Het recht van oorlog en vrede
(1993)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermdProlegomena & Boek I
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De indeling van oorlogen in publieke en private oorlogen Verklaring van het begrip ‘hoogste macht’[Inhoud]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Definities van private oorlog, publieke oorlog en gemengde oorlog]§1. [1] De eerste en meest noodzakelijke onderverdeling van oorlogenGa naar eind*1.* is [het feit] dat de ene oorlog privaat is, de andere publiek en een laatste beide tegelijk. Publiek is de oorlog die wordt gevoerd op bevel van degene die de zeggenschap heeft over het burger-recht.Ga naar eind[2.] Privaat is de oorlog die niet op die wijze wordt gevoerd. Gemengd [tenslotte] is de oorlog die aan de ene kant publiek is en aan de andere kant privaat. Maar laten wij met de private oorlog beginnen; deze is immers de oudste. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[De private oorlog is niet tegen het natuurrecht, ook niet na de instelling van een publieke rechtsmacht][2] Dat een private oorlog vanuit natuurrechtelijk perspectief op geoorloofde wijze wordt gevoerd, is naar mijn oordeel voldoende duidelijk tot uiting gekomen na alles wat wij hierover in wat voorafgingGa naar eind[3.] hebben gezegd. Daar werd immers aangetoond dat het niet in strijd is met het natuurrecht onrecht ook met geweld af te weren. Maar misschien zal iemand van oordeel zijn dat [zulk een oorlog] niet meer is toegestaan, minstens vanaf het ogenblik dat een openbare rechtspraak tot stand kwam. Want alhoewel de rechtsmacht niet van nature is maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
mensenwerk is, is het toch veel gepaster en brengt het meer rust onder de mensen dat een geschil wordt beslecht door iemand die er geen belang bij heeft, dan dat particulieren dat wat zij menen recht te zijn in eigen handen nemen; meestal handelen zij immers uit eigenliefde. Daarom gebieden de billijkheid en de natuurlijke rede ons dat wij een zo lofwaardige instelling moeten gehoorzamen. De rechtsgeleerde PaulusGa naar eind4. schrijft: ‘Men moet niet aan particulieren overlaten wat door een openbaar magistraat kan worden gedaan, opdat men geen gelegenheid zou scheppen een nog grotere verwarring te stichten.’ ‘Vandaar’, zo schrijft koning TheodoricGa naar eind5., ‘dat men de sacrale eerbied voor de wetten heeft uitgevonden opdat niets in eigen hand of vanuit een eigen hartstocht zou worden gedaan. Waarin verschilt immers de rustige vrede van de oorlogsverwarring, als [alle] geschillen met geweld worden beslecht?’Ga naar eind6. De [Romeinse] wettenGa naar eind7. spreken van geweld: ‘telkens wanneer iemand datgene wat hij meent dat men hem verschuldigd is, niet via de rechter terugeist.’
§2. [1] Het is ongetwijfeld zo dat heel veel van wat toegestaan was vóór het tot stand komen van de rechtsmacht, teruggeschroefd is. Er zijn echter [ook] nu nog gevallen waarin de toelating [om het recht in eigen hand te nemen] van kracht is, namelijk daar waar [de toegang tot] het [ge]recht niet mogelijk is. Want de wet die verbiedt dat men zijn rechten opeist zonder een beroep te doen op de rechter, moet op gepaste wijze worden verstaan [namelijk beperkt tot het geval] waar er de mogelijkheid tot rechtspreken bestaat. Nu wordt [de toegang tot] de rechtspraak ofwel tijdelijk, ofwel blijvend onderbroken. [Zij wordt] tijdelijkGa naar eind8. [onderbroken] als men niet op de [tussenkomst van de] rechter kan [blijven] wachten zonder een zeker gevaar of schade [te ondergaan].Ga naar eind[9.] Blijvend onderbroken is [de toegang tot de rechter] ófwel rechtens, ófwel feitelijk. Zij is rechtens [blijvend onderbroken] indien iemand zich bevindt op plaatsen die onbeheerd zijn, zoals de zee, de woestijn, op onbewoonde eilanden en andere plaatsen waar geen gemeenschap van burgersGa naar eind*10.* {civitas} is. [Het beroep op de rechter kan] feitelijk [onmogelijk zijn] als de rechtsonderhorigen [het gezag van] de rechter niet erkennen of als de rechter openlijk weigert de zaak te kennen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Dat een private oorlog soms geoorloofd blijft, ook na de instelling van de rechtsmacht, blijkt ook uit de Joodse wet][2] Dat, zoals we zojuist gezegd hebben, het natuurrecht niet elke vorm van private oorlog verbiedt, zelfs niet nadat de rechtbanken werden ingesteld, kan men ook afleiden uit de wet die aan de Joden werd gegeven, daar waar God Mozes de volgende woorden in de mond legt (Exodus 22, 2 [lees 1 en 2]): ‘Als een dief bij het uitgravenGa naar eind[11.] wordt betrapt en doodgeslagen, dan is de doder niet schuldig aan moord. Als echter de zon reeds is opgegaan, dan is hij wel schuldig aan moord.’ Het is immers overduidelijk dat deze wet, die zulk een nauwkeurig onderscheid maakt, niet alleen de straffeloosheid invoert, maar ook het natuurrecht verduidelijkt. Zij berust evenmin op een bijzonder goddelijk gebod, maar op een gemeenschappelijk [aanvoelen van de] rechtvaardigheid; vandaar dat we zien dat ook andere volkeren zich aan deze regel hebben gehouden. Bekend is de wet uit de Twaalf Tafelen, die ongetwijfeld uit het oude AttischeGa naar eind*12.* recht afkomstig is: ‘Als [iemand] 's nachts steelde en iemand hem doodde, dan is hij terecht gedood.’Ga naar eind[13.] Zo wordt [ook] door de wetten van alle volkeren die wij kennen onschuldig bevonden hij die zijn leven dat in gevaar is tegen een aanvaller gewapenderhand verdedigt. En deze zo manifeste eensgezindheid getuigtGa naar eind[14.] van het feit dat hierin niets tegen het natuurrecht is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Evenmin verzet zich het goddelijk voluntair recht tegen private oorlogen na de inrichting van de rechtsmacht][Inleiding]§3. [1] Met betrekking tot het op de goddelijke wil gebaseerde recht, namelijk het evangelische recht, dat volmaakter is [dan het natuurrecht], is de zaak ingewikkelder. Ik twijfel er niet aan dat God, die meer zeggenschap heeft over ons leven dan wijzelf, van ons zoveel lijdzaamheid zou kunnen eisen dat wij ons zouden moeten laten doden, eerder dan zelf te doden, indien wij als particulieren in levensgevaar worden gebracht. Wat wij echter onderzoeken is of Hij ook [daadwerkelijk] de wil heeft geuit om ons een zo zware plicht op te leggen. Gewoonlijk haalt men twee passages [uit het Nieuwe Testament] aan om de stelling positief te ondersteunen. Deze passages werden eerderGa naar eind[15.] reeds geciteerd bij de [bespreking van de] algemene vraag [naar de toelaatbaarheid van oorlog]: ‘Maar ik zeg U geen weerstand te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
bieden tegen het onrecht’ (Matteüs 5, 39) en in de Romeinenbrief 12, 19: ‘Wreek uzelf niet, mijn geliefden’, dat in de Vulgaatvertaling als volgt luidt: ‘Verdedig U niet, geliefden.’ Verder is er nog een derde passage, namelijk de volgende woorden van Christus tot Petrus:Ga naar eind[16.] ‘Steek uw zwaard terug in zijn schede, want al wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen.’ Sommigen voegen hierbij nog het voorbeeld dat Christus heeft gegeven door voor zijn vijanden te sterven (Romeinenbrief 5, 8 en 10). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Mag een christen ‘weerstand bieden tegen onrecht’?][2] Ook ontbraken er onder de eerste christenen geen die de publieke oorlogen niet afkeurden, maar die wel van oordeel waren dat [zelf]verdediging [bij een persoonlijke agressie] verboden was. De passages van Ambrosius ten gunste van de oorlog hebben we eerderGa naar eind[17.] geciteerd. Bij Augustinus vindt men nog veel meer en duidelijker passages, die alle bekend zijn. Maar dezelfde AmbrosiusGa naar eind*18.* schreef: ‘En daarom wellicht zei [Jezus] tot Petrus, toen deze hem twee zwaarden aanreikte: “Het is genoeg”, alsof [deze handeling] tot aan het evangelie toegelaten was, [waaruit men] dan [zou kunnen afleiden] dat de oude wet de rechtvaardigheid onderricht en het evangelie de waarheid.’ Op een andere plaatsGa naar eind*19.* schrijft dezelfde: ‘Zelfs als een christen op een gewapende rover valt, dan mag hij niet terugslaan als hij geslagen wordt, [en dit] opdat hij door zijn eigen leven te verdedigen de deugdzaamheid niet zou aantasten.’ AugustinusGa naar eind*20.* van zijn kant schrijft: ‘Voorzeker, ik maak geen verwijt tegen de wet die zulke kerels (rovers en andere gewelddadige invallers) toelaat te doden, maar ik weet niet goed hoe men [hun] doders kan vrijpleiten.’ Op een andere plaatsGa naar eind*21.* zegt hij: ‘De wijze raad een mens te doden om niet zelf gedood te worden staat mij niet aan, tenzij men misschien soldaat is of belast is met een openbare functie. In deze gevallen doet men dit niet voor zichzelf, maar voor anderen en op grond van het ontvangen legitieme gezag.’ <Dat Basilius de zaak op dezelfde wijze aanvoelde, blijkt voldoende uit zijn tweede briefGa naar eind*22.* aan Amphilochius.Ga naar eind*23.*>Ga naar eind[24.] [3] Maar de tegenovergestelde stelling, namelijk dat een dergelijke [hoge graad van] lijdzaamheid niet [door Christus] is opgelegd, wordt meer algemeen aangenomen en lijkt ons ook meer met de waarheid te stroken. Het evangelie verplicht ons immers [onze] naaste te beminnen als onszelf, maar niet meer dan onszelf. Meer nog, indien [ons] een even groot kwaad bedreigt [als iemand anders], dan is het ons niet verboden eerder voor onszelf dan voor die ander te zorgen.Ga naar eind*25.* EerderGa naar eind[26.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben we dit reeds aangetoond op gezag van de apostel Paulus, bij zijn uiteenzetting van de regel van de weldadigheid. Misschien zou iemand aandringen en opwerpen: zelfs al mag ik mijn [eigen] goed verkiezen boven dat van [mijn] naaste, dan geldt dit echter niet als dit goed niet evenwaardig is; vandaar dat ik eerder mijn leven moet opofferen dan dat ik de belager de kans biedt om in de eeuwige verdoemenis te geraken. Maar men kan [hierop] antwoorden dat ook hij die aangevallen wordt dikwijls tijd nodig heeft om zich te bekeren of waarschijnlijk aldus oordeelt. En [bovendien] is het zo dat er ook voor de agressor zelf een tijd voor bekering overblijft voordat hij sterft. Bovendien moet men vanuit moreel standpunt geen belang hechten aan een gevaar waaraan iemand zichzelf blootstelt en waaraan hij zich kan onttrekken. [4] Zeker blijken sommige apostelen tot op het laatste ogenblik, en terwijl Christus het zag en het wist, gewapend met een zwaard gereisd te hebben. Dit deden ook de andere Galileeërs als ze zich van hun streek naar de stad [Jeruzalem] haastten, omdat de wegen door rovers onveilig werden gemaakt, zoals we leren uit [Flavius] Josephus.Ga naar eind[27.] <Josephus zegt dat de Essenen, die [toch] zeer vredelievende mensen waren, hetzelfde deden.>Ga naar eind[28.] Zo gebeurde het dat toen Christus zei dat er een tijd zou komen dat men zelfs zijn mantel zou moeten verkopen om zich een zwaard aan te schaffen (Lucas 22, 36Ga naar eind[29.]), de apostelen [hierop] onmiddellijk hebben geantwoord dat er in hun gezelschap twee zwaarden aanwezig waren.Ga naar eind[30.] Nu waren er in dit gezelschap alleen apostelen. Maar de woorden die Christus toen uitsprak, bevatten weliswaar geen voorschrift, maar zijn een [spreekwoordelijke] manier van spreken om uit te drukken dat zeer grote gevaren op komst zijn. Dat blijkt duidelijk uit de tegenstelling [die Hij maakt] met de tijd daarvoor, die veilig en voorspoedig was geweest (zie vers 35). En dit spreekwoord schijnt nochtans genomen te zijn uit de gangbare praktijk en uit dat wat de apostelen toegestaan achtten. [5] <Nu heeft CiceroGa naar eind[31.] terecht gezegd: ‘Het dragen van wapens zou niet toegestaan zijn als men ze onder geen beding mocht gebruiken.’> De zin ‘bied geen weerstand aan wie u onrecht doet’Ga naar eind[32.] heeft geen universelere draagwijdte dan de zin die wat verderop volgt: ‘Geef aan wie u vraagt’,Ga naar eind[33.] een uitspraak die echter [de volgende] uitzondering toelaat: ‘mits we er niet al te zeer door bezwaard worden’. Meer nog, aan dit voorschrift over het geven wordt niets toegevoegd dat de betekenis van een restrictie zou hebben, maar men wordt er uitsluitend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
toe verplicht door de zin voor billijkheid, daar waar aan het voorschrift om geen weerstand te bieden een bijzondere uitleg is toegevoegd, en wel door het voorbeeld van de vuistslag. Aldus begrijpt men dat wij slechts dan [door dit voorschrift] verplicht worden, wanneer wij aangevallen worden met een belediging, in de vorm van een klap in het gelaat of iets dergelijks. Anders had men juister gezegd: ‘Biedt geen weerstand aan wie je onrecht aandoet, maar offer liever je leven op dan wapens te gebruiken.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Het onderscheid tussen ‘zich wreken’ en ‘zich verdedigen’][6] In de woorden [gericht] tot de RomeinenGa naar eind[34.] μὴ ἑαυτοὺς ἐϰδιϰοῡντες (mè heautous ekdikountes) heeft het [werk]woord ἐϰδιϰεῑν (ekdikein) niet de betekenis van ‘verdedigen’, maar [wel die] van ‘zich wreken’, zoals in Judit 1, 12 en 2, 1;Ga naar eind[35.] Lucas 18, 7 en 8 en 21, 22; de tweede brief aan de Tessalonicenzen 1, 8; de eerste brief van Petrus 2, 14; de Romeinenbrief 13, 4 en de eerste Tessalonicenzenbrief 4, 6. Het verband van de woorden toont dit duidelijk aan. Even daarvoor stond erGa naar eind[36.] immers: ‘Vergeld niemand kwaad met kwaad’; dit nu is de beschrijving van de wraakneming, niet van de [zelf]verdediging. Bovendien steunt Paulus zijn raadgeving op een passage uit het boek Deuteronomium:Ga naar eind[37.] ‘Aan mij [komt] de wraak [toe], ik zal vergelden’ {ἐμοὶ ἐϰδίϰησις, ἐγὼ ἀνταποδώσω (emoi ekdikèsis, egóo antapodóosoo)}. In de Hebreeuwse tekst staat hier ‘aan mij de wraak’ (li naham). Dat het hier om wraak gaat, blijkt zowel uit de [Hebreeuwse] bewoording zelf als uit de gedachten[gang] van die passage die niet toelaat er [alleen] verdediging in te zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Toepassing: de woorden van Christus tot Petrus][7] Maar in de woorden [van Christus] tot Petrus zit wel degelijk een verbod om het zwaard te gebruiken, dat is waar. In dit geval gaat het echter niet om zelfverdediging; Petrus hoefde zich inderdaad niet te verdedigen, want Christus had tevoren over zijn apostelen reeds gezegd: ‘Laat dezen hier weggaan’ (Johannes 18, 8) [en het Johannesevangelie vervolgt:] ‘Vervuld moest worden wat Hij gezegd had: “Niemand van hen die Gij Mij gegeven hebt, liet Ik verloren gaan.”’ Maar Petrus behoefde Christus ook niet te verdedigen, want dat wilde Hij niet. Daarom voegde Hij bij Johannes de volgende reden toe aan het verbod [om de wapens te gebruiken]: ‘Zou Ik dan de beker niet drinken die mijn Vader Mij gegeven heeft?’ (Johannes 18, 11) en in het MatteüsevangelieGa naar eind[38.] zegt Christus: ‘Maar hoe zouden dan de schriften | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
