De oudheid van de Bataafse nu Hollandse Republiek
(1988)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Het derde Hooft-stuck
| |
[pagina 56]
| |
Ende in dier voegen ist gelooflick dat de Bataviers den Romeynen met eer-biedinghe hebben bejegent, ende niet haerlieder gebiedt onderworpen zijn geweest. Dit betoont het woort van Societeyt ofte Bondgenootschap, het welcke Tacitus ter selver plaetse ghebruyckt, welcke Societeyt oock eerlick was, want hy seydt: Sy behouden haer eere, ende het merck-teecken van de oude Societeyt. Want de Societeyt beteeckent een eenparigheydt van elckes recht, te meerder als het woordt van eere daer by werdt ghevoeght, het welcke gheen plaets en kan hebben in een volck, het welcke hem een ander door overghevinghe ofte door een onghelijck verdrach onderwerpt. Noch veel klaerder spreeckt Tacitus elders van de Bataviers: Dat sy door de grootheydt der Romeynen in de Societeit van alsulcken die machtiger waren niet en waren ghesmacht. Want alsoo ghemeenlick onder de onghelijcken geen rechte Societeyt en blijft, maer eerder alsulck eene als de Leeuw maeckte, soo in de fabulen werdt beschreven, dewelcke alles derwaerts brenght daer de meeste macht is, soo betoont hy klaerlick dat de Bataviers voor haer oprechte vromigheyt ende getrouwigheyt dit hadden verworven, dat sy de Societeyt, dat is een eenparigheydt van recht, niet met woorden, maer met de daedt selver behielden.
Er werden bij de Bataven ook geen uiterlijke tekenen van onderworpenheid aangetroffen als Romeinse bestuurders, tributen en tollen.
't Selve werdt noch alsoo besloten. Het volck dat onder de Romeynen was, betoonde dat sy onderworpen waren door dry teeckenen: dat sy stonden onder het ghebiedt van de Roomsche Magistraten, dat sy tribuyt opbrachten, ende dat sy tollen gaven. Soo veel de Roomsche Magistraten aengaet, die en zijn in 't Eylant van de Batavieren noyt geweest. Waer door oock Civilis in de oratie tot zijn Landts-lieden seydt, dat noyt eenen Luytenant der Romeynen tot de Batavieren en quam: maer sy regeerden hare Republique door haer eygen Wetten ende eygen Magistraten. Oversulcks en werden sy noyt onder geconquesteerden Provintien ghereeckent: Maer dickwils spreeckt Tacitus van het Volck der Batavieren, de by-een-komste der Batavieren, het Burgherschap der Batavieren: Met welcke woorden hy niet anders te kennen en gheeft, dat wy huydendaeghs een vrije regeeringhe noemen, ghelijck Cesar noemt het Burgerschap van de Switsers, dat is de republique. Nu soo veel de tribuyten ende tollen aengaet, waer van bykans geen Natie vry is geweest, al waer 't schoon dat deselven anders haer eygen Wetten als door een weldaedt van 't Roomsche volck ghebruyckten, de Bataviers en gaven noch het een noch het ander. Tacitus seydt: Sy en werden met tribuyten niet versmaet, nochte door de Tollenaers verdruckt. Ende terstont daer nae seydt hy, datse waren vry ende exempt van lasten ende concributien. Civilis | |
[pagina 57]
| |
in de Oratie tot de Walen, noemt de Bataviers vry van tribuyten. Ende de Bataviers selfs van haer selven sprekende, seggen dat hem-lieden gheen tribuyten en werden opgeleyt.
Het bondgenootschap was voor beide partijen zeer gunstig: de vaak in oorlog met nabuurvolken zijnde Bataven werden opeens door een wereldmacht in de rug gedekt, en de Romeinen mochten het Eiland der Bataven gebruiken voor pacificatie van Brittannië en Duitsland, en konden vast rekenen op de overal ter wereld inzetbare Bataafse legers, die uiteraard wel onder hun eigen commandanten bleven vechten.
