk daarvoor moest wijken. Nu, 33 jaar na de eerste en 13 jaar na de vorige, elfde editie, is dit helemaal geen punt meer.
Wel geldt nog mijn persoonlijke criterium: Als ik niet meer achter de principeverklaring van het Woord Vooraf van 1961 zou staan, dan zou het boek moeten worden herschreven. Bij herlezing had ik wel de neiging hier en daar een vraagteken in de marge te plaatsen; bijvoorbeeld bij de zin: ‘Psychologische argumenten spelen dan ook nergens een beslissende rol.’ (Nergens?) Anderzijds was het verheugend de zin terug te vinden waarin staat dat ik ‘evenmin ‘tegen’ introspectie, Verstehen, fenomenologie (ben)
| |
| |
als (...) ‘tegen’ mechanistische of mathematische modellen van menselijk gedrag’ - mits, en dat staat in de volgende zin ‘de eraan verbonden beperkingen’ duidelijk worden aangegeven. Bij de receptie van het boek in jaren zestig tot en met tachtig is de strekking van het eerste deel van die zin vaak over het hoofd gezien. Nu, in de jaren negentig, nu ik pleit voor introspectie, voor het ‘learner report’, voor psycho(bio)grafie, en ‘intuitie’ als onderzoeksproject aanbeveel - contra de overwegende neiging bèta- beter dan alpha-benaderingen te vinden - is het risico veeleer dat de tweede helft van de zin wordt verwaarloosd. Dus, dat het boek dat destijds door velen te ‘hard’ werd gevonden, nu te ‘zacht’ wordt geacht. Ik blijf erbij dat beide goed kunnen zijn en nodig, en dat samenspel - ‘unificatie’ - mogelijk is.
Tot besluit van dit onderwerp moet er op worden gewezen, dat er in 1969 een herziene Engelse editie is uitgekomen. Wie geïnteresseerd is in details van het betoog, in controversiële punten en in het bijzonder wie in het Engels uit het boek wil citeren, doet er goed aan ook de Engelse editie te raadplegen. Dit geldt vooral voor de hoofdstukken acht en negen, die bij het vertalen het grondigst zijn herzien. Nog een niet onbelangrijk detail: het werken aan de Engelse editie heeft me duidelijk gemaakt dat het een slecht idee was de term ‘predictieve validiteit’ een betekenis te geven die afwijkt van het Engelse ‘predictive validity’. Men leze voor predictieve validiteit (p. 265 e.v.) liever criterium-validiteit als grote categorie, met als tegenhanger ‘begripsvaliditeit’.
Nog een verandering in de omlijsting moet hier gesignaleerd worden. De vanaf de zevende druk (1972) toegevoegde Appendix, waarin door K.A. Soudijn in samenwerking met P. Groeneboom, J. van Heerden, L. Hoekstra en G. de Zeeuw een uitgebreide bibliografie van ‘recentere literatuur’ werd ingeleid en aangeboden, is in deze herdruk weggelaten. In plaats daarvan heeft G.J. Mellenbergh een veel kortere lijst samengesteld, met als selectiecriteria aansluiting, verwantschap en blijvende waarde, volgens zijn deskundig oordeel. Ook daarvoor ben ik hem zeer dankbaar. Eveneens herzien is de Selectie uit later werk van mijzelf, die voor het eerste in de elfde editie (1981) was opgenomen. Daarvoor in de plaats is een algemene lijst van wetenschappelijke publicaties opgenomen over de hele periode 1961-1993.
Groningen/Schiermonnikoog, januari 1994
A.D. de Groot
|
|