in vervulling gaan, die zeggen dat het zo gebeuren moet?’ Petrus was van nature impulsief en werd door wraakzucht gedreven en niet door het verlangen [Jezus] te verdedigen. Voeg daarbij nog dat hij de wapens opnam tegen mensen die in naam van de openbare macht optraden. Of het ooit toegestaan is aan deze personen weerstand te bieden is een bijzondere vraag, die door ons laterGa naar eind[39.] in het bijzonder behandeld moet worden. De woorden nu die de Heer toevoegde [aan zijn vermaning tot Petrus]: ‘Allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen’, zijn ófwel een uit het gewone taalgebruik overgenomen spreekwoord dat zegt dat bloed [nieuw] bloed oproept en [dus] dat het gebruik van wapens nooit zonder gevaar is, ófwel hebben ze de betekenis zoals bij Origines, Theophylactus, Titus en Euthymius, namelijk dat er geen reden is om aan God het recht te ontnemen om te vergelden; die vergelding zal Hij op zijn tijd wel juist doorvoeren. En het is precies in deze betekenis dat in de Openbaring van Johannes 13, 10 staat: ‘Wie met het zwaard heeft gedood, moet ook door het zwaard worden gedood. Nu komt het aan op het geloof en de verdraagzaamheid van de heiligen.’ Hierbij passen de volgende woorden van Tertullianus:Ga naar eind[40.] ‘Jazeker, God is een zeer goed behoeder van het geduld. Als u een belediging in zijn handen legt, dan is Hij de wreker; voor uw smart is Hij de arts, voor de dood is Hij het die doet verrijzen. Wat een geduld mag men zich al niet veroorloven om een debiteur zoals God te hebben?’ Tegelijk lijken deze woorden van Christus een voorspelling in te houden van de straffen die de Romeinse zwaarden weldra zouden uitvoerenGa naar eind[41.] op de bloedschuldige Joden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Christus' voorbeeld is nog geen wet][8] Op het voorbeeld van Christus, van wie men zegt dat Hij voor zijn vijanden is gestorven, kan [als opwerping] geantwoord worden dat al wat Christus gedaan heeft zeker de volmaakte deugdzaamheid is en dat het lovenswaardig is die daden <voor zover dat mogelijk is>Ga naar eind[42.] na te volgen, en dat dit zijn beloning niet zal missen. Al die daden zijn echter niet van dien aard dat zij hun oorsprong vinden in een wet of dat zij zelf een wet tot stand brengen. Want dat Christus voor [zijn] vijanden en de goddelozen gestorven is, dat deed Hij niet om te gehoorzamen aan een of andere wet, maar vanuit een speciaal soort pact of verbond dat Hij met zijn Vader had aangegaan. In Jesaja 53, 10Ga naar eind[43.] [lezen we dat de Vader aan de Zoon] als Hij dit deed, niet alleen de hoogste heerlijkheid beloofde, maar eveneens een volk dat in eeuwigheid zou blijven bestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Romeinenbrief 5, 7 toont Paulus overigens aan dat dit een quasi-uniek feit is, waarvan men nauwelijks een gelijke kan vinden. Bovendien beveelt Christus niet voor om het even wie ons leven aan gevaren bloot te stellen, maar wel voor deelgenoten aan hetzelfde geloof (Eerste brief van Johannes 3, 16Ga naar eind[44.]). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Ook de standpunten van een aantal christelijke auteurs zijn nog geen wet][9] De passages die men echter uit de christelijke auteurs aanbrengt, schijnen deels eerder raadgevingen en aansporingen tot een verheven ideaal te bevatten dan een strikt bevel.Ga naar eind[45.] Deels zijn [deze opvattingen] persoonlijke stellingnamen die niet door de hele kerk worden gedeeld. <Want in de oudste canons, die apostolischeGa naar eind*46.* canons worden genoemd, wordt alleen hij van de communie uitgesloten, die bij een twist in een eerste reactie zijn tegenstander heeft gedood ‘wegens diens onbezonnenheid {wegens zijn overdreven opwinding}’.Ga naar eind*47.*>Ga naar eind[48.] Ook Augustinus, die wij hebben ondergebracht bij de tegenstanders [van het gebruik van geweld in private twisten], schijnt met deze stellingGa naar eind*49.* akkoord te gaan (Quaestio 94 met betrekking tot zijn werk Het boek Exodus).Ga naar eind[50.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Soorten van publieke oorlogen]§4. [1] Sommige publieke oorlogen zijn volkenrechtelijk plechtigeGa naar eind[51.] ofwel minder plechtig. De oorlog die ik hier plechtig noem, pleegt men meestal ‘legitiem’ {iustum} te noemen, in de zin waarin een legitiem testamentGa naar eind[52.] tegenover een codicilGa naar eind[53.] wordt geplaatst en een legitiem huwelijk tegenover het gemeenschappelijk samenwonen van slaven.Ga naar eind[54.] Dit betekent niet dat het niet geoorloofd zou zijn om codicillen te maken als men dat wil, evenmin dat het een slaaf verboden zou zijn een vrouw te hebben in zijn woning,Ga naar eind*55.* maar [dit betekent] wel dat een testament en een huwelijk, die plechtig zijn, krachtens die civiele wet zekere bijzondere gevolgen hebben.Ga naar eind[56.] En deze opmerking is nuttig, want velen zijn door een verkeerd begrip van het woord ‘iustus’ van oordeel dat alle oorlogen die niet ‘iustus’ kunnen worden genoemd, onrechtvaardig en ongeoorloofd zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Vereisten voor een volkenrechtelijk plechtige oorlog]Opdat een oorlog volkenrechtelijk plechtig zou zijn, worden twee voorwaarden vereist: ten eerste dat die oorlog aan beide zijden wordt gevoerd door hem die de hoogste macht bekleedt in de burgergemeen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
schap, [en] vervolgens dat de oorlogvoering volgens zekere formaliteiten verloopt, waarover wij te gepasten tijde zullen handelen. Daar deze [beide voorwaarden] samen worden geëist, volstaat de een niet zonder de ander. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Lagere machthebbers moeten de hoogste machthebber consulteren alvorens een oorlog te beginnen, tenzij in noodgevallen][2] Een minder plechtige oorlog nu kan die formaliteiten missen, [kan] tegen particulieren wordt gevoerd en [kan] om het even welkeGa naar eind[57.] machthebber als oorlogvoerder hebben. Inderdaad, los van de civiele wetten schijnt elke gezagdrager het recht te hebben om oorlog te voeren als er geweld gepleegd wordt [en dit] zowel om het volk dat hem is toevertrouwd te beschermen, als ter uitvoering van zijn jurisdictie. Daar echter een oorlog de hele gemeenschap van burgers in gevaar brengt, wordt er door de wetten van praktisch alle volkeren voor gezorgd dat geen oorlog mag worden ondernomen, tenzij op gezag van de hoogste machthebber van de gemeenschap van burgers. Een dergelijke wet komt voor in het laatste boek van Plato's Wetten.Ga naar eind[58.] En in het Romeinse rechtGa naar eind*59.* zegt men dat hij zich aan majesteitsschennis schuldig maakt, die zonder het bevel van de keizer oorlog voert, soldaten licht of een leger op de been brengt. ‘Zonder het bevel van het volk’ was de formulering in de lex Cornelia, die door L. Cornelius Sulla werd uitgevaardigd. In de Codex van JustinianusGa naar eind[60.] bevindt zich een verordening van Valentinianus en Valens: ‘Aan absoluut niemand zal er buiten ons weten of zonder onze goedkeuring het recht gegeven worden om het even welk wapen te dragen.’Ga naar eind[61.] Hierop heeft ook de volgende passage van AugustinusGa naar eind*62.* betrekking: ‘De natuurlijke orde en de vrede onder de stervelingen vereisen dat de bevoegdheid en de beslissing om een oorlog te ondernemen bij de hoogste machthebbers ligt.’ [3] Zoals nu alle uitspraken - hoe universeel ook - op een billijke manier worden geïnterpreteerd,Ga naar eind[63.] zo moet ook deze wet worden geïnterpreteerd. WantGa naar eind*64.* op de eerste plaats kan er niet aan getwijfeld worden dat de drager van de hoogste rechtsmacht door middel van zijn staatsdienaren een klein aantal weerbarstige personen met geweld mag dwingen [zijn bevelen op te volgen], telkens wanneer hij daartoe geen al te groot aantal troepen nodig heeft en de burgergemeenschap geen gevaar loopt. Wanneer anderzijds het gevaar [voor de burgergemeenschap] zo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dreigend is dat er geen tijd is om de drager van de hoogste rechtsmacht van de burgergemeenschap te consulteren,Ga naar eind[65.] dan geldt ook hier ‘nood breekt wet’.Ga naar eind[66.] Van dit recht heeft L[ucius] Pinarius, bevelhebber {praefectus}Ga naar eind*67.* van het garnizoen van Enna in Sicilië, gebruik gemaakt. Toen hij met zekerheid wist dat de bewoners plannen beraamden om [Rome] afvallig te worden ten gunste van de inwoners van Carthago, richtte hij onder hen een bloedbad aan en zo kon hij Enna behouden. Francisco de Vitoria heeft zelfs de gewaagde stelling geformuleerd door - buiten dit noodgeval - aan de bewoners van steden het recht te geven om oorlog te voeren om gevallen van onrecht te wreken, [namelijk] wanneer de koning er niet [zelf] voor zorgt die te bestraffen.Ga naar eind[68.] Terecht echter wordt deze stelling door anderen verworpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Door lagere gezagdragers gevoerde oorlogen zijn niet publiek (in de betekenis van plechtig)]§5. [1] In welke omstandigheden de lagere machthebbers nu het recht hebben om de wapens op te nemen, staat vast. Of men een dergelijke oorlog een publieke oorlog moet noemen, daarover zijn de rechtsgeleerden het niet eens. Sommigen antwoordenGa naar eind*69.* positief, anderen negatief.Ga naar eind*70.* Zeker, als wij onder ‘publiek’ niets anders verstaan dan ‘wat gebeurt krachtens het gezag van de machthebber’, dan is er geen twijfel dat zulke oorlogen ‘publiek’ zijn. Wie zich bijgevolg in dergelijke omstandigheden verzetten tegen de gezagdragers, hangen straffen boven het hoofd wegens verzet tegen hun oversten.Ga naar eind[71.] Als echter [het woord] ‘publiek’ in een hogere betekenis wordt genomen, namelijk in de betekenis van plechtig {solenne} - het woord wordt ongetwijfeld dikwijls in die betekenis genomen -, dan zijn deze oorlogen [die door lagere gezagdragers worden gevoerd] niet publiek. De reden hiervoor is dat, om volwaardig te zijn, dit recht zowel het rechtsbesluit van de hoogste macht vereist, alsook andere voorwaarden. De tegenwerping dat men in zulk een strijd gewoonlijk ook de goederen van de weerspannigen confisqueertGa naar eind*72.* en deze ook aan de soldaten geeft,Ga naar eind*73.* maakt op mij geen indruk. Dit is immers niet zo eigen aan de plechtige oorlog, dat het zich niet elders zou kunnen voordoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[De beslissingsbevoegdheid om oorlog te voeren kan worden gedelegeerd aan lagere machthebbers][Algemene regel][2] MaarGa naar eind*74.* ook [het volgende] kan gebeuren, [namelijk] dat in een rijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat zich breed uitstrekt, de macht om een oorlog te ondernemenGa naar eind*75.* aan lagere machthebbers wordt overgedragen. Is dit het geval, dan zal moeten worden aangenomen dat de oorlog krachtens de hoogste macht wordt gevoerd. Wie immers aan een ander het recht geeft om iets te doen, wordt zelf beschouwd als de eigenlijke auteur [van die daad]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Quid, wanneer geen uitdrukkelijk mandaat werd verleend?][3] Meer omstreden is het volgende, namelijk of bij gebrek aan zulk een mandaat een louter vermoeden van de wil [van de hogere macht] zou volstaan. Mij lijkt dit onaanvaardbaar. Want het volstaat niet om [alleen] dit na te gaan[, namelijk] wat in die stand van zaken de goedkeuring van de hoogste machthebber zou wegdragen, mocht om zijn mening gevraagd worden. Eerder moet worden nagegaan wat deze machthebber zonder geconsulteerd te worden wil zien gebeuren, als de zaak een uitstel toelaat of [de uitslag van] de beraadslaging onzeker is, of als [bijvoorbeeld] deze machthebber met betrekking tot die zaak een wet zou uitvaardigen. Want alhoewel aan de onderzochte speciale beweegreden, die de wil van de hoogste macht bepaalt - vooral in een bijzondere aangelegenheid -, een einde komt, komt er evenwel geen einde aan de algemene bekommernis, die gevaren wil voorkomen. Dat wordt onmogelijk indien elke gezagdrager de beslissingsmacht over deze zaakGa naar eind[76.] naar zich toe trekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Correcte toepassingen van de regel][4] Vandaar dat Cn[aeus] ManliusGa naar eind*77.* door de hoogste officieren {a legatis} van de veldheer niet ten onrechte ervan werd beschuldigd dat hij zonder de toestemming van het Romeinse volk de Galaten de oorlog zou hebben aangedaan. Want alhoewel in het leger van Antiochus Galatenlegioenen dienden, moest, nadat er met Antiochus vrede was gesloten, [de vraag] of dat onrecht tegen de Galaten moest worden gewroken niet bij Cn[aeus] Manlius liggen, maar bij de wil van het Romeinse volk. Zo wilde Cato dat [Julius] Caesar, die [eigenmachtig] de Germanen de oorlog had aangedaan, aan die Germanen werd uitgeleverd. Volgens mij deed Cato dat niet zozeer uit juridische overwegingen, maar omdat hij Rome wilde bevrijden van de angst voor een dreigende tiran. Want de Germanen waren de Galliërs te hulp gekomen en die waren vijanden van het Romeinse volk. Bijgevolg was er voor hen geen reden om zich te beklagen over het onrecht dat hen was aangedaan, wanneer althans de reden van het Romeinse volk om de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Galliërs te beoorlogen gerechtvaardigd was. Caesar had zich er tevreden mee moeten stellen de Germanen uit zijn mandaatprovincie Gallië te verdrijven. Zonder voorafgaande consultatie van het Romeinse volk mocht hij de Germanen niet verder binnen hun grenzen met een oorlog achtervolgen, vooral omdat er van hen geen gevaar meer dreigde. Bijgevolg hadden de Germanen niet het recht om de uitlevering [van Caesar] te vragen, maar het Romeinse volk had [wel] het recht om Caesar te straffen, precies zoals het antwoord van de Carthagers aan de Romeinen:Ga naar eind*78.* ‘Ik ben van oordeel dat men niet moet nagaan of Saguntum op grond van een particulier of een publiek besluit werd belegerd, maar of het al dan niet rechtmatig gebeurde. Wat hij naar onze of zijn vrije beslissing heeft uitgevoerd, moeten wij onderzoeken en het is onze taak onze burger daarnaar te straffen. Met U [allen] gaat het debat slechts over dit ene punt: was het [beleg] op grond van ons verdrag toegestaan?’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Niet-correcte toepassing van de regel en waarschuwing met betrekking tot het aanhalen van auteurs][5] M. Tullius CiceroGa naar eind[79.] verdedigde de handelwijze van Octavius en Decimus Brutus, die eigenmachtig de wapens tegen [Marcus] Antonius opnamen. Welnu, zelfs wanneer het zou vaststaan dat Antonius de vijandelijkheden verdiend had, dan had hij het oordeel van de senaat en het Romeinse volk moeten afwachten [namelijk het antwoord op de vraag] of het nuttig was voor de staat [de vijandelijkheden] te negeren of [ze] te wreken, [of het nuttig was] tot vredesvoorwaarden te komen of naar de wapens te grijpen. Niemand wordt immers gedwongen gebruik te maken van zijn recht, daar dit dikwijls met gevaar voor schade gepaard gaat. Ook nadat Antonius tot staatsvijand was verklaard, was het de bevoegdheid van de senaat en het Romeinse volk om te beraadslagen aan wie men de leiding van deze oorlog het liefst zou toevertrouwen. Zo antwoordden ookGa naar eind*80.* de inwoners van Rhodos aan Cassius, die op grond van een verdrag [aan hen] hulptroepen vroeg, dat zij [die hulptroepen] zouden zenden wanneer de senaat het beval. [6] Door dit laatste voorbeeld gewaarschuwd - en er zullen [ons nog] meerdere voor de geest komen - herinneren we ons dat niet alles wat door nochtans zeer beroemde auteurs wordt verklaard, overtuigend is. Dikwijls staan deze auteurs in dienst van hun tijdsomstandigheden,Ga naar eind[81.] dikwijls [ook] in dienst van [hun] gevoelsstemmingen en passen zij ‘het schietlood aan de stenen’ aan.Ga naar eind[82.] Om die reden moeten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
wij er werk van maken in deze aangelegenheden een onbevooroordeeld standpunt in te nemen en de feiten, die meer geëxcuseerd kunnen worden dan geprezen, niet klakkeloos als voorbeeld overnemen; dit heeft meestal kwalijke vergissingen tot gevolg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Definitie van de burgerlijke macht][Inleiding][7] Daar nu aangetoond werd dat een publieke oorlog alleen mag worden gevoerd op bevel van wie de hoogste macht heeft, zal het voor een juist begrip in deze zaak, maar ook voor de kwestie van de plechtige oorlog alsook voor vele andere problemen, noodzakelijk zijn te begrijpen wat die hoogste macht is en aan wie deze macht toekomt. En dit [onderzoek is] des te meer [noodzakelijk] omdat geleerde mannen in onze eeuw stuk voor stuk meer rekening houden met het nut vanuit de concrete omstandigheden, dan dat zij de bewijsvoeringen in kwestie uit de waarheid navorsen. Hierdoor hebben zij van een materie, die op zichzelf reeds moeilijk is, een warboel gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[De klassieke indeling: de burgerlijke macht bestaat uit drie componenten]§6. [1] De morele bevoegdheid {facultas moralis} om de gemeenschap van burgers te besturen, die men gewoonlijk ‘burgerlijke macht’ {potestas civilis} noemt, wordt door ThucydidesGa naar eind[83.] met drie kenmerken beschreven. Een gemeenschap van burgers is volgens zijn zeggen deze benaming waard als zij gebruik maakt van eigen wetten {αὐτόνομον (autonomon)}, van een eigen rechtspraak {αὐτόδιϰον (autodikon)} en van eigen gezagdragers {αὐτοτελὴ (autotelè), magistratibusGa naar eind*84.*}.Ga naar eind[85.] AristotelesGa naar eind*86.* onderscheidt drie delen in het bestuur van de staat: de beraadslaging over de gemeenschappelijke aangelegenheden, de zorg voor de keuze van de openbare ambten en [tenslotte] de rechtbanken. Bij het eerste deel betrekt hij de beraadslaging over oorlog en vrede, het sluiten of opzeggen van verdragen en de wetten. Hij voegt hieraan toe: [de beraadslagingen] over de doodstraf, de verbanning, de confiscatie en de terugvorderingen [in procedures tegen openbare functionarissen].Ga naar eind[87.] Ik versta dit als de rechtspraak in publieke aangelegenheden, daar waar hij eerst met het woord ‘rechtspraak’ de rechtspraak in private aangelegenheden had bedoeld. Dionysius van HalicarnassusGa naar eind*88.* onderscheidt drie functies: het recht om openbare functionarissen te benoemen, [het recht] om wetten te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