Wat de voordere articulen in 't verdrach zijn geweest, 't selve souden wy te vergeefs ondersoecken: anders dan waerschijnlick is, dat de Bataviers ende de Romeynen hebben bedonghen, dat sy de eene den anderen en met volck te hulp souden komen. Want soo wel de Bataviers, dewelcke alle daeghs met haer naegheburen om haer Limiten in questie waren, hadden minder te vreesen indien sy steunden op de Roomsche Grootheydt: en de Romeynen sagen dat sy teghen de Belgen, Duytschen, Brittoenen, jae teghen de gheheele werelt een groot behulp souden hebben aen de Bataviers, als die daer waren in vromigheydt de voornaemste van alle volckeren daer ontrent, wesende even uytnemende in Ruyterije, Voet-volck, Boots-volck ende bequaem tot alle soorten van oorloge. Daerom ghelijck nu ter tijdt de Switsers doen aen veel Koninghen, soo leverden doen ter tijdt aen de Romeynen de Bataviers benden ende vaendelen, dewelcke als Tacitus seydt: Nae de oude insettinge by de edelste van hare Landts-lieden wierden geregeert. Dit is mede geweest een groot teecken der eenparigheydt, dewelcke in het Roomsche Rijck seltsaem was, dat de Bataviers over 't volck dat sy hem-lieden te hulp stonden, selver hare Veldt-oversten stelden, ende de self de niet en ontfingen van de Romeynen. Dat is 't gunt Tacitus seydt: Dat de Bataviers alleen mannen ende wapenen het Rijck toebrachten: Ende op een ander plaets, Dat sy tot een toevlucht waren gehouden alleen om gebruyckt te werden tot velt-slagen, ende dat sy bleven bewaert ten oorloge gelijck als de wapenen ende het geweer. Behalven 't behulp van volck ontfingen de Romeynen oock nog wat anders dat seer groot was uyt de vriendtschap der Batavieren, namelick, het gebruyck van 't Eylandt, daer sy niet alleen eenige garnisoenen hadden, maer oock een vloote aen het strangh, ende alles dat haer dienstigh was om de Duytschen ofte Brittoenen het oorlogh aen te doen. Het en is niet te twijffelen of Cajus Julius Cesar, dewelcke de eerste van de Romeynen sich tot binnen dese contreyen begheven heeft, ooch de eerste is geweest door den welcken de Bataviers tot de voorschreven Societeyt ofte Bont-genootschap zijn gebracht. | |
[pagina 58]
| |
De Groot geeft nu een aantal voorbeelden van de Bataafse militaire successen ten bate van Rome.
Want hy maeckt selver vermaen van het Eylant van de Batavieren, ende betoont dat hy soo verde gekomen is daer den Rhijn ende Maes in malkander loopen: ende dat hy in sijn heyr-tocht tot sijn behulp Batavieren heeft gehadt, 't selve drukckt Lucanus expresselick uyt. Hy schrijft oock selve, dat hy hem gheweest zijn Duytsche Ruyteren, daer nae oock eenigh licht gewapent voet-volck, dewelcke of selfs Bataviers, ofte daer onder zijn gheweest, te meerder om dat de reste van Duyts-landt een vyandtlick gemoedt hadde tegen de Romeynen, ende dat Cesar schrijft dat self de Ruyteren ende knechten waren t'samen vergadert uyt de Republiquen, dewelcke hy selver hadde in vrede gebracht. Dit zijn de genigen door welcker vromigheydt voornamelijck Orosius schrijft, dat Walslandt door Cesar was overwonnen. Dit zijnse welcker aenval de Walen by Noyon niet en konden wederstaen. Hier door ist dat Civilis sich roemt dat die van Bourgongie ende van Auverngie door de Batavische Ruyterije zijn overrent geworden. Dese zijn 't die de Walen, als sy Cesarem op de greynsen van Langres aenvielen, hebben afgeweert. Dese hebben tweemael den vyandt by Aussois met een veldt-slagh overwonnen. Door de vromigheydt van desen zijn die van Beaubois op de vlucht ghedreven. Daer nae soo veel de Pharsalische victorie aengaet, Cesar hadde voorseydt dat daer van het beginsel van niemant anders en soude komen, ende de uyt-komste heeft sulcks mede gebracht, ghelijck Florus en Dion betuygen. Het zijn de selfde Bataviersche Ruyteren, dewelcke als voor een eygenschap hebbende door de wateren met haer Peerden over te zwemmen, Ptolemeum ende die van Alexandrien, de welcke Cesarem aenghevallen waren, opte vlucht hebben ghebracht.
