De oudheid van de Bataafse nu Hollandse Republiek
(1988)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Het vierde Hooft-stuck
| |
[pagina 64]
| |
dat de oudste Schrijvers van de Francische ende Duytsche Historien ontrent desen tijdt noemen eenighe Koningen der Vriesen, die teghen de Vrancken seer hardt hebben gestreden: ende onder anderen is den naem van Rabboud seer vermaert, wiens Hof tot Medenblick werd vertoont. Na de Koningen sult ghy vinden eenighe Veldt-oversten met uytghedruckte namen. Dese zijn die oock PotestatenGa naar eind13 ofte Moghenschappen werden ghenoemt.
De Groot vertelt over de ruïnen van de Brittenburg bij Katwijk.Ga naar eind14
Het is wat vreemts dat wy by Procopium lesen, dat in de groote zee ontrent de monden vanden Rhijn, een eylant met namen Britten soude zijn, leggende teghens groot Britangie over: Dat het selve Eylant bewoont wierdt by drie Natien, welcker namen waren Brittoenen, Englen ende Vriesen: dat uyt deselve jaerlicks lieden gingen verhuysen in de onbewoonde Landen der Vrancken, ende dat de Vrancken daeromme, hoewel sy over het Eylandt gheen recht en hadden, alsoo het selve by sijn eygen Koninghen wierde geregeert, niet-te-min daer nae getracht hebben, datmen ghelooven soude dattet onder haer was: Ende midtsdien de Koningh der Vrancken in een Ambassade die hy nae Constantinopolen aen den Keyser Justinianum sondt, met eene gesonden heeft eenige lieden van het voorgeseyde Eylandt, om daer mede eenighsins gebiedt over het Eylandt te pretenderen. Dat dit Britten is Batavie is geweest, of een gedeelte van Batavie aen Zee gelegen, kan geseydt werden met waerschijnelicke reden: alsoo in de Zee, ende de monden van den Rhijn gheen ander Eylandt en is, ende daer-en-boven blijckt dat op het Batavische strant aen de middelste mondt van den Rhijn een huys is gheweest, met namen Britten, waer van noch hedensdaeghs eenighe overblijfsels gesien werden. Dat nu van het huys het Eylant, ofte van het Eylant het huys sijn naem heeft gekregen is niet nieuws, alsoo by ons oock het Vlie, de naem van oudts heeft gegeven aen de Rivier, ende het huys, ende nu aen 't Eylandt van Vlielandt.
Angelen en Britten staken van Groot-Brittannië naar onze kusten en Klein-Brittannië (Bretagne) over, mede door acties van Picten en Noormannen. Willebrord stak over om hier het christendom te prediken.
Indien dan dit soo is, soo hebben noch twee andere Natien, behalven de ingheborenen die wy geseydt hebben Vriesen ghenoemt te zijn, het Eylandt bewoont, te weten, de Englen, een oudt Duytsch volck, ende de Brittoenen die misschien door het gewelt van de Picten ofte Noort-mannen, gedwongen zijn haer Vaderlandt te verlaten, ende sekerder wijck-plaetsen te soecken. 't Is altijdt buyten twijffel, dat de Englen ende Saxen beseten hebben de Zee- | |
[pagina 65]
| |
kusten die naest zijn aen de Bataviers, ende dat sy tot verscheyden tijden van daer in Britangie, 't welck nu Engelandt genoemt wert, zijn over-gevaren. 't Is oock bekent, dat Willeboort uyt Engelandt hier is overgekomen, ende onse Voor-ouderen de waerheydt van de Christelicke Religie verkondigt heeft met deselfde tael die doe by de Engelschen wiert gebruyckt. 't Is oock niet buyten apparentie, dat de Brittoenen hare toevlucht soo wel tot onse moerachtige plaetsen, als tot de Zee-kusten van Vranckrijck, nu kleyn Britangie genoemt, hebben genomen.
Volgens De Groot bleven ondanks deze volksverhuizingen onze streken onafhankelijk en ook het grote Frankische Rijk kreeg geen gezag over de gebieden der Friezen of ‘Zee-bataven’.
Maer dat de Vrancken wel hebben gestaen nae de eer van haer Rijck dus verre uytgestreckt te hebben, doch in de daedt geen gebiedt over dit Eylandt hebben gehadt, of ten minsten niet beneden Wtrecht, 't welck eenighe houden geweest te zijn 't afscheydt van het Rijck der Vrancken, Austrasien genoemt, dient seer tot de vryheydt van de Zee-bataviers, zijnde oversulcks wel te ghelooven, dat deselve van tijdt tot tijdt vermeerdert zijn gheworden met aenwas van nieuwe Natien: ende dat sy met de Vrancken bevredight zijnde door de gemeene vrees der Noordmannen, ende met hem-lieden t'samen-ghevoeght voor een vast verbondt, haer oude manier van regeeringhe, soo onder hare Koninghen als onder de Velt-oversten hebben gecontinueert tot der Graven tijden, waer toe wy nu sullen komen. |
|