maken en op te heffen en [het recht] om te beslissen over oorlog en vrede.Ga naar eind*89.* Op een andere plaatsGa naar eind*90.* voegt hij daar nog een vierde [functie] aan toe, [namelijk] de rechtspraak, en op nog een andere plaatsGa naar eind*91.*voegt hij daaraan [nog] de zorg toe voor de eredienst en het bijeenroepen van de volksvergadering.Ga naar eind[92.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[De Groots onderscheidingen binnen de burgerlijke macht][2] Maar wanneer iemand een correcte indeling zou willen maken, zal hij gemakkelijk alles wat hierop betrekking heeft [kunnen] ontdekken, en wel zo dat er niets ontbreekt of overbodig is. Want wie een gemeenschap van burgers bestuurt, die bestuurt [haar] voor een deel zelf, voor een deel door middel van anderen. Zijn eigen bestuur heeft ofwel op algemene belangen, ofwel op bijzondere belangen betrekking. Over algemene belangen gaat het bij maken of het afschaffen van wetten, zowel religieuze wetten (voor zover de zorg hiervoor te maken heeft met de burgergemeenschapGa naar eind[93.]) als profane wetten. De kunst met betrekking tot deze dingen heeft AristotelesGa naar eind[94.] vergeleken met de kunst van de architect {ἀϱχιτεϰτονιϰὴ (architektonikè)}. De bijzondere belangen in kwestie zijn ofwel onmiddellijk publiek of ook particulier, maar dan [beschouwd] voor zover zij op het algemeen belang gericht zijn. Onmiddellijk publiek zijn handelingen zoals het sluiten van vrede, de oorlogsverklaring en het sluiten van een verdrag, of zaken zoals [het innen van] belastingen en dergelijke meer. Hieronder wordt ook begrepen de ‘eminente’ heerschappijGa naar eind[95.] van de burgergemeenschap over haar leden en over de eigendom van de burgers, in het belang van het publieke nut. AristotelesGa naar eind[96.] gebruikt voor de kunst met betrekking tot deze zaken de soortnaam ‘politieke [kunst]’ {πολιτιϰὴ (politikè)} of ‘beraadslagende [kunst]’ {βουλευτιϰὴ (bouleutikè)}. Private zaken [tenslotte] zijn particuliere geschillen en het is voor de openbare orde van belang dat deze door het openbaar gezag worden opgelost. De kunst met betrekking tot deze zaken noemt AristotelesGa naar eind[97.] de ‘rechtsprekende’ {διϰαστιϰὴ (dikastikè)}. De zaken die door een ander worden afgewikkeld, worden óf door openbare functionarissen waargenomen óf door andere zaakwaarnemers, onder wie de gezanten. Uit deze elementen bestaat dus de burgerlijke macht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Definitie van de hoogste macht]§7. [1] Nu wordt die [macht] de hoogste macht {summa potestas} genoemd, die waarvan de handelingen niet aan de rechtsmacht van iemand anders onderworpen zijn, zodat zij door een vrije menselijke wilsbeschikking van iemand anders ongedaan kunnen worden gemaakt. Als ik zeg ‘van iemand anders’, dan sluit ik de hoogste machthebber zelf uit. Aan deze is het toegestaan een besluit te veranderen, zoals ook aan zijn opvolgerGa naar eind*98.* die over hetzelfde recht beschikt en daarom dezelfde macht heeft, maar [aan] niemand anders. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[De hoogste macht heeft twee dragers]Laat ons nu nagaan wat het subjectGa naar eind[99.] is van de hoogste macht. [Eigenlijk zijn er twee subjecten:] het ene is algemeen {commune}, het andere eigenlijk {proprium}. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[De algemene drager van de hoogste macht is de ‘civitas’]Zoals het algemene subject van het gezichtsvermogen het lichaam is en het oog het eigenlijke [subject is], zo is het algemene subject van de hoogste macht de burgergemeenschap, die we eerderGa naar eind[100.] een volkomen gemeenschap hebben genoemd. [2] Wij sluiten daarom die volkeren uit, die in de zeggenschap van een ander volk zijn geraakt, zoals [in het geval van] de Romeinse provincies. Deze volkeren vormen immers uit zichzelf geen gemeenschap van burgers, in de betekenis die we nu aan het woord ‘civitas’ geven, maar [vormen] de minder waardige onderdelen van een grote burgergemeenschap, zoals slaven deel uitmaken van een familie. In omgekeerde zin komt het voor dat meerdere volkeren hetzelfde hoofdGa naar eind[101.] hebben, alhoewel elk volk afzonderlijk toch een perfecte gemeenschap vormt.Ga naar eind*102.* In een fysiek lichaam kan één hoofd niet gemeenschappelijk zijn aan meerdere lichamen, maar [dat betekent] niet dat dit bij morele lichamen ook zo is, want hier kan dezelfde persoon het hoofd zijn van meerdere en verschillende lichamen, als men de zaak vanuit verschillende standpunten bekijkt. Een duidelijk bewijs hiervan is het feit dat bij het uitsterven van het regerende koningshuis de macht naar elk volk afzonderlijk terugkeert. Zo kan het ook gebeuren dat meerdere burgergemeenschappen door een zeer nauw verbond met elkaar verenigd zijn <en een soort van ‘samenstel’ {σύστημα (sustèma)} vormen zoals StraboGa naar eind[103.] het op verschillende plaatsen uitdrukt>Ga naar eind[104.] en dat zij toch elk afzonderlijk het statuut hebben van perfecte burgergemeenschap, iets wat zowel door AristotelesGa naar eind*105.* als door anderen ook op meer dan één plaats werd genoteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[3] Het algemene subject van de hoogste macht moet dus de gemeenschap van burgers zijn, opgevat zoals we reeds hebben gezegd.Ga naar eind[106.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[De eigenlijke drager van de hoogste macht is één persoon of een groep personen]Het eigenlijke subject van de hoogste macht is [dan] de éne persoon of de groep personen, volgens de wetten en gewoonten van elk volk: <‘het hoogste gezag’ {ἡ πϱώτη ἀϱχὴ (hè próotè archè)}, zo noemt Galenus dit in het zesde boek van zijn De leerstellingen van Hippocrates en Plato.>Ga naar eind[107.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Kritiek op de stelling volgens welke de hoogste macht alleen aan het volk toekomt]§8. [1] Maar op deze plaats moet eerst de stelling verworpen worden van diegenen die de hoogste macht overal en zonder uitzondering aan het volk willen toekennen, zo[zeer] zelfs, dat het volk zijn koningen mag beteugelen en hen straffen telkens als zij hun macht verkeerd gebruiken. Er is geen enkel wijs man die niet inziet hoeveel kwaad zo'n opvatting heeft aangericht en ook nu [nog] kan aanrichten, wanneer zij eenmaal diep in de geesten verankerd is. Wij van onze kant weerleggen die stelling met de volgende argumenten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Eerste argument: een volk kan het bestuursrecht over zichzelf overdragen; daarvoor kan het verschillende redenen hebben]Het is ieder mens toegestaan om zich als een particuliere slaaf te onderwerpen aan gelijk wie, zoals blijkt uit de Hebreeuwse (Exodus 21, 6)Ga naar eind[108.] en Romeinse wetgeving.Ga naar eind*109.* Waarom dan zou een vrijGa naar eind[110.] volk zich niet aan een of andere of [zelfs] aan meerdere [personen] zodanig mogen onderwerpen,Ga naar eind[111.] dat het zijn recht om zichzelf te besturen volledig aan hem overdraagt, zonder ook maar een deel van dat recht te weerhouden? En zeg [mij nu] niet dat ditGa naar eind[112.] geenszins mag worden vermoed. Wat wij zoeken is immers niet wat in twijfelgevallen moet worden vermoed, maar wel wat rechtens kan worden gedaan.Ga naar eind*113.* Tevergeefs verwijst men ook naar de nadelen die hieruit voortvloeien of kunnen voortvloeien, want om het even welke denkbare bestuursvorm zal steeds ongemakken en gevaren met zich meebrengen. Een blijspelGa naar eind[114.] zegt immers: ‘Ofwel neemt men het ene met het andere, ofwel moet men van beide afzien.’Ga naar eind*115.* [2] Zoals er nu vele manieren zijn om te leven, de ene [al] beter dan de andere, en [zoals] iedereen vrij is om uit zovele levenswijzen die te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
kiezen die hem aanstaat, zo mag ook een volk kiezen welke bestuursvorm het wil, maar de beoordeling hangt niet af van de voortreffelijkheidsgraad van één of andere [bestuurs]vorm - hierover zijn de meningen onder de verschillende [geleerden] verdeeld - maar wel van de vrije wil [van wie het bestuursrecht heeft overgedragenGa naar eind[116.]].Ga naar eind*117.* | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Eerste reden om de bestuursmacht over te dragen: de noodsituatie van een volk][3] Er zijn immers vele oorzaken waarom een volk afstand doet van zijn volledig bestuursrecht en het [daarom] aan een ander overdraagt; denk bijvoorbeeld aan een volk dat dreigt ten onder te gaan en dat daarom geen andere uitweg ziet om zich in stand te houden,Ga naar eind[118.] of [denk aan het voorbeeld van een volk] dat, gedwongen door gebrek aan levensmiddelen, geen ander middel vindt om zijn bevolking te onderhouden. Want als de Campaniërs zich destijds noodgedwongen onderworpenGa naar eind*119.* hadden aan het Romeinse volk met de volgende bewoordingen: ‘Het Campaanse volk, de stad Capua, de akkers, de heiligdommen en al het goddelijke en menselijke leveren wij aan uw zeggenschap over, heren senatoren’;Ga naar eind[120.] en als er ook enkele volkeren zijn die niet eens door de Romeinen aanvaard werden, alhoewel zij zich wensten te onderwerpen aan de Romeinse heerschappij,Ga naar eind*121.* zoals AppianusGa naar eind[122.] verhaalt, wat is er dan tegen dat een volk zich op dezelfde wijze aan één zeer machtig persoon zou kunnen onderwerpen? <Bij VergiliusGa naar eind[123.] lezen we: ‘En hoewel hij zich niet aan de heerschappij had overgeleverd onder de wetten van een onbillijke vrede.’Ga naar eind[124.]>Ga naar eind[125.] Het kan ook gebeuren dat een familiehoofd {pater familias}, dat heel grote landerijen bezit, niemand op zijn gronden wil toelaten om er te wonen, als deze aan een andere rechtsmacht gehoorzaamt, <of dat iemand die een grote hoeveelheid slaven bezit, deze vrijlaat op voorwaarde dat zij onder zijn macht blijven staan en [hem] belastingen betalen. Hiervan zijn er voorbeelden genoeg. Zo spreekt TacitusGa naar eind[126.] als volgt over de slaven bij de Germanen: ‘Ieder is baas in eigen huis en haard. De meester bepaalt, als bij een pachter, de hoeveelheid graan, dieren of stoffen en de slaaf gehoorzaamt tot zover.’Ga naar eind[127.]>Ga naar eind[128.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Tweede reden: de slaafse geaardheid van een volk][4] Voeg daaraan toe dat volgens AristotelesGa naar eind[129.] sommige mensen van nature slaaf zijn, dat wil zeggen bestemd voor de slavernij. Zo zijn er ook sommige volkeren die zodanig geaard zijn, dat ze beter kunnen worden geregeerd dan dat ze kunnen regeren. Dit schijnen de Cappa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dociërsGa naar eind*130.* over zichzelf te hebben gedacht; zij verkozen zich aan een koning te onderwerpen boven de vrijheid die hen door de Romeinen werd aangeboden<; zij zeiden dat zij niet zonder koning konden leven. Zo zegt Philostratus in zijn Leven van ApolloniusGa naar eind*131.* dat het dom is om de Thraciërs, de Mysiërs en de Geten de vrijheid op te leggen, daar zij die toch niet op prijs stellen.>Ga naar eind[132.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Derde reden: de positieve ervaring van het koningschap bij andere volkeren][5] En toch is het mogelijk dat de voorbeelden van de volkeren die gedurende zeer vele eeuwen zeer gelukkig hebben geleefd onder een volledige koninklijke heerschappij,Ga naar eind*133.* velen ertoe hebben aangezet [om hetzelfde te doen]. <LiviusGa naar eind*134.* zegt dat geen enkele stad onder [het bestuur van] EumenesGa naar eind*135.* het lot van een vrije burgergemeenschap met het hare wilde ruilen. Ook is de toestand {status} in een burgergemeenschap soms van dien aard dat zij alleen heil schijnt te zien in een vrijwillige onderwerping aan het gezag van één man.Ga naar eind*136.* Volgens vele wijze mannen schijnt dit de toestand geweest te zijn van de Romeinse staat ten tijde van keizer Augustus. Om deze en soortgelijke redenen kan het niet alleen gebeuren, maar pleegt het ook [effectief] te gebeuren dat mensen zich onderwerpen aan het bestuur en de macht van een ander. Ook Cicero merkt dit op in het tweede boek van zijn De officiis {De plichten}.Ga naar eind[137.]>Ga naar eind[138.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Tweede argument: de onderwerping door oorlog][6] Welnu, zoals men privé-eigendom kan verwerven door een legitieme oorlog, in de betekenis zoals we die eerderGa naar eind[139.] zagen, zo ook kan men de burgerlijke heerschappij verwerven, dat is het recht om te heersen onafhankelijk van iemand anders. Men moet echter niet denken dat dit laatste alleen maar geldt ter ondersteuning van de heerschappij van één man, [op plaatsen] waar deze bestuursvorm aanvaard is. Want hetzelfde recht en dezelfde redenering gelden [ook] voor de aristocratie, die met uitsluiting van het gewone volk {plebs} de burgergemeenschap bestuurt. Meer nog, nooit werd er een zo volkse staat[svorm] gevonden dat daarin de zeer behoeftigen of de vreemdelingen en ook vrouwen <en jongeren>Ga naar eind[140.] niet werden geweerd van de publieke beraadslagingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Derde argument: soms is een volk aan een ander volk onderworpen][7] Nu hebben ook sommige volkeren andere volkerenGa naar eind*141.* in hun macht, [volkeren] die even onderworpen zijn als dat zij aan koningen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gehoorzaamden. Vandaar die vraagGa naar eind*142.* [van Tarquinius de Oude]: ‘Is het volk van Collatia meester over zichzelf?’ <Ook van de Campaniërs, nadat zij zich hadden overgegeven aan de Romeinen, werd gezegd dat zij onder vreemde heerschappij waren komen te staan.Ga naar eind*143.* Ook vertelt men dat Arcanië,Ga naar eind*144.* zoals ook Amphilochië,Ga naar eind[145.] onder de rechtsmacht van de Aetoliërs staat, PeraeaGa naar eind*146.* en CaunusGa naar eind*147.* onder de zeggenschap van de Rhodiërs en dat [koning] Philippus PydnaGa naar eind*148.* aan de Olynthiërs gaf. De vestingen die vroeger onder Spartaans gezag stonden, kregen, nadat zij van de Spartaanse zeggenschap waren bevrijd, de naam van ‘vrije Laconiërs’.Ga naar eind*149.* XenophonGa naar eind*150.* zegt dat de stad Cotyora in het bezit was van Sinope. StraboGa naar eind*151.* zegt dat [de stad] Nice in Italië werd toegewezen aan het volk van Marseille en dat het eiland Ischia {Pithecusa} aan de NapolitanenGa naar eind*152.* werd toegewezen. Zo lezen wij bij FrontinusGa naar eind[153.] dat de versterkte stad Calatia werd toegewezen aan de kolonie van Capua en dat Caudium aan de kolonie van Beneventum met zijn grondgebied werd toegewezen. [Keizer] Otho gaf de steden van de Moren aan de provincie Baetica [in Spanje] ten geschenke, dit staat bij TacitusGa naar eind*154.* te lezen.>Ga naar eind[155.] Al deze gegevens moeten we in twijfel trekken als we de stelling aannemen dat het recht om te heersen steeds afhangt van het oordeel of van de wil van wie wordt geregeerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Vierde argument: uit de gewijde geschiedenis][8] Dat er echter vorsten bestaan die niet onderworpen zijn aan de wil van het volk, zelfs niet in zijn [abstracte] algemeenheid genomen, wordt zowel door de gewijde als door de profane geschiedenis bewezen. Zo spreekt God tot het volk van Israël: ‘Wanneer gij zegt: ‘ik zal boven mij een koning plaatsen...’Ga naar eind*156.* En tot Samuël [spreekt Hij als volgt]: ‘Toon hen de rechtsmacht van de koning die over hen zal heersen.’Ga naar eind*157.* Vandaar dat de koning wordt genoemd: de gezalfdeGa naar eind*158.* over het volk, over de erfgenamen van de Heer, over Israël. Koning Salomo werd koning over heel Israël genoemd.Ga naar eind*159.* Zo dankt David God, omdat Hij zijn volk aan hem heeft onderworpen.Ga naar eind*160.* En Christus zegt: ‘De koningen der volkeren heersen over hen.’Ga naar eind*161.* Bekend zijn de verzen van Horatius:Ga naar eind[162.] ‘De koningen, die men moet vrezen, hebben de heerschappij over hun eigen kudden, de heerschappij over henzelf behoort toe aan Jupiter.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Vijfde argument: definitie van de monarchie als een vorm van bestuur dat geen verantwoording hoeft af te leggen (aan het volk)][9] SenecaGa naar eind*163.* beschrijft de drie bestuursvormen in de volgende bewoordingen: ‘Soms moeten we het volk vrezen, soms zijn het invloedrijke mannen die men moet vrezen, als het in een gemeenschap van burgers de gewoonte is om zeer vele zaken in algemene vergadering af te handelen, soms [moeten we] elk van diegenen [vrezen] aan wie de macht van het volk en over het volk werd afgestaan.’ Aldus zijn zij, van wie PlutarchusGa naar eind*164.* zegt dat zij ‘de macht niet alleen krachtens de wet, maar ook over de wet uitoefenen’. <En bij HerodotusGa naar eind[165.] beschreef Otanes de alleenheerschappij als volgt: ‘Doen waar men zin in heeft zonder aan iemand verantwoording verschuldigd te zijn.’ Ook Dio van PrusaGa naar eind[166.] definieert het koningschap als: ‘Het zo heersen dat aan een ander geen verantwoording wordt afgelegd.’ Hier tegenover stelt PausaniasGa naar eind[167.] [de heerschappij] van de Messenen: ‘Een koningschap met een zodanige macht, dat het over zijn handelingen rekenschap moet afleggen.’ [10] AristotelesGa naar eind*168.* zegt dat sommige koningen die rechtsmacht hebben, die elders het hele volk over zichzelf en over wat het toebehoort heeft.>Ga naar eind[169.] Zo zei men dat, nadat de Romeinse vooraanstaanden zich een echte koninklijke macht begonnen toe te eigenen, het volk [hen] heel zijn heerschappij en macht had overgedragen,Ga naar eind*170.* zelfs [de macht] over zichzelf, zoals Theophilus verduidelijkt. Vandaar de uitspraak van M[arcus Aurelius] Antoninus, de filosoof:Ga naar eind*171.* ‘Niemand, tenzij God alleen, kan de rechter van een keizer zijn.’ En Dio [Cassius]Ga naar eind[172.] zegt over zo'n keizer: ‘Hij is vrij, hij heeft macht over al het zijne en over de wetten, zodat hij doet wat hij wil en niet doet wat hij niet wil.’ Een dergelijke heerschappij was reeds in het oude Griekenland het koningschap van de afstammelingen van InachusGa naar eind*173.* in Argos. Want bij AeschylusGa naar eind[174.] spreekt het volk als volgt tot de koning in de Argivische tragedie De smekelingen: ‘U bent voorwaar de stad en ook de staat,
de heerser die niet beoordeeld wordt.