Keizer Augustus koos zich een Bataafse lijfwacht, en de Bataven veroverden Groot-Brittannë voor lum bondgenoot. De Romeinen erkenden dat de Bataafse legers de sterkste waren.
Door welcke groote exempelen, van ghetrouwigheyt ende vromigheyt, Cesar Augustus den Batavieren, gelijck nu veel Koningen van Switsers doen, tot sijne lijf-wacht heeft genomen. Het welcke oock de navolgende Keyseren hebben ghevolght. Hier van vermanen Dion, Suetonius, Tacitus, ende anderen. Germanicus is onder Tiberio, soo door de goede gelegentheyt van 't Eylant, als door der Batavieren vromigheyt, gelijck mettet exempel van den Veldt-overste Cariovalda klaerlijck bewesen wert, grootelijcks gheholpen gheweest. | |
[pagina 59]
| |
Ten tijde dat Claudius regeerde, als Plautius in groot Britangie was gesonden, soo is een groot deel van 't selve Eylandt t'ondergebracht, door een sonderlingh ende wonderbaerlijck toe-doen van de Batavieren, gelijck Dion betuygt. Wederom onder Nero, als Suetonius Paulinus groot Britangie gouverneerde, is aldaer by veel nieuwe proeven de eer van den Batavieren vermeerdert: Onlanghs daer nae zijn ghevolght de inlandtsche oorlogen der Romeynen, welcker geval ende ongeval meest heeft gehangen aende Bataviers. Desen hebben Galbam verheven, ende daer na Vitelitum. Selfs de Roomsche legioenen noemen hem-lieden de sterckste leden van haer leger, de alderkloeckste mannen, oude krijgs-lieden, overwinners in soo veel oorloghen. Tacitus seydt dat de Regimenten van de Bataviers, nae dat sy haer begaven waren een groot gewichte of sy mede of tegen vielen. Hierom heeft het volck van Vitelitus niet ghedorven Civilem om den den hals brenghen, op dat niet door de straffe van een man, de welcke onder de Batavieren seer machtigh was, sulcken dapperen volck soude vervreemt werden. Ende Martialis spreeckende van een Batavier, seydt: Dit aensicht werdt ghevreest
By uwen Vader meest.
Naedemael van de weldaden der Batavieren die sy aen de Keyseren ende aen 't Roomsche Rijck hadden bewesen soo groot waren, dat sy soo groote genut hadden van dit Eylandt, dat daer was soo grooten vromigheyt, ende soo groote mare van de hulp die sy van daer kregen, soo en is 't geensins te verwonderen dat 120 Jaren langh (want soo veel Jaren zijn 't te rekenen van Cajus Julius Cesar af tot de Keyser Vespasianum toe) de Bataviers haer eere ende het volkomen recht vande Societeyt hebben behouden.
Na 120 jaar goede bondgenootschappelijke betrekkingen verbraken de Romeinen echter het verdrag. De Bataven trokken toen met hun bondgenoten onder leiding van Civilis ten strijde en dwongen de Romeinen het bondgenootschap weer te herstellen. De Groot geeft toe dat over deze episode de bronnen schaars zijn doordat er een gedeelte uit Tacitus ontbreekt.