Gij beheerst het altaar, de haard van het land
met de zelfstandige bevestingen van U.’Ga naar eind[175.]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Koningen die aan hun volk ondergeschikt zijn, dragen de titel ‘koning’ in oneigenlijke zin][11] Helemaal anders is bij EuripidesGa naar eind[176.] de taal van koning Theseus over de Atheense staatsvorm: ‘De stad wordt niet door één man be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
stuurd, maar is vrij. Het volk echter heerst er over de jaarlijkse beurtelingse aflossingen.’Ga naar eind[177.] <Want, zoals PlutarchusGa naar eind[178.] verduidelijkt, Theseus trad slechts op als oorlogsaanvoerder en wethouder, voor de rest stond hij op gelijke voet met de burgers.Ga naar eind*179.*>Ga naar eind[180.] Vandaar dat men zegt dat de koningen die ondergeschikt zijn aan hun volk, in oneigenlijke zin de naam van koning dragen. Vandaar dat in Sparta, vanaf Lycurgus en nog meer vanaf de installatie van de Ephoren, de koning alleen in naam koning was, maar geen reële macht bezat, zoals door Polybius,Ga naar eind*181.* PlutarchusGa naar eind*182.* en Cornelius NeposGa naar eind*183.* wordt verteld. <In Griekenland hebben ook anderen dit voorbeeld gevolgd. Pausanias schrijft in zijn [boek over] Korintië:Ga naar eind[184.] ‘Daar de inwoners van Argos van de oudste tijd afhielden van gelijkheid en onafhankelijkheid {vrijheid}, hebben zij de koninklijke macht teruggeschroefd tot het minimum, zodat zij aan niemand [van de zonen] van Cisus en hun nageslacht [iets] nalieten tenzij alleen de titel van koning.’Ga naar eind*185.* <<Zo noteert Plutarchus dat bij de inwoners van Cuma de volksvergadering oordeelde over koningen.>Ga naar eind[186.] Volgens AristotelesGa naar eind*187.* zijn zulke koningschappen geen zuiver type van bestuursvorm, omdat ze namelijk slechts een deel vormen van de aristocratische of democratische bestuursvorm.>Ga naar eind[188.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Een koningschap kan wel tijdelijk zijn][12] Ja, zelfs bij volkeren die niet onafgebroken aan koningen ondergeschikt zijn, zien we voorbeelden van een quasi-tijdelijk koningschap,Ga naar eind*189.* dat niet ondergeschikt is aan het volk. Van dien aard was het gezag van de Amymoniërs bij de Cnidiërs en [dat] van de dictators bij de Romeinen, in die lang vervlogen tijden, toen er geen beroep op het volk bestond. Vandaar dat volgens LiviusGa naar eind*190.* de verordening van een dictator werd gerespecteerd als Gods wil <en dat er geen andere mogelijkheid bestond dan [hem] nauwgezet te gehoorzamen>.Ga naar eind[191.] CiceroGa naar eind[192.] zegt dat de dictatuur zich meester maakte van de macht van het koninklijk gezag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Weerlegging van een eerste tegenargument: wie iemand aanstelt, staat hoger dan de aangestelde][13] Het is niet moeilijk om de argumenten [die pleiten] voor de tegenovergestelde stelling te weerleggen. Als eerste tegenargument haalt men aan dat hij door wie iemand wordt aangesteld, hoger staat dan de aangestelde. Dit is alleen waar bij die aanstelling waarvan het effect ononderbro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken van de wil van de aansteller afhangt, maar geldt niet bij die aanstelling die aanvankelijk [wel] afhangt van die wil, maar die nadien [als instelling] noodzakelijke gevolgen heeft. Zo ook maakt de vrouw [door haar ja-woord in het huwelijk een man tot] haar echtgenoot, aan wie ze [vanaf dat moment] steeds te gehoorzamen heeft. Keizer ValentinianusGa naar eind*193.* antwoordde aan de soldaten die hem tot keizer hadden gekozen en die hem vroegen of er dingen waren die hij niet kon goedkeuren:Ga naar eind*194.* ‘Het lag in uw macht, soldaten, mij te kiezen om u te bevelen. Nadat gij mij tot keizer hebt gekozen, hangt wat gij van mij vraagt niet van uw vrije wil af, maar van de mijne. Het is uw plicht [om mij] als onderdanen te gehoorzamen en [het is] mijn [plicht] te onderzoeken wat er moet worden gedaan.’ Maar het is bovendien niet waar aan te nemen dat alle koningen door het volk worden aangesteld. Dit blijkt voldoende uit het hoger vermeldeGa naar eind[195.] voorbeeld van de ‘pater familias’, die [slechts] vreemdelingen [op zijn territorium] duldt als ze zijn jurisdictie aanvaarden, en [het voorbeeld] van de door oorlog overwonnen volkeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Weerlegging van een tweede tegenargument: uiteindelijk berust de macht bij de onderdanen en dus staan zij hoger][14] Een ander [tegen]argument ontlenen de tegenstanders aan wat de filosofen zeggen [namelijk] dat elk gezag ingesteld is voor de onderdanen en niet voor de regeerders.Ga naar eind[196.] Op grond van de verhevenheid van het doel menen zij uit het voorgaande te mogen afleiden dat de onderdanen hoger staan dan wie regeert. Het is echter ook niet altijd [en overal] waar dat elk bestuur steeds is ingesteld terwille van wie wordt geregeerd. Sommige bestuursvormen zijn immers uit zichzelf terwille van de bestuurders zelf ingesteld, bijvoorbeeld het bestuur van de meester [ten overstaan van zijn slaaf], want het nut dat de slaaf haalt [uit het bestuur van zijn meester] is in dit geval louter uitwendig en accidenteel,Ga naar eind[197.] zoals het honorariumGa naar eind[198.] van de dokter evenmin iets te maken heeft met de geneeskunde. Ook bestaan er andere bestuursvormen met het oog op het wederzijds voordeel, bijvoorbeeld tussen echtgenoten. Zo kunnen sommige bestuursvormen ingesteld zijn in het belang van koningen, zoals het bestuur dat door een overwinning verkregen is. Deze bestuursvorm behoeft men daarom nog niet tiranniek te noemen, daar de tirannie<, zoals het woord nu wordt opgevat,>Ga naar eind[199.] onrechtvaardigheid insluit. Ook kunnen sommige bestuursvormen het belang beogen zowel van de bestuurder als van de onderdaan, zoals in het geval van een volk dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
onmachtig is om zichzelf te beschermen en dat zich aan een machtige vorst onderwerpt. Overigens ontken ik niet dat het merendeel van de heerschappijen uiteraard het belang beogen van de onderdanen. En het is waar wat CiceroGa naar eind[200.] zegt <[in] na[volging van] Herodotus, en HerodotusGa naar eind[201.] [in] na[volging van] HesiodusGa naar eind[202.]>,Ga naar eind[203.] [namelijk] dat de koningen aangesteld werden om [de mensen] te [laten] genieten van de rechtvaardigheid. Maar daarom volgt hieruit niet - in tegenstelling tot wat dezen beweren - dat de volkeren boven de koning staan, want ook de voogdij werd uitgevonden in het belang van de pupil en toch is het voogdijrecht een macht [van de voogd] over de pupil. En als iemand verder zou tegenwerpen dat een voogd die de zaken van zijn pupil slecht beheert, kan worden afgezet en daaruit afleidt dat ten aanzien van een koning hetzelfde recht bestaat [voor het volk], dan heeft hij het verkeerd voor. Bij de voogd staan de zaken er zo voor, omdat een voogd iemand heeft die boven hem staat, maar omdat men bij de staatsbesturen niet tot in het oneindige verder kan gaan, moet men ergens bij één persoon of een groep personen blijven staan, en omdat dezen geen hogere rechter boven zich hebben, getuigt God dat hun misstappen Hem een bijzondere zorg zijn.Ga naar eind*204.* Ofwel Hij bestraft ze, als Hij oordeelt dat dit nodig is, ofwel Hij tolereert ze, als Hij het volk wil straffen of op de proef stellen. [15] TacitusGa naar eind*205.* formuleert het zeer goed als volgt: ‘Verdraag de luxe en de hebzucht van machthebbers, zoals je misoogst [door droogte] of te hevige regenval en andere natuurlijke kwalen verdraagt. Ondeugden zullen er zijn, zolang er mensen zijn, maar die zijn er niet onafgebroken en worden goedgemaakt door de tussenkomst van betere dingen.’ [Keizer] M[arcus] Aurelius zei dat rechters over particuliere personen en keizers over rechters oordelen en tenslotte God over staatshoofden oordeelt.Ga naar eind[206.] Een merkwaardige tekst is te vinden bij Gregorius van Tours,Ga naar eind[207.] waar deze bisschop als volgt spreekt tot de koning van Frankrijk: ‘Sire, mocht iemand onder ons de grenzen van de rechtvaardigheid willen overschrijden, dan mag hij door U worden berispt. Mocht U echter uw boekje te buiten gaan, wie zal U dan berispen? Wij spreken immers tot U, maar [alleen] als U dat wilt, luistert U. Mocht U het echter niet willen, wie zal U veroordelen, tenzij Hij die heeft gezegd dat Hij zelf rechtvaardigheid is?’ <PorphyriusGa naar eind[208.] vermeldt het volgende als één van de leerstellingen van de Essenen: ‘De hoogste macht valt niemand ten deel zonder een speciale zorg van God.’Ga naar eind*209.*>Ga naar eind[210.] IrenaeusGa naar eind*211.* formuleert het heel goed als volgt: ‘[Hij] op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
wiens bevel de mensen geboren worden, op diens verordening worden ook geschikte koningen aangesteld over hen die in die tijden worden geregeerd.’ <In dezelfde zin vindt men in de Constituties die aan ClemensGa naar eind*212.* worden toegeschreven: ‘Gij zult de koning vrezen, wetende dat het God is die hem heeft uitgekozen.’>Ga naar eind[213.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Derde tegenargument: God straft soms een volk en niet zijn vorst][16] Dat volkeren soms wegens de fouten van hun vorstGa naar eind*214.* worden gestraft, gaat niet in tegen wat wij eerder reeds hebben gezegd.Ga naar eind[215.] De bestraffing is er niet omdat het volk heeft nagelaten zijn koning [zelf] te bestraffen of in toom te houden, maar omdat het minstens [stilzwijgend] heeft ingestemd met de misstappen van zijn vorst. Alhoewel, zelfs afgezien van het voorgaande, kan God zijn hoogste beschikkingsmacht, die Hij over leven en dood van enkelingen heeft, gebruiken om een koning te bestraffen voor wie het een zeer zware straf is van zijn onderdanen te worden beroofd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Tussen een volk en de vorst bestaat evenmin een wederkerige afhankelijkheidsband: kritiek op de monarchomachen]§9. [1] Er zijn anderen die zich een zekere wederkerige afhankelijkheid [tussen vorst en onderdanen] voorstellen, zodat het hele volk aan een vorst die correct regeert moet gehoorzamen, maar [dat] een koning die slecht regeert aan het volk onderworpen wordt. Als de verdedigers van deze stelling hiermee zouden bedoelen dat men die zaken, die duidelijk onrechtvaardig zijn, niet mag doen om de vorstelijke macht terwille te zijn, dan zouden zij de waarheid zeggen en iets wat door alle moreel hoogstaande mensen wordt aangenomen. Maar dit sluit geen enkele dwang of een recht om te heersen in. Als het de bedoeling zou zijn geweest van een [bepaald] volk om de macht met de vorst te delen (waarover laterGa naar eind[216.] iets zal moeten worden gezegd), dan had men zeker zulke grenzen aan beider macht zowel ratione loci, ratione personae als ratione materiae duidelijk moeten afbakenen. [2] Het al dan niet moreel zijn van een handeling, vooral als het gaat om zaken die betrekking hebben op burgers en die dikwijls duistere discussiepunten bevatten, is geen geschikt criterium om [de bevoegdheden van vorst en volk] af te bakenen. Het kan dan ook niet anders dan dat daaruit de grootste verwarring voortvloeit, daar zowel de koning als het volk de beoordeling van dezelfde zaak naar zich toe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
trekt, op grond van hun macht en onder het voorwendsel van een goede of slechte daad. Naar mijn weten kwam het in de gedachten van geen enkel volk op een dergelijke verwarring van de instellingen in het leven te roepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Eerste waarschuwende opmerking met betrekking tot de vraag aan wie de hoogste macht toekomt: pas op voor dubbelzinnige woorden en de uiterlijke schijn van de dingen]§10. [1] Nu de valse stellingen [omtrent de bevoegdheid van een volk over zijn vorst] uit de weg zijn geruimd, rest ons nog uit voorzorg een aantal opmerkingen te maken, die ons de weg kunnen openen om correct te oordelen aan wie de hoogste macht toekomt in elke volksgemeenschap. Een eerste voorzorgsmaatregel bestaat hierin dat we ons niet mogen laten vangen door de dubbelzinnigheid van woorden of door de uiterlijke schijn van de dingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Eerste illustratie: de begrippen ‘principatus’ en ‘regnum’]Zo zijn bijvoorbeeld bij de Romeinen de begrippen ‘oppergezag’ {principatus} en ‘koningschap’ {regnum} gewoonlijk tegengesteld. Zo zegt [Julius] CaesarGa naar eind[217.] dat de vader van Vercingetorix het oppergezag over Gallië heeft gekregen, maar dat hij werd vermoord omdat hij het koningschap zou ambiëren; zo zegt Piso bij TacitusGa naar eind[218.] dat Germanicus de zoon is van hem die het oppergezag bij de Romeinen bekleedt, niet van de koning der Parthen. SuetoniusGa naar eind[219.] zegt dat het weinig heeft gescheeld of Caligula veranderde de pracht van het oppergezag in een koningschap. Velleius [Paterculus]Ga naar eind[220.] zegt dat MaroboduusGa naar eind[221.] niet het oppergezag, dat stand hield door de wil van [zijn] ouders, maar wel de koninklijke macht ambieerde. [2] Toch zien we dat deze [beide] termen dikwijls worden verward. Want ook de leiders van de Lacedaemoniërs uit het nageslacht van Hercules bleef men toch nog koning noemen nadat zij onderworpen waren aan de Ephoren, zoals we onlangs hebben gezien.Ga naar eind[222.] Ook het oude Germanië had koningen, van wie TacitusGa naar eind[223.] zegt dat zij leiding gaven door het gezag van hun raadgevingen en niet op grond van hun macht om te bevelen. LiviusGa naar eind*224.* zegt dat koning Euander meer door zijn [moreel] gezag koning was dan door zijn heerschappij. <AristotelesGa naar eind[225.] en>Ga naar eind[226.] PolybiusGa naar eind[227.] noemen de Suffeet [rechter] van Carthago ‘koning’ {βασιλέα (basilea)}. <Ook DiodorusGa naar eind*228.* deed dat. SolinusGa naar eind*229.* | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
noemde Hanno een Carthaags koning. En StraboGa naar eind*230.* vertelt over Scepsis, een streek van Troje, dat, alhoewel zij begonnen was de republikeinse staatsvorm aan te nemen na haar vereniging met Milete, de nakomelingen van de oude koningen [aldaar] de naam van de koning en niet weinig ereambten behielden.>Ga naar eind[231.] [3] Van de andere kant werden de Romeinse keizers nog ‘dragers van het oppergezag’ {principes} genoemd, nadat zij zich openlijk en zonder enige geheimdoenerij als absolute koningen gingen gedragen. Maar ook in sommige vrije burgergemeenschappen pleegt men aan de hoogste gezagdrager de koninklijke eretekens te geven.Ga naar eind[232.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Tweede illustratie: de generale staten][4] De ‘generale staten’ {comitia ordinum} nu, dat wil zeggen: de vergadering van hen die het in klassen onderverdeelde volk vertegenwoordigen of, met de woorden van Guntherus:Ga naar eind[233.] ‘Prelaten, aristocratie en de vooraanstaande gezanten van de steden’, hebben op één plaats slechts de functie van een meer uitgebreide koninklijke raad, via welke de verzuchtingen van het volk, die persoonlijke raadgevers {consistorium} dikwijls verzwijgen [voor de vorst], de koning ter ore komen. Daarna staat het hem vrij een beslissing te treffen volgens wat hemzelf nuttig lijkt. Op andere plaatsen hebben de ‘generale staten’ ook het recht om de handelingen van een vorst te onderzoeken en zelfs om wetten voor te schrijven, die de vorst binden.Ga naar eind[234.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Derde illustratie: de aard van de macht hangt niet af van de wijze van tot stand komen van die macht][5] Velen zijn van oordeel dat het onderscheid tussen de hoogste macht en een lagere macht gezocht moet worden in het doorgeven van de macht door verkiezing of door erfopvolging. Met klem beweren zij dat de heerschappij die door erfopvolging wordt overgedragen, de hoogste macht is, maar dat de macht die door verkiezingen tot stand komt, niet de hoogste macht is.Ga naar eind[235.] Maar dat dit laatste niet altijd en overal waar is, moet als zeker worden aangenomen. Want de erfopvolging is geen [rechts]titel voor een type van macht, [een rechtstitel] die de concrete vorm van [die] macht vastlegt, maar wel de voortzetting van een oudere titel. Het recht immers dat door de keuze van een familie is ontstaan, wordt door de erfopvolging voortgezet. Daarom geeft de erfopvolging zoveel rechten door als door de eerste keuze werden toegekend. Bij de Laconiërs werd het koningschap, ook na de installatie van de Ephoren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