Maer doen ter tijdt als de Romeynen de hulpsaemheyt veranderden in een pressinge ofte noodtwerwinghe, ende dese wervinghe deden niet alleen met groote gierigheydt, maer de selfde ('t gunt vrye lieden niet en stont te verdraghen) met de smaedlijckheydt van schoffieringen verswaerden, soo hebben de Bataviers ghedaen 't gunt vrome lieden betaemde, aennemende de Wapenen waer mede sy haer vryheydt ende haer eerbaerheydt souden beschermen. | |
[pagina 60]
| |
De oorsaecken vertoont Civilis, seggende: Dat sy nu niet ghehouden en werden als medeghesellen, ghelijck van ouden tijden, maer als slaven. Dat sy daerom rechtvaerdighe wapenen teghen de ghemeene Heeren hadden aenghenomen: Dat de vryheydt uytter naturen oock de stomme beesten was ghegheven. Wt de Historie van dat oorlogh blijckt, wat een liefde de Bataviers hebben ghehadt om hare vryheydt te behouden, voor de welcke sy niet ghevreest en hebben te beroepen de kracht van Romen, ende vijfthien legioenen rontsom hem-lieden ghestreckt legghende. Daerom ghelijck Tacitus seydt, is de Roomsche naem uyt der Batavieren Eylandt verdreven, sy-lieden wierden door gantsch Duytslandt ende Walslandt met een groote faem Autheuren van de vryheydt vermaerdt. Dit is oock in 't selfde oorlogh aen te mercken, als de Walen t'samen de wapenen hadden aenghenomen, ende dat sy oock de Roomsche Legioenen met eede hadden verplicht, dat Civilis noch hem selven, nochte ghenighe Bataviers aen den eedt van de Walen heeft verbonden: Te weten, om dat het niet en betaemde, dat een vry volck, ende 't welck voor de vryheyt streedt, aen anderen eenighen eedt soude doen. Wat uyt-komst het selve oorlogh heeft ghehadt, het welcke de Bataviers door het besluyt van beyde Staten, onder het beleydt van Civilis teghen het ongherechtigh heerschen van de Romeynen hebben aengenomen, 't selve en is soo klaer niet: om dat de Historie van Tacitus in dit veel ons ontbreeckt.
Het bondgenootschap werd hersteld. De Groot wijst op in de grond gevonden stenen met opschriften die dat bewijzen.
Maer door dien Tacitus seydt, dat Cerialis aen Civilem pardoen prefereerde, ende pays aende Batavieren, ende dat Josephus de Jode schrijft dat dit oorlogh met een pays te neder gheleydt, soo en twijffele ick niet of de Bataviers zijn wederom ghestelt in hare oude staet van de Societeyt: ende dat te meer, om dat Tacitus schrijvende van de zeden der Duytschen, ten tijde Trajanus de tweede mael Consul was, seydt dat de Batavieren behielden haer oude eere ende het merckteycken van de oude Societeyt: ende met 't gunt daer nae volght betoont hy klaer ghenoegh, dat sy nae 't selve oorlogh noch met tribuyten, noch met tollen en waren beswaert: maer dat sy bleven by haer recht, alleen met die conditie dat sy den Romeynen hulp souden seynden. Ende seker aldaer te vooren, ten tijde Domitianus regeerde, hadde Agricola van de Bataviers gheholpen zijnde seer groote saecken in Britangie te weghe ghebracht. Oock mede als Adrianus syn legher by de Danou hadde, soo is daer grooten dienst gheschiedt by 't Batavische Krijghs-volck. Na die tijden en is niet alleen niet vermindert het recht van de Batavieren, maer is oock hem-lieden meerder eere toe-ghelaten, het welcke betuyghen | |
[pagina 61]
| |
de oude opschriften, de welckeby ons ghevonden zijn, van de welcke eenighen voor brenghen de tijden van Severus, de anderen van Anthonius ende Geta.Ga naar eind12 Want desen noemen de natie van de Batavieren, ende de Bataviersche Burgeren geen medeghesellen, ghelijck sy voor dese waren genoemt, maer Broeders en Vrienden, so wel van 't volck als van 't Rijck van Romen, uyt welcke naem, gelijck een seker Panegyrische schrijver seydt, blijckt soo wel de ghemeenschap als de eenparigheydt van de waerdigheydt.
Hierna moest echter al snel een nieuwe tegenstander bedwongen worden: de Franken.
Nae dese tijden hebben de Vrancken ontrent den Rhijn begonst ghekent te werden, teghen de welcke de Batavieren ende Romeynen ghestadighe oorloghen hadden. Dickwils zijn de Vrancken in der Batavieren Eylandt ingevallen, dickwils zijnse verdreven. Ende ten laetsten als Constantius regeerde, alsoo de Vrancken met hem slepende de Alamanden ende Saxen als haer mede-genooten wijdt ende zijd zweefden, soo heeft Julianus by Straesborg hem-lieden met eenen grooten slag bedwongen. Het geluck van welcke slagh Ammianus leert, datmen der Batavieren vromigheydt voornemelijck danck most weten: want de Roomsche Ruyterije was al op de vlucht, ende de vyanden begonsten al met haer swaerden de verwelfde slagh ordre te door-breken, als de Bataviers hem-lieden in de meeste noodt zijn te hulp ghekomen, een schrickelijcken hoop volcks als de woorden van Ammianus mede brengen: Oock quamen sy met haer Koninghen, waer uyt besloten werdt dat doen ter tijdt noch was ghebleven de selfde regeeringhe by de Batavieren, de welcke sy-lieden van ouden tijden hadden ghehadt, behalven dat sy-lieden om de ghestadighe oorloghen meerder gebruyckten het ghedurigh ghebiedt der Koninghen, dan het extraordinaris ghebiedt van de Veldt-oversten. Dat voorts de Romeynen, ten tijde haer Rijck in swaerigheden was, haer kloeckste bont-genooten in 't minste niet van hare gherechtigheden en hebben onttrocken, kan de reden selfs ghenoegh leeren.
Door al deze oorlogen nam het aantal Bataven af, maar door een zekere immigratie van naburige stammen wist dat volk toch voldoende sterk te blijven om zijn vrije republiek te kunnen handhaven. Er werd zelfs een Bataaf tot gouverneur van Brittannië benoemd.
Doch en staet niet te twijffelen of de harde oorloghen met de Vrancken die van 't ghebiedt af van Valerianus tot het Rijck van Julianus ontrent hondert Jaren gestadigh hebben geduurt, hebben de natien der Batavieren van volck seer uytgheput. Over sulcks is gheschiedt, dat eerstelijck de Salij een voor- | |
[pagina 62]
| |
naemste natie der Vrancken, een ghedeelte van het Eylandt van Batavie, soo ick meene, het gunt naest aen Overijssel is, hebben inghenomen, ende 't selve met goede wille der Romeynen ende Batavieren behouden: Maer alsoo de Quaden (zijnde een Saxense natie) hem-lieden poogden uyt haer besit te stooten, soo heeft de Keyser Julianus eerst de Salios, sijne nieuwe vrienden, met wapenen beschermt, ende heeft eyndelick de vrede also gemaeckt, dat de Quaden ende de Salij (zijnde dese de vroomste der Vrancken, ende de andere der Saxen) vereenigt zijn, en aengenomen in het gemeene lichaem en naem der Batavieren. Over sulcx zijn oock eenige Legioenen tot behulp der Romeynen uyt de Quaden, Salijs, ende Batavieren versamelt, de welcke te samen den naem der Batavieren hebben behouden, als uyt Zosimo kan werden verstaen. Waer uyt blijckt dat de Batavieren vermeerdert zijnde door het aengroeyen van andere natien, 't recht van hare vryheydt onverkort hebben behouden. Maer insonderheydt hebben de wapenen der Batavieren ontrent dese tijden in groot Britangie de saecke der Romeynen, in groot gevaer staende, onderstut, ende is als doen Gouverneur van Britangie ghemaeckt Civilis, dewelcke een Batavier van Koninghlijcke geslachte is geweest, als mijns bedunckens de naem selve afkomstigh zijnde van dien vermaerde Veldt-overste ten tijde van Vespasianus genoegsaem mede brenght. |
|