overgedragen op de erfgenamen. <Met betrekking tot dit koningschap, dat wil zeggen, het principaat, zegt Aristoteles:Ga naar eind*236.* ‘Van deze koninklijke waardigheden zijn sommige op grond van afstamming doorgegeven, andere op grond van keuze.’Ga naar eind[237.] Aristoteles en ThucydidesGa naar eind*238.* merken op dat het merendeel van de koningschappen in de heroïsche tijden van Griekenland van dien aard [erfelijk] waren.Ga naar eind*239.*>Ga naar eind[240.] Het Romeinse keizerschap daarentegen werd, ook na de opheffing van de macht van de senaat en het volk, door verkiezing overgedragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Tweede waarschuwende opmerking met betrekking tot de vraag aan wie de hoogste macht toekomt: men moet onderscheid maken tussen een recht en de wijze waarop men dat recht bezit]§11. [1] Een tweede voorzorgsmaatregel is het volgende: een onderzoek instellen naar een zaak is één ding, iets anders is [het] dit te doen naar de wijze waarop men [die zaak] bezit.Ga naar eind*241.* Dit [onderscheid] geldt niet alleen bij lichamelijke zaken, maar ook bij onlichamelijke. Zoals een akker een zaak is, zo geldt dit ook voor [het recht om] een veldweg [te gebruiken], [het recht om] vee te drijven [over die akker] en [het gebruik van] een straat. Maar deze dingen bezitten sommigen in volle eigendom, anderen in vruchtgebruik en weer anderen krachtens een [slechts] tijdelijk recht. Zo bezat de Romeinse dictator de hoogste macht [slechts] tijdelijk.Ga naar eind*242.* De meesteGa naar eind[243.] koningen, zowel zij die [als] eerst[e koningen] worden gekozen als zij die de gekozenen in een rechtmatige orde opvolgen, bezitten [de hoogste macht] in vruchtgebruik. Enkele koningen echter hadden die macht in volle eigendom, zoals zij die door een legitieme oorlog aan de macht kwamen, of aan wier macht een bepaald volk zich onvoorwaardelijk had onderworpen teneinde een nog groter kwaad te vermijden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Het tijdelijke karakter tast niet het wezen van de macht aan, maar vermindert wel de waardigheid {maiestas}][2] Ik ben het zeker niet eens met henGa naar eind[244.] die ontkennen dat [de Romeinse] dictators de hoogste macht bezaten, omdat deze macht niet blijvend was. Want de natuur (essentie) van morele aangelegenheden kan immers slechts door de werkingen ervan worden gekend. Daarom moeten de bevoegdheden die dezelfde gevolgen produceren, ook dezelfde naam dragen. Nu stelt een dictator, binnen de tijd waarin hij regeert, al zijn handelingen met hetzelfde rechtGa naar eind*245.* als een koning die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de hoogste rechtsmacht bezit, en geen enkele handeling van hem kan door iemand anders ongedaan worden gemaakt. De duur nu [van iets] verandert niet de natuur van die zaak, alhoewel er geen twijfel bestaat dat, als men de vraag stelt naar de waardigheid die men gewoonlijk majesteit noemt, die waardigheid groter is bij hem aan wie het bestuursrecht blijvend wordt gegeven, dan bij hem voor wie zij [slechts] tijdelijk is, want de manier waarop men [iets] bezit bepaalt de waardigheid.Ga naar eind[246.] En hetzelfde wil ik zeggen met betrekking tot de regenten van het koninkrijk die, vóór de mondigheid van koningen of zolang zij door geestesziekte of gevangenschap belet worden om te regeren, aangesteld zijn op zodanige wijze dat zij niet ondergeschikt zijn aan het volk en dat hun macht niet kan worden herroepen vóór de wettelijke termijn [van hun regentschap is verlopen]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Een macht die te allen tijde kan worden herroepen, kan nooit de hoogste macht zijn][3] Men moet anders oordelen over hen die een rechtsmacht ontvangen hebben die te allen tijde kan worden herroepen, met andere woorden [slechts] een precaire rechtsmacht [hebben ontvangen] - zo was weleer het koningschap bij de VandalenGa naar eind*247.* in Afrika en het koningschap bij de Goten in Spanje,Ga naar eind*248.* daar [die] volkeren hen afzetten telkens wanneer zij hen mishaagden.Ga naar eind*249.* Al hun daden konden ongedaan worden gemaakt door diegenen die hen een herroepelijke macht hadden gegeven en bijgevolg is hier noch de uitwerking [van de macht] noch de rechtsmacht dezelfde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Als de bestuursmacht over een volk wordt vervreemd, dan betekent dat niet hetzelfde als de vervreemding van de individuele vrijheid van ieder mens]§12. [1] Nu wordt mijn stelling, namelijk dat sommige heerschappijen rechtens in volle eigendom worden bezeten, dat wil zeggen als deel van het patrimonium van de heerser, door een aantal geleerdenGa naar eind*250.* bestreden met het argument dat vrije mensen geen handelswaar zijn. [Maar] zoals de macht van een meester [van een slaaf] verschillend is van de macht van een koning, zo is ook de vrijheid van een persoon verschillend van de vrijheid van de burger en is ook de vrijheid van de enkeling verschillend van die van allen [gemeenschappelijk].Ga naar eind[251.] Want ook de stoïcijnenGa naar eind*252.* zeiden dat de onderworpenheid een soort van slavernij was en in de Heilige SchriftGa naar eind*253.* worden de onderdanen van de koning slaven genoemd. Zoals de persoonlijke vrijheid een meester | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitsluit, zo sluit de burgerlijke vrijheid het koningschap en gelijk welke andere overheersing in eigenlijke zin uit. Zo formuleert LiviusGa naar eind*254.* de tegenstelling tussen beide als volgt: ‘Zij wensten een koning, omdat zij nog geen ervaring hadden met de zachtheid van de vrijheid.’ En dezelfde LiviusGa naar eind*255.* schrijft: ‘[C. Muscius Scaevola vond het] een schande dat de Romeinen, die ten tijde van slavernij, toen ze onder koningen leefden, door geen enkele oorlog en geen enkele vijand werden vastgehouden, nu als vrij volk door de Etrusken werden belegerd.’ En op een andere plaats:Ga naar eind[256.] ‘Het Romeinse volk bevindt zich niet in een toestand van heerschappij, maar van vrijheid.’ <Weer op een andere plaatsGa naar eind*257.* stelt hij volkeren die in vrijheid leven, tegenover volkeren die onder koningen leven.Ga naar eind*258.*>Ga naar eind[259.] En CiceroGa naar eind*260.* had gezegd: ‘Ofwel had men de koningen niet moeten verdrijven, ofwel had men het volk metterdaad en niet alleen met woorden de vrijheid moeten schenken.’ Later schreef Tacitus:Ga naar eind*261.* ‘Vanaf het begin hadden koningen de stad Rome [in hun macht]. L. Brutus stelde de vrijheid en het consulaat in.’ En op een andere plaatsGa naar eind*262.* schrijft hij: ‘Bitterder is de vrijheid van de Germanen onder de [Parthen]koning Arsaces.’ <ArrianusGa naar eind[263.] schreef in zijn werk Indië: ‘Aan koningen en al de steden die vrij zijn.’ Caecina zegt bij Seneca:Ga naar eind[264.] ‘De koninklijke bliksems zijn degene door wier kracht de vergaderplaats of de belangrijkste plaatsen van een vrije stad worden getroffen en zijn een [slecht] voorteken dat de koninklijke macht de stad bedreigt.’Ga naar eind*265.* Zo werden de Ciliciërs, die niet aan koningen onderworpen waren, vrije CiliciërsGa naar eind[266.] genoemd. StraboGa naar eind*267.* schrijft over Amisus dat dit nu eens een vrije stad was, dan weer onderworpen was aan koningen.>Ga naar eind[268.] En verspreid in de Romeinse wetgeving over de oorlog en de beoordeling van recuperatie,Ga naar eind[269.] worden vreemdelingen onderscheiden in [aan] koningen [onderworpen] en vrije volkeren. Hier wordt dus geen onderzoek gedaan naar de vrijheid van elk individu, maar naar dat van een [heel] volk. Maar, zoals dat [het geval] is bij private ondergeschiktheid, zo zegt men ook van sommigen wegens hun publieke onderworpenheid dat zij niet ‘sui iuris’ of ‘suae potestatis’Ga naar eind[270.] zijn. Vandaar de volgende uitspraken [van Livius]: ‘Welke steden, welke gronden en welke mensen waren eens onder de rechtsmacht van Aetolië?’Ga naar eind*271.* en: ‘Is het Collatijnse volk meester van zichzelf?’Ga naar eind*272.* [2] Nochtans, wanneer een volk in vreemde handen geraakt {alienatur}, dan zijn het eigenlijk niet de mensen die worden vervreemd, maar wel het blijvend recht om hen te regeren, waardoor zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
juist een volk zijn. Zo ook [in het Romeinse recht], wanneer een vrijgelatene aan één van de kinderen van [zijn vroegere] beschermheer wordt toegewezen, gebeurt er geen vervreemding van een vrij man, maar is er wel een overdracht van het recht dat men op die man had.Ga naar eind[273.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Historisch bewijsmateriaal ter staving van de stelling dat sommige heerschappijen in volle eigendom aan de hoogste machthebbers toekomen. In deze gevallen kan die macht ook worden vervreemd][3] En niet sterker is ook het geformuleerde argument dat als een koning door oorlog een volk heeft onderworpen, de onderworpenen moeten worden beschouwd eerder voor de burgers te zijn verworven dan voor de koning, omdat hij hen niet zonder het bloed en het zweet van [zijn] burgers heeft onderworpen. Het kan zich immers ook voordoen dat de koning [zijn] leger met zijn [persoonlijk] fortuinGa naar eind*274.* heeft onderhouden, ofwel met de opbrengst van het patrimoniumGa naar eind*275.* dat verbonden is met [zijn] heerschappij. Want alhoewel een koning slechts het vruchtgebruik heeft van dat patrimonium, [net] zoals hij slechts het vruchtgebruik heeft van de bestuursmacht over het volk dat hem verkoos, zijn de vruchten [van dat patrimonium] toch zijn eigendom. Evenzo geldt in het [Romeins] burger-rechtGa naar eind*276.* dat van een nalatenschap die men moet teruggeven, de opbrengst niet moet worden teruggeven, omdat men zegt dat deze [opbrengst] niet behoort tot de erfenis, maar wel tot de zaak.Ga naar eind[277.] Het kan dus gebeuren dat een koning over sommige volkeren de zeggenschap in eigendomGa naar eind*278.* heeft, zodat hij die kan vervreemden. <StraboGa naar eind*279.* zegt dat het eiland Cythera, dat tegenover TenarusGa naar eind[280.] ligt, in privé-eigendom toebehoorde aan Eurycles, een Spartaans leider.>Ga naar eind[281.] Zo gaf koning SalomoGa naar eind*282.* twintig steden aan de koning van de Feniciërs, Hiromos genaamd (want dit is de Griekse naam [voor Chiram], [steden] die hij kreeg van Philo van Byblos, de vertaler van de geschiedenis van Sanchoniaton). Deze steden behoorden niet toe aan het Hebreeuwse volk, want KabulGa naar eind*283.* (dat is de naam die aan deze steden werd gegeven) ligt buiten het gebied van de Hebreeën (Jozua 19, 27). Hij gaf wel die steden welke de verslagen volkeren, vijanden van de Hebreeën, tot dan toe hadden bezet en die deels door de faraoGa naar eind[284.] van Egypte, de schoonvader van Salomo, waren overwonnen en als bruidsschat aan Salomo gegeven, en deels [steden die] door Salomo zelf waren onderworpen. Want dat deze [steden] in die tijd door Israëlieten niet waren bewoond, wordt bewezen door het feit dat Salomo er [pas dan] Hebreeuwse kolonies heen stuurde,Ga naar eind*285.* nadat Hiram deze steden had teruggegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[4] <Zo wordt van HerculesGa naar eind*286.* gezegd dat hij de macht over het door oorlog ingenomen Sparta aan TyndareusGa naar eind*287.* gaf, onder deze voorwaarde [namelijk] dat, als Hercules zelf kinderen achterliet, het gebied aan hen zou worden teruggegeven. Amphipolis werd als bruidsschat gegeven aan Acamas, zoon van Theseus.Ga naar eind[288.] Bij HomerusGa naar eind[289.] belooft Agamemnon dat hij de zeven steden aan Achilles zal geven. Koning Anaxagoras gaf aan MelampusGa naar eind*290.* twee stukken uit zijn koninkrijk. Over Darius [i] schrijft Justinus:Ga naar eind*291.* ‘Aan Artaxerxes [zijn oudste zoon] legateerde hij bij testament zijn koninkrijk [Perzië] en aan [zijn jongste zoon] Cyrus de steden waarvan hij gouverneur was.’>Ga naar eind[292.] Aldus moet men instemmen met het feit dat de opvolgersGa naar eind*293.* van Alexander [de Grote] door erfopvolging, ieder voor zijn deel, de volle rechtsmacht en het gezag verworven over de volkeren die aan de Perzen waren onderworpen, of ook zelf door het recht van de overwinning dit recht voor zich verworven. Het is daarom niet te verwonderen dat zij zich het recht aanmatigden deze gebieden te vervreemden. [5] Aldus begreep het Romeinse volk onder de naam ‘goederen’ ook het koningschap [zelf], nadat koning Attalus,Ga naar eind*294.* zoon van Eumenes, het Romeinse volk bij testament tot erfgenaam van zijn goederen had gemaakt. <FlorusGa naar eind*295.* maakt hieromtrent de volgende bemerking: ‘Nadat [deze] erfenis [er] werd bijgevoegd, behield het Romeinse volk dus de provincie, wel niet door oorlog of wapengekletter, maar op grond van een meer fatsoenlijke titel, namelijk een testament.’>Ga naar eind[296.] En toen daarna Nicomedes,Ga naar eind*297.* koning van Bithynië, het Romeinse volk op zijn sterfbed tot [zijn] erfgenaam had gemaakt, werd dit rijk tot de vorm van een provincie gereduceerd. <Cicero zei in de tweede redevoering tegen Rullus:Ga naar eind[298.] ‘Wij zijn een nalatenschap rijker geworden, namelijk het rijk van Bithynië.’>Ga naar eind[299.] Zo werd het Cyreense deel van de Noordafrikaanse kust {Libië}Ga naar eind*300.* door koning Ap[p]io bij testament nagelaten aan hetzelfde <volk>.Ga naar eind[301.] [6] <In het xive boek van zijn JaarboekenGa naar eind*302.* vermeldt Tacitus de gebieden die weleer in het bezit waren van koning Ap[p]ioGa naar eind*303.* en [die later] samen met zijn koningschap aan het Romeinse volk werden nagelaten.>Ga naar eind[304.] Cicero schrijft in zijn redevoering De lege agraria {De akkerwetten van Rullus}:Ga naar eind[305.] ‘Wie weet niet dat het Egyptische rijk bij testament van koning [Ptolemaeus] van Alexandrië aan het Romeinse volk werd geschonken.’ <JustinusGa naar eind*306.* laat Mithridates in zijn redevoering als volgt spreken over Paphlagonië: ‘Dit gebied is niet door geweld of wapens in het bezit van zijn vader gekomen, maar door het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanvaarden van een testament.’ Dezelfde auteurGa naar eind*307.* verhaalt hoe de koning der Parthen, Orodes, gedurende lange tijd twijfelde welke van zijn zonen hij als zijn opvolger zou aanwijzen. Polemo, vorst van de Tibarenen en het aangrenzend gebied, liet zijn vrouw achter als erfgenaamGa naar eind*308.* van zijn rijk. Mausolus had eertijds in Carië hetzelfde gedaan met zijn [hem] overlevende broers.Ga naar eind*309.*>Ga naar eind[310.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Bij gekozen koningen bestaat er geen vermoedelijke wil van het volk dat zij hun macht mogen vervreemden]§13. [1] Wat de koningschappen betreft die door de wil van het volk werden overgedragen, geef ik toe dat men niet mag veronderstellen dat het de wil van het volk is geweest toe te laten dat [de koning] zijn macht vervreemdt.Ga naar eind*311.* Daarom hebben we geen reden om CrantziusGa naar eind*312.* te bekritiseren omdat hij het als een innovatie beschouwt dat Unguin [de Gotenkoning] Noorwegen bij testament naliet, als hij [daarbij] rekening houdt met de gebruiken bij de Germanen, bij wie koningen niet de bevoegdheid hadden om hun koningschap te vervreemden. Want datgene wat gezegd wordt over Karel de Grote, Lodewijk de Vrome en na hen nog andere koningen bij de Vandalen en de Hongaren, [namelijk] dat zij over hun koningschap een testament maakten, had bij het volkGa naar eind*313.* meer de kracht van een aanbeveling dan van een echte vervreemding. Met betrekking tot Karel de Grote vermeldt Ado speciaal dat hij zijn testament door de Frankische nobelen wilde laten goedkeuren. Bij LiviusGa naar eind*314.* lezen we iets gelijkaardigs: toen de Macedonische koning Philippus Perseus van de troonopvolging wilde uitsluiten en in diens plaats Antigonus, de zoon van zijn broer, tot koning wilde maken, is hij de steden van Macedonië gaan opzoeken om Antigonus aan te bevelen bij de [plaatselijke] machthebbers.Ga naar eind*315.* [2] En het feit dat men vertelt dat dezelfde Lodewijk [de Vrome] de stad Rome aan paus Paschalis [i] heeft teruggegevenGa naar eind[316.] doet niets ter zake. De Franken hadden immers de macht over de stad Rome van het Romeinse volk gekregen, vandaar dat zij terecht deze macht aan datzelfde volk mochten teruggeven. Van dit volk was hij, die de gezagdrager van de hoogste ordeGa naar eind[317.] was, als het ware de verpersoonlijking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Bewijs voor de realiteit van het onderscheid tussen hoogste macht en waardigheid: vele hoogste machthebbers bezitten niet het volle beschikkingsrecht over die macht, vele lagere machthebbers bezitten wel het volle beschikkingsrecht over hun macht]§14. Dat waarvoor wij tot nu toe hebben gewaarschuwd,Ga naar eind[318.] namelijk dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de hoogste macht en het volledige bezit van die macht, is zo waar, dat niet alleen de meeste dragers van de hoogste macht niet volledig beschikken over die macht, maar dat ook vele [dragers] van een lagere macht deze wel volledig bezitten.Ga naar eind[319.] Zo komt het dat markgraafschappen en graafschappen gemakkelijker kunnen worden verkocht en bij testament overgedragen dan koninkrijken.Ga naar eind*320.* | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Bewijs van de realiteit van het onderscheid tussen hoogste macht en waardigheid: het regentschap]§15. [1] Er bestaat ook een ander bewijs voor de realiteit van dit onderscheid[, namelijk] het regentschap {regni tutelaGa naar eind*321.*}, wanneer de koning wegens zijn leeftijd of ziekte wordt verhinderd zijn gezag uit te oefenen. Want in niet-patrimoniale koningschappen komt het regentschap toe aan wie daartoe door de openbare wet en bij het ontbreken van die wet door de consensus van het volkGa naar eind*322.* wordt gemandateerd. In patrimoniale koningschappen worden regenten aangesteld door de keuze van de vader of van naaste verwanten.Ga naar eind*323.* Zo zien we dat in het koningschap van de Epiroten, dat door de consensus van het volk was ontstaan, voor koning Arrybas,Ga naar eind*324.* die [toen] nog een knaap was, in het openbaar regenten werden aangesteld. <Hetzelfde deden de vooraanstaande burgers van Macedonië in het geval van de postume zoon van Alexander de Grote.Ga naar eind*325.*>Ga naar eind[326.] Maar in Klein-Azië, dat door oorlog werd verworven, wees koning Eumenes zijn broer aan als regent van zijn zoonGa naar eind*327.* Attalus.Ga naar eind[328.] <Evenzo wees Hiëro [ii], die over Sicilië heerste, als [groot]vader bij testament de regenten aan, die hij [zelf] wilde voor zijn [klein]zoon Hiëronymus.Ga naar eind[329.]>Ga naar eind[330.]
[2]Ga naar eind[331.] Of een koning nu tegelijk ook privaatrechtelijk de eigenaar is [van wat hem is toevertrouwd], zoals de farao van Egypte na de tijd van JozefGa naar eind[332.] <en zoals de koningen van Indië naar het getuigenis van Diodorus [van Sicilië]Ga naar eind*333.* en van StraboGa naar eind*334.*>,Ga naar eind[335.] of hij dit niet is, dat is louter uitwendig aan de macht en hoort niet tot het wezen ervan. Vandaar dat uit dit onderscheid geen andere soort van heerschappij voortvloeit en evenmin een andere wijze van bezitten van die macht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Derde waarschuwende opmerking met betrekking tot de vraag aan wie de hoogste macht toekomt: bijzondere beloften van de machthebber maken geen einde aan de hoogste macht, wel kan de waardigheid erdoor worden verminderd]§16. [1] Een derde bemerking is de volgende: de macht houdt niet op de hoogste macht te zijn, zelfs al heeft de toekomstige drager van die macht vooraf sommige zaken beloofd aan zijn [toekomstige] onderdanen of aan God,Ga naar eind*336.* zelfs zaken die behoren tot de inrichting van het staatsbestuur. Ik spreek hier niet over het naleven van het natuurrecht, het goddelijk recht en evenmin het volkenrecht, waartoe alle vorsten gehouden zijn, zelfs als zij niets hebben beloofd. Ik heb het wel over sommige regels waaraan zij zich zonder uitdrukkelijke belofte niet behoeven te houden. Dat het waar is wat ik zeg, blijkt uit de vergelijking met een ‘pater familias’. Als deze aan zijn familie heeft beloofd iets te zullen doen dat met het beheer van de familie te maken heeft, dan zal hij daarom niet ophouden over zijn familie het hoogste gezag te voeren, voor zover dat [gezag] in een familie reikt. Ook de echtgenoot verliest zijn macht [over de vrouw] niet, omdat hij zijn echtgenote iets heeft beloofd. [2] Er moet evenwel erkend worden dat machthebbers die zich door een belofte engageren,Ga naar eind[337.] in zekere zin hun bestuursmacht beperken; ofwel de verplichting [voortspruitende uit de belofte] slaat enkel op de uitvoering van de handeling, ofwel ze slaat ook onmiddellijk op de bevoegdheid zelf. In het eerste geval zal de handeling [die ingaat] tegen het gegeven woord onrechtvaardig zijn, omdat, zoals we laterGa naar eind[338.] zullen bewijzen, een echte belofte voor hem aan wie de belofte is gericht een recht schept.Ga naar eind[339.] In het andere geval echter zal [de handeling] bovendien nietig zijn bij gebrek aan bevoegdheid. Daaruit volgt echter niet dat wanneer iemand zulk een belofte doet, hij zich aan een hogere macht ondergeschikt maakt.Ga naar eind[340.] Deze handeling wordt immers niet door een superieur gezag tenietgedaan, maar wel door het recht zelf.Ga naar eind[341.] [3] Bij de Perzen bezat de koning de hoogste macht, <‘Alleenheersend’ {αὐτοϰϱατὴς (autokratès)} en ‘niet verplicht rekenschap af te leggen’ {ἀνυπεύϑυνος (anupeuthunos)}, zoals PlutarchusGa naar eind[342.] over hen spreekt>,Ga naar eind[343.] en werd hij als een beeld van de godheidGa naar eind[344.] aanbeden <en, zoals JustinusGa naar eind*345.* het zegt, hij werd niet vervangen, tenzij bij [zijn] dood>.Ga naar eind[346.] Het was een koning die [als volgt] sprak tegen de vooraanstaanden van de Perzen:Ga naar eind*347.* ‘Opdat ik niet de indruk zou geven alleen mijn raad te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben gevolgd, heb ik U samengebracht; onthoud voor het overige dat U meer te gehoorzamen hebt dan raad te geven.’ Toch <legde hij de eed aftoen hij het koningschap op zich nam, zoals XenophonGa naar eind[348.] en Diodorus van SiciliëGa naar eind[349.] hebben opgetekend>Ga naar eind[350.] en was het voor hem een gruwelGa naar eind*351.* wetten die volgens zekere vormen waren uitgevaardigd, te veranderen, zoals zowel de geschiedenis van DaniëlGa naar eind*352.* en Plutarchus' Levensbeschrijving van Themistocles,Ga naar eind[353.] <en ook Diodorus van Sicilië in boek xviiGa naar eind[354.]>Ga naar eind[355.] ons leren, alsook veel later Procopius in het eerste boek van zijn Perzische oorlog,Ga naar eind[356.] bij wie men met betrekking tot dit onderwerp een merkwaardige geschiedenis vindt.Ga naar eind*357.* Met betrekking tot de koningen van Ethiopië vertelt Diodorus van SiciliëGa naar eind*358.* hetzelfde. Volgens het verhaal van dezelfde auteurGa naar eind*359.* werden de Egyptische farao's,Ga naar eind[360.] die ongetwijfeld de hoogste macht uitgeoefend hebben zoals de andere monarchen van het Oosten, [toch] verplicht heel wat zaken na te leven.Ga naar eind[361.] Maar toch kon men hen tijdens hun leven niet aanklagen als zij hun verplichtingen niet nakwamen. Wel werd hun nagedachtenis na hun dood aangeklaagdGa naar eind*362.* <en voor de veroordeelden werd van een staatsbegrafenis afgezien>.Ga naar eind[363.] Zo werd het lijk van de Hebreeuwse koningenGa naar eind*364.* buiten de voor koningen geëigende plaats begraven wanneer zij slecht hadden geregeerd. Dit is een zeer evenwichtige regeling: enerzijds bleef de eerbiedwaardigheid van de hoogste macht bestaan, maar anderzijds werden de koningen ervan afgehouden om hun gegeven woord ontrouw te zijn, uit angst voor een toekomstige veroordeling. <Ook de koningen van Epirus plachten onder ede te beloven dat zij zouden regeren overeenkomstig de wetten, zoals we leren uit Plutarchus' Levensbeschrijving van Pyrrhus.Ga naar eind*365.*>Ga naar eind[366.] [4] Wat [echter] indien [in de eedformule] wordt toegevoegd dat als de koning zijn woord niet houdt, hij zijn koningschap verliest?Ga naar eind*367.* [Zelfs] in dat geval houdt de macht niet eens op de hoogste macht te zijn. Maar wel zal de manier om deze macht te bezitten door een [ontbindende] voorwaarde worden beperkt en zal de macht niet verschillen van een tijdelijke macht. <Van de koning der Sabeeën vertelde AgatharchidesGa naar eind*368.* dat hij ‘niet verplicht was geweest om rekenschap te geven’ {ἀνυπεύϑυνον (anupeuthunon)} en was bekleed met het meest absolute gezag, maar dat hij gestenigd had kunnen worden indien hij het paleis verliet. StraboGa naar eind*369.* doet hetzelfde verhaal op gezag van Artemidorus.>Ga naar eind[370.] Zo ook is een [onroerend] fonds dat men als fideicommissaris in bezit heeft, niet minder fondsGa naar eind[371.] dan een fonds dat men in volle eigendom zou bezitten, maar men bezit het wel als iets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat men kan verliezen. Nu kan een dergelijke commissionaire clausule niet alleen worden ingelast bij de aanstelling van een koning, maar ook in andere contracten.Ga naar eind[372.] We zien immers dat sommige vredesverdragen, gesloten met naburige staten, met een dergelijke clausuleGa naar eind*373.* beginnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Vierde waarschuwende opmerking met betrekking tot de vraag aan wie de hoogste macht toekomt: de hoogste macht wordt soms verdeeld over meerdere zaken of hoofdelijk over meerdere personen]§17. [1] Ten vierde moet worden opgemerkt dat, alhoewel de hoogste macht een zekere eenheid vormt die uit zichzelf ondeelbaar is, en [dat zij] uit die delen bestaat die wij eerderGa naar eind[374.] hebben opgesomd en die, samengevoegd, de hoogste macht uitmaken, dat wil zeggen, de macht die aan niemand verantwoording is verschuldigd, [dat] het echter soms toch gebeurt dat zij verdeeld wordt,Ga naar eind*375.* hetzij in delen die men ‘potentieel’ noemt hetzij in subjectieve delen.Ga naar eind[376.] Alhoewel het Romeinse keizerrijk één geheel vormde, gebeurde het toch dikwijls dat één [keizer] het Oosten en een ander het Westen in handen had of dat er zelfs drie [waren] die de wereld in drie stukken [verdeeld] regeerden. Zo kan het ook gebeuren dat een volk bij het kiezen van een koning sommige handelingen [van de hoogste macht] voor zichzelf reserveert en andere daarentegen in ‘volle recht’ aan de koning overdraagt. Deze [machtsverdeling] heeft echter, zoals we eerder reeds aantoonden,Ga naar eind[377.] niet plaats telkens wanneer de koning door sommige beloften wordt gebonden; maar men moet aannemen dat deze [verdeling] dan wel plaatsheeft wanneer ófwel uitdrukkelijk een verdeling wordt geregeldGa naar eind*378.* (hierover hebben we reeds eerder gesproken), ófwel wanneer een tot dan toe vrij volk aan de toekomstige koning iets oplegt in de vorm van een blijvende ordonnantie, ófwel wanneer [in de benoemingsacte] een clausule wordt ingelast, waaruit men kan opmaken dat de vorst gedwongen of gestraft kan worden. Een voorschrift komt immers van een hogere macht, tenminste [een hogere macht] binnen de materie die wordt voorgeschreven. De dwang komt echter niet altijd van hogerhand. Want van nature heeft ook elkeen het recht om dwang uit te oefenen op wie hem iets verschuldigd is. Dit [recht om dwang uit te oefenen] is echter niet verenigbaar met de staat van ondergeschiktheid. Vandaar dat uit [het recht om] dwang [uit te oefenen] tenminste de gelijkheid volgt en bijgevolg een opdeling van de hoogste macht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Historische voorbeelden][2] <Plato geeft ons in het derde boek van De wettenGa naar eind[379.] een oud voorbeeld [van deze deling van de macht]. Toen de afstammelingen van Heracles Argos, Messena en Lacedaemonië hadden gesticht, werden de koningen verplicht binnen de perken van de wetsvoorschriften te regeren en zolang zij dit deden werden deze [drie] volkeren verplicht het koningschap aan hen te laten en aan hun nageslacht en niet te dulden dat iemand hen de kroon zou afnemen. Met dat doel verplichtten de volkeren zich niet alleen ten overstaan van hun koningen en de koningen ten overstaan van hun volk, maar ook koningen [onderling] gaven hun woord en volkeren onderling,Ga naar eind*380.* alsook koningen aan naburige volkeren en omgekeerd; zij beloofden dat zij elkander zouden bijstaan.>Ga naar eind[381.] Velen voeren tegen een dergelijke staat[svorm], die als het ware tweehoofdig is, vele bezwaren aan. Maar, zoals wij het eerderGa naar eind[382.] reeds hebben gezegd, er bestaat in civiele zaken niets dat helemaal vrij is van ongemakken. Bovendien moet men het recht niet beoordelen vanuit datgene wat voor één of andere persoon het beste schijnt, maar wel vanuit de wil van hem die de oorsprong van dat recht is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Geval waarin er geen sprake is van opdeling van de bestuursmacht: de machthebber wil dat zijn handelingen worden geratificeerd]§18. [1] Zij vergissen zich echter zeer,Ga naar eind*383.* zij die van oordeel zijn dat er sprake is van een deling van de [hoogste] macht wanneer de koningen weigeren sommige van hun handelingen als rechtsgeldig te beschouwen, tenzij zij door een senaat of een andere vergadering worden goedgekeurd. Want handelingen die op die manier ongeldig worden gemaakt, moeten worden beschouwd ongeldig gemaakt te worden op grond van de macht van de koning zelf, die op die manier voor zichzelf de garantie wilde hebben dat zaken die op een bedrieglijke manier werden verkregen, niet als zijn wil zouden worden beschouwd. Van die strekking was het bevelschrift van koning AntiochusGa naar eind*384.* de Derde aan lagere machthebbers, dat zij [hem] niet moesten gehoorzamen als hij iets tegen de wet had bevolen. En een wet van keizer ConstantijnGa naar eind*385.* bepaalt dat wezen en weduwen niet gedwongen [mogen] worden voor een proces naar het keizerlijk hof te komen, zelfs als men met een keizerlijk bevelschrift voor de dag zou komen.Ga naar eind*386.* [2] Daarom is deze situatie analoog met testamenten waarin de clausule is ingelast [die bepaalt] dat ieder later testament ongeldig is. Want | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook deze clausule heeft tot gevolg dat er een vermoeden bestaat dat een later testament niet uit de ware wil [van de overledene] afkomstig is. Maar zoals deze [testamentaire] clausule herroepen kan worden, zo ook kan de clausule van de koning [waarin hij de ongeldigheid van sommige van zijn handelingen vastlegt] teniet worden gedaan door een uitdrukkelijk bevel van de koning of door een bijzondere aanduiding van zijn latere [gewijzigde] wil. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Het Romeinse consulaat was een loutere volksrepubliek en geen gemengde bestuursvorm]§19. Ik maak hier ook geen gebruik van de autoriteit van Polybius,Ga naar eind[387.] die de Romeinse staatsinrichting klasseert onder de gemengde bestuursvormen. In die tijd was die staatsinrichting immers een loutere volksrepubliek, als wij niet naar de handelingen zelf kijken, maar naar het recht dat het handelen regelt. Want zowel de macht van de senaat, die Polybius onder de regeringsvorm van de aristocratie rekent, als die van de consuls, die hij als quasi-koninklijke macht wil beschouwen, was onderworpen aan het volk.Ga naar eind[388.] Dezelfde repliek geef ik tegen uitspraken van anderen die over politiek schrijven en die het voor hun opzet meer geschikt achten de uiterlijke vorm en het dagelijkse bestuur te onderzoeken dan dat zij oog hebben voor de recht[sgrond] zelf van de hoogste macht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[De indeling van Aristoteles en de situatie bij de oosterse volkeren]§20. [1] Meer ‘ad rem’ is wat AristotelesGa naar eind[389.] schreef, [namelijk] dat er tussen [enerzijds] de absolute monarchie, die hij ‘alleenheerschappij’ {παμβασιλείαν (pambasileian)} noemt (hetzelfde is de ‘volmaakte monarchie’ {παντελὴς μοναϱχία (pantelès monarchía)}Ga naar eind*390.* in Sophocles'Ga naar eind[391.] Antigone, <en bij Plutarchus ‘het onbeperkt koningschap dat geen rekenschap hoeft af te leggen’ {αὐτοϰϱατὴς βασιλεία,Ga naar eind*392.* ϰαὶ ἀνυπευϑυνος (autokratès basileía, kaì anupeuthunos)} en bij StraboGa naar eind[393.] ‘in zichzelf volledige macht’ {ἐξουσία αὐτοτελὴς (exousía autotelès)}>Ga naar eind[394.]), en [anderzijds] een koningschap naar Laconisch model, dat louter een hoogste macht {principatus} is, [nog] enkele tussenvormen van koningschap liggen. Hiervan meen ik een voorbeeld te kunnen geven bij de Hebreeuwse koningen, want [eraan] twijfelen dat zij in de meeste gevallen met de hoogste macht zijn opgetreden vind ik een gruwel. Het [Hebreeuwse] volk had immers een koning gewild, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoals de naburige volkeren er een hadden;Ga naar eind*395.* maar de volkeren in het Oosten werden zeer brutaal geregeerd. Aeschylus laat Atossa in De PerzenGa naar eind[396.] als volgt spreken over de koning der Perzen: ‘Hij is geen rekenschap verschuldigd aan de stad. {Hij is aan de stad niet onderworpen.}’ Bekend zijn de verzen van [VergiliusGa naar eind[397.]] Maro: ‘Niet zo vereren Egypte en het uitgestrekte Lydië, noch de volkeren der Parthen of de Meden aan de Hudaspes[stroom] hun koning.’ LiviusGa naar eind*398.* schrijft: ‘De Syriërs en de Aziaten zijn geboren slavenrassen.’ <Volledig in dezelfde lijn is deze uitspraak van Apollonius [van Tyana] bij Philostratus:Ga naar eind[399.] ‘De Assyriërs en ook de Meden waren zelfs in aanbidding voor hun tirannieën.’Ga naar eind[400.] Aristoteles schrijft in het derde boek van de Politica, hoofdstuk 14: ‘De Aziaten verdragen de despotische regeringsvorm helemaal niet tegen hun zin.’Ga naar eind[401.]>Ga naar eind[402.] En bij TacitusGa naar eind[403.] zegt de Bataaf Civilis tot de Galliërs: ‘De slavernij was goed voor Syrië, [de provincie] Azië en het Oosten dat koningen gewend was.’Ga naar eind*404.* Want ook in Germanië en in Gallië waren er toen koningen, maar, zoals dezelfde TacitusGa naar eind[405.] opmerkt, koningen met een precair bestuursrecht en met een raadgevend gezag, niet met de macht om te bevelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gemengde bestuursvorm bij de Hebreeën][2] EerderGa naar eind[406.] hebben we ook aangevoerd dat het hele Hebreeuwse volk aan een koning ondergeschikt was en in zijn beschrijving van het recht van de koningen heeft Samuël voldoende duidelijk gemaakt dat het volk geen enkel recht behield [om op te treden] tegen het onrecht van de koning. De oude christenen leiden dit terecht af uit de woorden van de psalmGa naar eind*407.* [waarin koning David zegt]: ‘Alleen tegen U heb ik gezondigd.’ Met betrekking tot deze passage zegt Hiëronymus:Ga naar eind*408.* ‘Hij [David] was koning en daarom vreesde hij niemand.’ En AmbrosiusGa naar eind[409.] schreef: ‘Hij was koning en aan geen enkele wet gebonden, omdat koningen immuniteit genieten voor strafbare daden. Zij worden immers door geen enkele wet voor het gerecht gedaagd, dankzij de macht van hun immune heerschappij.Ga naar eind*410.* Vandaar dat hij niet misdeed jegens een mens, waaraan hij niet ondergeschikt is.’ Hetzelfde staat te lezen bij Isidorus van Pelusium in één van de onlangsGa naar eind[411.] uitgegeven brieven, namelijk de 383ste. <Ik zie dat de Hebreeën het eens zijn dat stokslagen worden toegediend aan een koning die de geschreven wetten over de plichten van de koning overtrad,Ga naar eind[412.] maar voor hen waren deze slagen geen vernedering, maar werden [zij] door de koning vrijwillig ondergaan als teken van boetedoening, vandaar ook dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij niet door een gerechtsdienaar werd geslagen, maar door iemand die hij zelf had uitgekozen. Bovendien bepaalde hij zelf vrij de modaliteiten van de geseling. De koningen waren immers zo immuun voor opgelegde straffen, dat zelfs de ontschoeiingswetGa naar eind[413.] niet op hen werd toegepast, omdat daar schande aan verbonden was. Onder de uitspraken van de rabbijnen staat de volgende zin van de Hebreeër Barnachmon te lezen onder de titel ‘Over de rechters’: ‘Geen enkel schepsel oordeelt over een koning, alleen God, de Gezegende.’>Ga naar eind[414.] [3] Al is het [voorgaande] waar, toch meen ik dat er enkele zaken buiten de beoordelingsmacht van de koningen vielen en gebleven zijn bij het zeventigkoppige Sanhedrin, dat Mozes op goddelijk bevel had ingesteld en dat door een voortdurende coöptatie bleef bestaan tot in de tijd van Herodes. En zo komt het dat zowel MozesGa naar eind*415.* als DavidGa naar eind[416.] de rechters aan God gelijkstellenGa naar eind[417.] en dat de rechterlijke uitspraken ‘godsoordelen’Ga naar eind*418.* worden genoemd. Van de rechters wordt gezegd dat zij niet oordelen in de plaats van de mensen, maar in de plaats van God. Meer nog, men maakte duidelijk het onderscheid tussen zaken van God en die van de koning.Ga naar eind*419.* Onder ‘zaken van God’ moeten volgens de onderrichtingen van de meest erudiete Hebreeuwse [schriftgeleerden] verstaan worden al die rechtszaken <die volgens de goddelijke wet moeten worden beslecht>.Ga naar eind[420.] Ik ontken niet dat de koning van Judea sommige doodvonnissen op eigen gezag uitgesproken heeft. Om deze reden achtte Mozes Maimonides hem belangrijker dan de koningen van de tien stammen van Israël. Dit bewijzen de vele voorbeelden waarvan zowel de Heilige Schrift als de geschriften van de Hebreeën gewag maken. Toch schijnt het dat de koning sommige zaken niet mocht beoordelen, zoals omtrent een stam [van Israël]<, een hogepriester>,Ga naar eind[421.] of een profeet.Ga naar eind*422.* Het bewijs hiervan is de geschiedenis van de profeet Jeremia. Toen de vooraanstaanden [van het volk] diens dood eisten, antwoordde de koning:Ga naar eind*423.* ‘Deze man is in uw macht, want tegen U is geen koning opgewassen,’Ga naar eind[424.] d.w.z. in dit soort zaken. <Meer nog, wanneer iemand om gelijk welke andere oorzaak bij het Sanhedrin schuldig werd bevonden, dan mocht de koning hem niet aan de gerechtelijke uitspraak onttrekken. Vandaar dat Hyrcanus, die niet kon verhinderen dat Herodes werd gevonnist, door een list dit vonnis ontweek.Ga naar eind*425.* | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gemengde bestuursvormen in Macedonië en Germanië][4] In Macedonië ‘kwamen’, zoals Callisthenes bij ArrianusGa naar eind[426.] zegt, de afstammelingen van Caranus ‘in het bezit van de heerschappij over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Macedonië, niet door geweld, maar door de wet’.Ga naar eind[427.] Curtius schrijft in boek iv:Ga naar eind[428.] ‘De Macedoniërs waren de koninklijke macht wel gewoon, maar leefden onder een grotere bescherming van de vrijheid dan de overige volkeren.’ Inderdaad, doodvonnissen in burgerlijke aangelegenheden behoorden niet tot de bevoegdheid van de koning. Dezelfde Curtius schrijft in boek vi:Ga naar eind[429.] ‘Met betrekking tot doodvonnissen was het een oude Macedonische gewoonte dat het leger [in oorlogstijd] het gerechtelijk onderzoek deed, in vredestijd het volk. De macht van de koning was waardeloos, tenzij zijn [persoonlijk] gezag eerst werd aanvaard.’ In een andere passage geeft CurtiusGa naar eind*430.* bewijs van deze gemengde macht: ‘Naar de gewoonte van hun volk verboden de Macedoniërs dat de koning te voet op jacht ging zonder zijn uitverkoren vooraanstaanden of vrienden.’ TacitusGa naar eind[431.] schreef over de Gothonen: ‘Zij werden nu wat hardhandiger geregeerd dan de overige Germaanse volkeren, maar toch waren zij nog niet zeer vrij.’ Want eerderGa naar eind[432.] had hij de [koninklijke] heerschappij beschreven als een gezag dat kon overtuigen en niet als de mogelijkheid om te bevelen. Even verderGa naar eind[433.] echter beschreef hij de absolute monarchie als volgt: ‘Er is er één die beveelt, zonder uitzonderingen [te dulden] en niet op grond van een precaire bestuursmacht.’ Eustathius zegt met betrekking tot het zesde boek van de Odyssee,Ga naar eind[434.] waarin hij de staatsinrichting van de Pheaciërs beschrijft: ‘Het was een mengeling van koninklijk en aristocratisch gezag.’Ga naar eind*435.*>Ga naar eind[436.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gemengde bestuursvormen te Rome][5] Iets gelijkaardigs merk ik op in de Romeinse koningstijd, want toen werden ongeveer alle zaken door de koning eigenhandig afgehandeld. TacitusGa naar eind[437.] schrijft: ‘Romulus had ons naar believen bevelen gegeven.’ PomponiusGa naar eind[438.] zegt: ‘Het staat vast dat de koningen in het begin van de stad alle macht bezaten.’ Niettemin wil [Dionysius van] HalicarnassusGa naar eind[439.] dat ook in die tijd sommige zaken aan het volk waren voorbehouden.Ga naar eind[440.] En als wij meer geloof hechten aan de Romeinen [dan aan de Griek Dionysius], dan heeft er van de kant van de koning voor sommige gevallen een beroepsrecht tot het volk bestaan; aldus merkte SenecaGa naar eind*441.* op uit Cicero's De re publica, uit de boeken der opperpriesters {Pontifices} en uit [de geschiedschrijving van] Fenestella. Servius Tullius, die weldra niet zozeer op rechtsgronden dan wel dankzij de wufte volksgunst tot koning werd verheven, beknotte de koninklijke macht nog meer, omdat hij, volgens de woorden van Tacitus:Ga naar eind[442.] ‘wetten verordende, waaraan zelfs koningen moesten ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoorzamen.’ Het is daarom minder verwonderlijk dat LiviusGa naar eind[443.] zegt dat de macht van de eerste consuls hoofdzakelijk van die van de koningen verschilde, doordat deze [macht van de consuls] éénjarig was. [6] Een gelijkaardige mengeling van democratische en aristocratische macht was er ook te Rome in de tijd van de tussenregering {interregnum}, en in het begin van het consulaat. Wat het volk in een aantal aangelegenheden had bevolen - en dat waren geen onbelangrijke aangelegenheden-, kreeg tenslotte pas rechtskracht wanneer de senaat het bekrachtigde.Ga naar eind*444.* Later, toen de macht van het volk toegenomen was, bleef van dit [bekrachtigingsrecht] slechts nog een afschaduwing van vroeger over, toen [namelijk] de senatoren [de beraadslagingen van de volksvergadering] begonnen te bekrachtigen vooraleer de uitslag van de volksvergadering zeker was, zoals LiviusGa naar eind[445.] en Dionysius van HalicarnassusGa naar eind[446.] opmerken. Ja, er bleef zelfs wat later nog iets van deze gemengde macht over zolang, zoals dezelfde LiviusGa naar eind*447.* het zegt, de macht bij de patriciërs (dit is de senaat) en het bijstandsrecht {auxilium}, <d.w.z. het recht om [de uitvoering van een beslissing] op te schorten of zich ertegen te verzetten>Ga naar eind[448.] bij de tribunen (d.w.z. het volk) berustte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gemengde bestuursvorm te Athene][7] Zo wil ook IsocratesGa naar eind[449.] dat de staatsinrichting van Athene ten tijde van Solon ‘een democratie is geweest die met de aristocratie was gemengd’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Onderzoek van een aantal problemen met betrekking tot de hoogste macht]Laten we nu, na deze beweringen geponeerd te hebben, enkele problemen onderzoeken, die dikwijls met betrekking tot deze materieGa naar eind[450.] worden gesteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Eerste probleem: Kan de ‘zwakkere partij’ in een ongelijk bondgenootschap de hoogste macht uitoefenen?]§21. [1] Een eerste probleem is het volgende: kan iemand de hoogste macht bekleden als hij gebonden is door een ongelijk bondgenootschap? Onder ongelijk bondgenootschap versta ik hier niet een bondgenootschap dat tussen ongelijke mogendheden wordt gesloten, zoals de [stadstaat] Thebe ten tijde van PelopidasGa naar eind[451.] met de Perzische koning een verbond had en de Romeinen <eerst met het volk van MarseilleGa naar eind*452.* en later>Ga naar eind[453.] met de koning van Masinissa.Ga naar eind*454.* Evenmin [versta | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik onder ongelijk bondgenootschap een bondgenootschap] met een werking van voorbijgaande aard, zoals in het geval van een vijand die [voortaan] als vriend wordt aanvaard, mits hij zijn oorlogsbelasting betaalt of iets anders presteert. [Onder ongelijk bondgenootschap versta ik] echter wel een bondgenootschap dat krachtens het verdrag zelf een blijvende supprematie van één partij [boven de andere] geeft. Dit is het geval wanneer iemand ertoe gehouden is de macht en de majesteit van de ander te eerbiedigen, zoals dat gold in het bondgenootschap van de Aetoliërs met de Romeinen,Ga naar eind[455.] dat wil zeggen dat men ervoor zorgt dat zowel de macht van de ander veilig blijft, als dat zijn waardigheid, die de naam majesteit draagt, onaangetast blijft. TacitusGa naar eind[456.] noemt dit de eerbied voor het [Romeinse keizerlijke] imperium <en hij legt het als volgt uit: ‘Wat betreft hun woonplaats en hun land leven zij op hun oever, maar met hun geest en hun gemoed handelen zij met ons.’ En FlorusGa naar eind*457.* schrijft: ‘Ook de overigen die niet werden onderworpen, erkenden toch de grootheid van het Romeinse volk en vereerden het als “overwinnaars der volkeren”.’>Ga naar eind[458.] Tot die klasse [van ongelijke bondgenootschappen] moeten sommige <van die>Ga naar eind[459.] rechten gerekend worden, die men nu protectierechten,Ga naar eind[460.] advocaatrechtenGa naar eind[461.] of ‘mundiburgium’-rechtenGa naar eind[462.] noemt.Ga naar eind[463.] Van dezelfde aard is het recht van de moederstad over haar kolonies bij de Grieken. Want volgens ThucydidesGa naar eind*464.* hadden deze kolonies hetzelfde recht op vrijheid als hun moederstad, maar zij moesten hun ‘metropool’ eerbiedigen en haar de gebruikelijke eer bewijzen. [2] LiviusGa naar eind*465.* zegt met betrekking tot een oud verdrag tussen de Romeinen, die alle rechtsmacht in [de stad] Alba hadden gekregen, en de Latijnse afstammelingen van Alba: ‘In dit verdrag had de Romeinse staat de bovenhand.’ <Terecht zegt Andronicus van RhodosGa naar eind*466.* in navolging van Aristoteles dat dit het eigene is van een vriendschap tussen ongelijken, dat men aan de machtigste meer eerbied betoont en aan de zwakkere meer bescherming.>Ga naar eind[467.] Met betrekking tot dit probleem weten we wat ProculusGa naar eind*468.* heeft geantwoord, namelijk dat een volk dat aan de macht van geen enkel ander volk onderworpen is vrij is, zelfs al wordt er in een verdrag bepaald dat dit volk op minzame wijze de majesteit van een ander volk [moet] eerbiedigen. Wanneer dus een volk dat door een dergelijk verdrag is verbonden, vrij blijft [en dus] niet aan de macht van een ander is onderworpen, dan volgt hieruit dat het de hoogste macht heeft. En hetzelfde moet worden gezegd van de koning, want voor een vrij volk en een echte koning geldt het- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfde. Proculus voegt hieraan [nog] toe dat een dergelijke clausule in een verdrag wordt opgenomen opdat men zou erkennen dat het ene volk superieur is, niet opdat men zou aannemen dat het tweede niet vrij zou zijn. ‘Superieur’ moet hier niet in de orde van ‘macht’ worden opgevat (hij had immers zojuist gezegd dat een dergelijk volk niet is onderworpen aan de macht van het andere), maar in de orde van aanzien en waardigheid. Dit wordt door een vergelijking in de volgende woorden zeer duidelijk uitgelegd: ‘Zoals’, zegt hij, ‘wij onze “cliënten” als vrije mensen beschouwen, zelfs al zijn ze onze gelijken niet, noch in aanzien, noch in waardigheid, noch met betrekking tot om het even welk recht, zo ook moeten wij hen die onze waardigheid uit vriendschap eerbiedigen, als vrije staten beschouwen.’ [3] Zoals ‘cliënten’ onder de trouwe bescherming van hun beschermheer staan, zo staan ook volkeren die krachtens een verdrag van mindere rang zijn,Ga naar eind*469.* onder de trouwe bescherming van een volk dat superieur is in waardigheid. ‘Ze staan onder beschermheren {patronaat}, maar zijn niet onderworpen {maar niet onder heerschappij},’ zoals Sulla bij AppinianusGa naar eind*470.* zegt. <LiviusGa naar eind*471.* zegt dat ze deelgenoot zijn, niet onderworpen.>Ga naar eind[472.] En CiceroGa naar eind[473.] schreef in het tweede boek van zijn De officiis {Over de plichten}, daar waar hij die deugdzamer tijden van de Romeinen beschrijft, dat zij ten overstaan van hun bondgenoten beschermheren waren en geen meesters. <Hierbij past vrij goed de uitspraak van Scipio Africanus de Oudere:Ga naar eind*474.* ‘Het Romeinse volk verkoos de mensen aan zich te binden met weldaden, liever dan met bedreigingen. Het had liever dat vreemde volkeren met hem verbonden waren door trouw bondgenootschap, dan [dat zij] onderworpen waren door een [mens]onvriendelijke slavernij.’ Zie ook wat StraboGa naar eind[475.] weet te zeggen over de Lacedaemoniërs na de komst van de Romeinen in Griekenland: ‘Zij bleven vrij en waren geen enkele bijdrage verschuldigd, behalve de vriendschappelijke diensten van bondgenoten.’>Ga naar eind[476.] Zoals het private beschermheerschap de persoonlijke vrijheid niet wegneemt, zo neemt het publieke beschermheerschap de burgerlijke vrijheid, die niet in te denken is zonder de hoogste macht, niet weg. Aldus kan men bij LiviusGa naar eind[477.] de tegenstelling vinden tussen ‘in trouwe bescherming zijn’ {in fide} en ‘onder heerschappij staan’ {in ditione}. Volgens het getuigenis van [Flavius] JosephusGa naar eind[478.] bedreigde [keizer] AugustusGa naar eind[479.] ook de Arabische vorst Syllaeus, dat als deze laatste niet zou afzien van onrechtvaardige handelingen tegen zijn buren, hij er- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor zou zorgen dat hij [in plaats] van een vriend een ondergeschikte werd. In deze laatste toestand bevonden zich de koningen van Armenië, die onder de Romeinse heerschappij stonden, zoals PaetusGa naar eind[480.] aan Vologeses schreef. Die koningen waren bijgevolg eerder in naam dan in werkelijkheid koningen. <Dit was ook het geval met de koningen van Cyprus onder de Perzische koningen en van wie DiodorusGa naar eind*481.* zei dat ze onderworpen waren.>Ga naar eind[482.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Tweede probleem: Hoe moeten conflicten binnen een bondgenootschap worden opgelost?][4] Het lijkt of wat wij zeiden in tegenspraak is met het volgende citaat van Proculus:Ga naar eind[483.] ‘Burgers van geallieerde steden zijn onderworpen aan onze rechtspraak en als ze worden veroordeeld, dan straffen wij hen.’ Maar om dit feit [juist] in te schattenGa naar eind[484.] moet men weten dat er zich vier soorten van geschillen konden voordoen. Ten eerste: wanneer de onderdanen van een volk of van een vorst die onder de trouwe bescherming staan van een andere, wordt verweten tegen [bepalingen van] het verdrag te hebben gehandeld; ten tweede: wanneer de volkeren of de koning beschuldigd worden [van zulke overtredingen]; ten derde: wanneer de bondgenoten die onder de trouwe bescherming van hetzelfde volk of dezelfde vorst staan, onder elkaar betwistingen hebben, en ten vierde: wanneer onderdanen klagen over het onrecht [dat hen aangedaan wordt] door diegenen van wie zij onderdanen zijn. Wanneer er een fout tegen de eerste categorie plaatsheeft, dan moet het volk of de koning degene die de schade berokkende ófwel straffen, ófwel hem uitleveren aan de benadeelde partij. Dit gebeurt niet alleen tussen ongelijke, maar ook tussen gelijke bondgenoten, ja zelfs tussen hen die door geen enkel bondgenootschap zijn gebonden, zoals we op een andere plaatsGa naar eind[485.] zullen aantonen. Ook moeten zij alles in het werk stellen om de schade te vergoeden; dit was te Rome de functie van de ‘recuperatores’. Zo zegt Gallus Aelius bij Festus:Ga naar eind[486.] ‘Er heeft “recuperatio” plaats wanneer er tussen het [Romeinse] volk en vreemde koningen, naties en steden een wet is overeengekomen[, die stelt] hoe zaken via de “recuperator” worden teruggegeven en teruggenomen en hoe private zaken tussen mensen worden vereffend.’ <Maar een andere van de bondgenoten heeft ten overstaan van een onderdaan van een [eerste] bondgenoot niet rechtstreeks het recht om [deze] aan te houden of te straffen. En zo heeft de Campaniër Decius Magius, die door Hannibal was gevangengenomen, afgevoerd naar Cyrene en vandaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar Alexandrië was gedeporteerd, aangetoond dat hij door Hannibal in strijd met het verdrag [met de Campaniërs] was gevangengenomen, en zo kreeg hij zijn vrijheid terug.Ga naar eind*487.*>Ga naar eind[488.] [5] In het tweede geval heeft de ene bondgenoot het recht om de andere te dwingen het verdrag na te leven en zelfs om hem te straffen als hij dat niet doet. Maar ook dat is niet eigen aan een ongelijk bondgenootschap, maar doet zich ook voor bij een bondgenootschap op voet van gelijkheid <dit was het geval met het bondgenootschap tussen de Romeinen en de Albanen in de tijd dat Tullus straffen tegen Metius eiste, wegens diens trouweloosheid>.Ga naar eind[489.] Want opdat iemand een ander die zich niet houdt aan de afgesproken regels zou straffen, is het voldoende dat hijzelf niet onderworpen is aan de overtreder; dit zullen wij op een andere plaats behandelen.Ga naar eind[490.] Daarom ontstond door gewoonte hetzelfde recht ook tussen niet-geallieerde volkeren en -koningen. [6] [De conflicten van] de derde soort plegen bij een bondgenootschap op voet van gelijkheid ófwel voorgebracht te worden voor een vergadering van bondgenotenGa naar eind*491.* die buiten de zaak staan (dit was eertijds het geval, zo leren wij, bij de Grieken, de oude Latijnen en de Germanen), ófwel voor scheidsrechters op een neutraal gebied, óf zelfs voor de voorzitter van het bondgenootschap, in zijn functie van scheidsrechter van de hele federatie. Evenzo pleegt men in ongelijke bondgenootschappen meestal overeen te komen dat geschillen worden beslist door diegene die in dat bondgenootschap de meerdere is. Dit laatste is echter nog geen bewijs van de superioriteit in macht of gezag, want ook koningen plegen een rechtszaak aan te spannen voor rechters die zij zelf hebben aangesteld. [7] In dit laatste geval hebben de bondgenoten geen enkel recht om de zaak zelf te onderzoeken. Vandaar dat,Ga naar eind*492.* toen Herodes uit eigen beweging sommige [klachten] tegen [zijn eigen] kinderen aan Augustus voorlegde, dezen hem antwoordden: ‘U had ons eigenrechtig kunnen straffen, dankzij uw eigen rechtsmacht, én als vader én als koning.’ <En toen een aantal Carthagers Hannibal te Rome kwam aanklagen, antwoordde ScipioGa naar eind*493.* dat de [Romeinse] senaat zich niet mocht inlaten met de politiek van Carthago.>Ga naar eind[494.] En volgens AristotelesGa naar eind*495.* bestaat het verschil tussen een federatie en een [afzonderlijke] [stad]staat [hierin, namelijk] dat de eerste erop toeziet dat haar bondgenoten geen onrecht wordt aangedaan, maar niet dat de burgers van een verbonden [stad]staat onder elkaar onrechtvaardigheden plegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Het gebruik in ongelijke bondgenootschappen van termen als ‘bevelen’ en ‘gehoorzamen’ betekent nog niet dat de zwakkere partij niet vrij kan zijn, dat wil zeggen de hoogste macht kan uitoefenen][8] Ook pleegt men het volgende tegen te werpen, namelijk dat in de geschiedschrijving soms aan wie in een bondgenootschap superieur is, de term ‘bevelen’ en aan wie inferieur is, de term ‘gehoorzamen’ wordt toegeschreven. Maar ook deze laatste opwerping moet ons niet bezorgd maken; want ófwel gaat het om zaken die betrekking hebben op het gemeenschappelijk goed van het [hele] bondgenootschap, ófwel slechts om het particuliere belang van de meerdere in het bondgenootschap. In gemeenschappelijke zaken is het gebruikelijk dat hij die is gekozen als hoofd van de federatie <‘leider-van-het-verbond’ {nakied habediet} (Daniël ii, 22)>Ga naar eind[496.] [ook] buiten de tijd van de vergaderingGa naar eind[497.] de bondgenoten beveelt, zelfs in gelijke bondgenootschappen. Zo voerde Agamemnon het bevel over de Griekse koningen en later [eerst] de Lacedaemoniërs en vervolgens de Atheners over de Grieken. Zo lezen we in de redevoering van de Korintiërs bij Thucydides:Ga naar eind[498.] ‘Het is nodig dat de leiders, terwijl zij het eigen [particulier belang] op gelijke voet behandelen, het gemeenschappelijke met zorg behandelen.’Ga naar eind[499.] IsocratesGa naar eind[500.] zegt dat de oude Atheners het leiderschap [van Griekenland] uitoefenden: ‘het geheel leidend, maar persoonlijk iedereen toelatend vrij te zijn.’Ga naar eind[501.] <Op een andere plaats schrijft hij:Ga naar eind[502.] ‘van oordeel zijnde dat zij het hoger bevel moesten voeren, maar niet als tiran optreden.’Ga naar eind[503.] Dezelfde auteurGa naar eind[504.] schrijft: ‘Zij namen besluiten omtrent hen als bondgenoten en niet als despoten.’Ga naar eind[505.]>Ga naar eind[506.] Voor het Latijnse woord voor bevelen {imperare} hebben de Grieken een minder sterk werkwoord τάσσειν (tassein), dat ‘regelen’ betekent. Thucydides zegt van de Atheners aan wie het commando in de oorlog tegen de Perzen was opgedragen: ‘Zij regelden - zo werd van degenen die van Rome naar Griekenland werden gezonden gezegd dat zij waren gezonden om de toestand in vrije stadstaten te regelenGa naar eind*507.* - welke steden geld en welke steden schepen [voor de expeditie] tegen de Perzen {de barbaar} zouden leveren {samenbrengen}.’ Als iemand die enkel aan het hoofd staat van een bondgenootschap [reeds] op die manier te werk gaat, dan is het niet te verwonderen dat hij die in een ongelijk bondgenootschap de meerdere partij is op grond van het verdrag, op dezelfde wijze handelt. Het oppergezag in die zin, dat wil zeggen de hegemonie {ἡγεμονία (hègemonia)}, neemt dus de vrijheid van anderen niet weg. LiviusGa naar eind*508.* laat de inwoners van Rhodos als volgt spreken in hun rede voor de Romeinse senaat: ‘Vroeger ook hechtten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[de Grieken] waarde aan de heerschappij, die zij dankzij hun eigen krachten hadden verworven. Nu wensen zij dat de macht om te bevelen permanent zou blijven waar ze gevestigd is [namelijk te Rome]. Zij zijn tevreden [met het feit] dat de vrijheid door uw wapens wordt gewaarborgd, omdat zij daarvoor zelf niet kunnen instaan.’ <Zo verhaalt DiodorusGa naar eind*509.* dat, na de terugname van [de versterking] Cadmea door de Thebanen, vele Griekse steden waren overeengekomen: ‘dat allen vrij zouden zijn, gebruik makend van de leiding van Athene.’ Dio van PrusaGa naar eind[510.] schrijft over dezelfde Atheners ten tijde van [koning] Philippus van Macedonië: ‘Toen zij de hegemonie kwijt waren, klampten zij zich verder nog enkel aan de vrijheid vast.’Ga naar eind[511.] Zo noemt CaesarGa naar eind[512.] degenen van wie hij zegt dat ze onder het imperium van de SuevenGa naar eind[513.] hadden gestaan, [in een passage] kort daarop ‘bondgenoten’.>Ga naar eind[514.] [9] In die zaken echter, die tot het eigen voordeel van de ‘meerdere’ [bondgenoot] strekken, worden de verzoeken {postulata} van de sterkere gewoonlijk bevelen {imperia} genoemd, niet wegens een rechtsgrond, maar omdat de gevolgen van dat verzoek gelijkenis vertonen met [de gevolgen van] bevelen.Ga naar eind[515.] Zo noemt men ook dikwijls datgene wat de koning vraagt een bevel en zo zegt men dat de zieken aan de geneesheer bevelen. Livius schrijft in boek xlii:Ga naar eind[516.] ‘Vóór deze consul (namelijk G. Postumius) was er nooit iemand die ooit voor de bondgenoten een oorzaak van last of onkosten was geweest. Daarom werden de consuls met muildieren, tenten en allerlei ander militair materiaal uitgerust, opdat zij niet iets dergelijks van de bondgenoten zouden opeisen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Ongelijke bondgenootschappen kunnen wel ontaarden in een echte overheersing][10] Het is echter waar dat de meerdere in het bondgenootschap, [vooral] wanneer hij veel machtiger is [dan de anderen], zeer dikwijls zich langzamerhand een echte heerschappij toeëigent. Dit geldt vooral wanneer het bondgenootschap bestendig is en het recht inhoudt om garnizoenen te stationeren in versterkte plaatsen, zoals de AthenersGa naar eind[517.] dat deden, toen zij toestonden dat hun bondgenoten bij hen in beroep konden gaan, iets wat de Lacedaemoniërs nooit hadden gedaan. <IsocratesGa naar eind[518.] vergelijkt de toenmalige heerschappij van de Atheners over hun bondgenoten met het koningschap.>Ga naar eind[519.] Zo beklaagden de LatijnenGa naar eind*520.* zich dat zij de slavernij moesten ondergaan onder het mom van een bondgenootschapGa naar eind*521.* met de Romeinen. Zo [klaagden] de Aeto- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
liërsGa naar eind*522.* [ook] over de vage schijn en de inhoudloze betekenis van [hun] vrijheid en [zeiden] de AchaeërsGa naar eind*523.* later dat ‘hun bondgenootschap in schijn [slechts] een van anderen afhankelijke slavernij was’. Zo doet bij TacitusGa naar eind*524.* de Bataaf Civilis over dezelfde Romeinen zijn beklag [in de volgende bewoordingen]: ‘dat zij namelijk niet [meer] werden beschouwd als bondgenoten, zoals vroeger, maar als slaven.’ En wat verder:Ga naar eind[525.] ‘dat [zo'n] ellendige slavernij op bedrieglijke wijze vrede werd genoemd.’ Eumenes[, de koning van Pergamon,] <het citaat komt eveneens uit Livius,Ga naar eind*526.*>Ga naar eind[527.] zegt dat de bondgenoten van Rhodos [wel] in naam bondgenoten waren, maar in werkelijkheid onderworpen aan [hun] macht en daaraan ondergeschikt waren. <De Magnesiërs zeiden dat de stad Demetrias in schijn vrij was, maar dat in werkelijkheid alles geschiedde naar de wil van de Romeinen.Ga naar eind*528.*>Ga naar eind[529.] Zo waren de Thessaliërs in schijn vrije mensen, maar stonden zij in werkelijkheid onder de heerschappij van de Macedoniërs, zo merkt PolybiusGa naar eind[530.] op. [11] Als dit alles gebeurt en wel zó dat de lijdzaamheid [van de zwakkere] overgaat in een daadwerkelijk recht [van de sterkere] (een zaak waarvoor laterGa naar eind[531.] een discussieplaats zal zijn), dan worden ófwel zij die bondgenoten waren geweest ondergeschikten, ófwel wordt alleszins de hoogste macht opgedeeld; hoe dit kan gebeuren, hebben we eerder uitgelegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Derde probleem: Kunnen volkeren en vorsten, die belastingplichtig zijn, de hoogste macht uitoefenen?]§22. Er zijn er echter die een vaste [som] betalen,Ga naar eind*532.* hetzij om hun onrechtmatige daden af te kopen, hetzij om een bescherming te verkrijgen: <Thucydides noemt ze ‘schatplichtige bondgenoten’,Ga naar eind*533.*>Ga naar eind[534.] zoals de HebreeënGa naar eind*535.* en ook de naburige volkeren na [de tijden van Marcus] Antonius; AppianusGa naar eind[536.] noemt ze ‘aan schattingen onderworpen’. Volgens mij bestaat er geen reden om eraan te twijfelen dat zij de hoogste macht kunnen bezitten, alhoewel de erkenning van [hun] zwakheid [vanwege hun schatplichtigheid] iets van [hun] waardigheid afneemt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Vierde probleem: De feodale band leenheer-vazal]§23. [1] Moeilijker schijnt voor velen het probleem van de feodale band. Toch kan dit [probleem] op grond van het voorgaande gemak- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelijk worden opgelost. Want in het contract [tussen leenheer en vazal] dat eigen is aan Germaanse volkeren en dat men niet elders zal vinden dan waar de Germanen verbleven, moet men twee zaken onderzoeken[, namelijk] de persoonlijke verplichtingen [van de vazal] en het recht op de zaak. [2] De persoonlijke verplichting blijft dezelfde, of nu iemand de macht om te bevelen of iets anders als leengoed bezit, zelfs al is dit goed gelegen op een andere plaats [dan waar de macht wordt uitgeoefendGa naar eind[537.]]. Zoals nu een dergelijke verplichting voor een particulier persoon de persoonlijke vrijheid niet vernietigt, zo ook heft [de persoonlijke verplichting] van een koning of een volk de hoogste macht, dat wil zeggen de burgerlijke vrijheid, niet op. Dit wordt overduidelijk geïllustreerd door de vrije leencontracten die ‘Frankische leencontracten’ worden genoemd en die geen enkel recht op de zaak bevatten, maar slechts bestaan uit een persoonlijke verbintenis.Ga naar eind[538.] Deze [leencontracten] zijn immers niets anders dan een soort van ongelijk bondgenootschap, waarover we het reeds hadden, waarbij de ene aan de andere kant [zijn] diensten aanbiedt en de andere [zijn] leiderschap en bescherming belooft. Zelfs al werd hulp beloofd tegen allen, wat men nu een ‘foedus ligius’ noemtGa naar eind*539.* (vroeger had dit woord namelijk een ruimere betekenisGa naar eind[540.]), dan neemt dit niets af van het recht van de hoogste macht over [zijn] onderdanen, om nu maar niet te spreken over de impliciete voorwaarde die steeds aanwezig is, namelijk ‘zolang de oorlog gerechtvaardigd is’; [voorwaarde] waarover laterGa naar eind[541.] moet worden gehandeld. [3] Het recht op de zaak is van dien aard dat de vazal het recht om te bevelen, dat hij als leengoed bezit, kan verliezen doordat zijn familie uitsterft of wegens bepaalde misdrijven [van de vazal]. Zolang dat niet gebeurt, behoudt de vazal de hoogste macht. Zoals we reeds herhaaldelijk hebben gezegd: de zaak is één ding, de wijze waarop men die bezit is iets anders. <Ik merk op dat met een zodanig recht vele koningen door de Romeinen op de troon zijn gebracht, namelijk onder de voorwaarde dat, als de koninklijke familie uitsterft, de [opperste] macht naar hen [de Romeinen] terugkeert. StraboGa naar eind*542.* merkte dit op met betrekking tot het volk van Paphlagonië en nog vele andere.>Ga naar eind[543.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Bij wijze van besluit: terug naar het onderscheid tussen een recht en de uitoefening van dat recht]§24. Het is even noodzakelijk, zowel met betrekking tot de be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
stuursmacht {imperium} als met betrekking tot de beschikkingsmacht over zaken {dominium}, het onderscheid te maken tussen het recht en het gebruik van het recht, of, met andere woorden, het onderscheid tussen de eerste handeling en de tweede handeling. Want zoals een koning die [nog maar] een klein kind is [reeds] de rechtsmacht bezit maar die [nog] niet kan uitoefenen, zo is het ook met de geesteszieke en de gevangene, alsook met hem die in een vreemd land vertoeft zodanig dat hij geen vrije [beheers]daden kan stellen met betrekking tot een in een ander land gelegen goed. Voor al deze gevallen moeten er voogden of plaatsvervangers worden aangesteld. <Daarom verbood [de Macedonische koning] Demetrius,Ga naar eind*544.* toen hij onder de macht van [de Syrische koning] Seleucus niet voldoende vrij kon leven, geloof te hechten aan zijn zegel of zijn brief en wenste hij dat men [alle staatszaken] zou beheren alsof hij [reeds] gestorven was.>Ga naar eind[545.] |
|