Het recht van oorlog en vrede
(1993)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermdProlegomena & Boek I
3. De iure belli ac pacisa. De titel en de inhoud van De iure belli ac pacisMet De iure belli ac pacis plaatste Hugo de Groot zich in een traditie van een aantal belangrijke publikaties, zoals De iure belli (1539) van Francisco de Vitoria, De iure et officiis bellicis et disciplina militari (1582) van Balthazar Ayala en De iure belli (1598) van Alberico Gentili, maar ook van een aantal minder bekende publikaties, zoals De bello iusto (ca. 1640) van Hendrik van Gorkum, De bello et bellatoribus van Juan Lopez, De bello et eius iustitia van Franciscus Arias, De bello van Giovanni da Legnano en De iure belli et officiis bellicis van Martinus Garatus.Ga naar eind76. Volgens VreelandGa naar eind77. zou De Groot de titel van zijn werk ontleend hebben aan de verdedigingsrede Pro Balbo van Cicero. Het eerste citaat uit de indrukwekkende reeks van citeringen komt inderdaad uit hoofdstuk 6, § 15 van deze verdedigingsrede (zie noot 4 van de Prolegomena). De iure belli ac pacis bevat, naast de opdracht aan Lodewijk xiii, een Prolegomena of inleiding en drie boeken. In de Prolegomena geeft De Groot een verantwoording van het werk, bespreekt hij zijn bronnen en geeft hij, zoals dat in een inleiding past, de algemene kenmerken en doelstellingen van het werk aan. Vanwege de relatief beperkte omvang van de Prolegomena, maar ook vanwege de filosofische thema's die erin worden behandeld, zijn deze Prolegomena het best bekend. De inhoud van de drie zeer lijvige boeken kan in de volgende vraagstellingen worden samengevat:
De titel Het recht van oorlog en vrede lijkt dus niet helemaal de lading te | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
dekken. Het werk handelt bijna uitsluitend over het recht om oorlog te voeren en het recht in de oorlog. Hierbij echter de volgende bedenkingen. Het positieve volkenrecht staat ten tijde van De Groot nog in de kinderschoenen. Voor de juridische fundering van dit ‘nieuwe’ recht is men daarom aangewezen op het bestaande recht in vredestijd. De Groots voorgangers hebben dit gedaan en hij heeft de parallellie tussen private en publieke oorlog geradicaliseerd. De oorlog is niets anders dan een vordering die met geweld wordt afgedwongen. Is in vredestijd de toegang tot het gerecht niet mogelijk, dan is een private oorlog in sommige gevallen gerechtvaardigd;Ga naar eind78. a fortiori is de publieke oorlog in sommige gevallen toegestaan omdat een internationale rechtsinstantie ontbreekt. Het oorlogsrecht is dus juridisch gefundeerd in het vredesrecht. Maar bovendien is de vrede het doel van de oorlog;Ga naar eind79. om de vrede te bereiken moet men de mechanismen van publieke geschillen kennen. Het oorlogsrecht is dus niet alleen gefundeerd op het recht in vredestijd, maar het dient ook de vrede. | |||||||
b. Totstandkoming van De iure belli ac pacisDe Groots plannen voor een magnum opus over recht dateren reeds van november 1622. Uit de briefwisselingGa naar eind80. van De Groot weten we dat hij naarstig op zoek is naar boeken ‘ad aliquid de iure commentandum’ (voor een of andere rechtenstudie). Toch begint hij pas in de lente van 1623 in Parijs met het schrijven van het werk. In de bosrijke omgeving nabij Senlis in de Franse Valois vindt hij de rust die nodig is voor het schrijven van een werk van een dergelijke grote omvang. Volgens eigen zeggen vordert hij echter traag en let hij vooral op zijn gezondheid.Ga naar eind81. Hij wisselt studie af met wandelen en studeert zelfs al wandelend.Ga naar eind82. Terug in Parijs in oktober 1623 wordt het grootste deel van het werk uitgeschreven, het wordt wel een omvangrijk werk.Ga naar eind83. Reeds in mei 1624 wordt de tekst persklaar gemaakt. Theodoor Graswinckel,Ga naar eind84. een jurist en ook Delftenaar, helpt De Groot bij het overschrijven.Ga naar eind85. In juli 1624 is het werk zo goed als voltooid.Ga naar eind86. Mevrouw de Groot, die op dat ogenblik in Holland vertoeft, zoekt uit of het werk niet in eigen beheer kan worden gedrukt. Dit wordt haar afgeraden. Ook de Parijse drukker Buon wordt haar afgeraden.Ga naar eind87. Maar het moet vlug gaan. Half november begint men te drukken.Ga naar eind88. Er moet een tweede en zelfs een derde drukpers worden ingezet om het drukken te bespoedigen.Ga naar eind89. Eind maart 1625 is het boek (in octavo) klaar (weliswaar zonder index en appendices) voor de beurs in Frankfort.Ga naar eind90. | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
Als men bedenkt dat de tekstuitgave van De iure belli ac pacis, die als basis heeft gediend voor deze vertaling, precies 880 bladzijden telt, dan blijkt dit werk zeer snel tot stand gekomen te zijn. Als men zich daarbij nog realiseert dat, zelfs in optimale omstandigheden, de techniek in het begin van de zeventiende eeuw niet kan worden vergeleken met die van nu en dat De Groot bovendien zijn persoonlijke bibliotheek moest missen,Ga naar eind91. dan kan men enkel bewondering hebben voor de auteur van dit werk. De snelheid waarmee het werk tot stand is gekomen, eist ook haar tol. Zo is het dikwijls moeilijk om de draad van de gedachtengang bij te houden; de gedachtensprongen zijn soms bruusk; de vele citaten storen dikwijls de gedachtengang. Deze citaten zijn dikwijls incorrect, ofwel slecht (wellicht uit het hoofd) geciteerd, ofwel correct geciteerd, maar dan uit de context gehaald, zodat het citaat eigenlijk niets bewijst. De verwijzingen naar de tekstfragmenten zijn zeer slordig en ontbreken soms helemaal.Ga naar eind92. Waarom zoveel haast achter dit werk? De Groot had toch de tijd, daar hij geen enkel beroep uitoefende. Is het een illustratie van zijn lijfspreuk ‘Hora ruit’ of zit er meer achter? Waarom moest het werk klaar zijn voor de beurs van Frankfort? Wenste de auteur zo vlug mogelijk beroemd te worden? En waarom dan? Uit ijdelheid, als een soort zoete wraak tegen de natie die hem zo onrechtvaardig strafte,Ga naar eind93. of was het geldnood die De Groot dreef naar een nieuwe job en was dit lijvige werk zijn visitekaartje bij een mogelijke sollicitatie? Wellicht heeft de waarheid ook in deze zaak vele aspecten.Ga naar eind94. | |||||||
c. Eerste uitgaven van De iure belli ac pacisDe eerste volledige uitgave van De iure belli ac pacis en de enige uitgave waarvan De Groot de drukproeven zelf verbeterde,Ga naar eind95. verschijnt te Parijs in de zomer van 1625 bij Nicolas Buon. Deze uitgave bevat vele citaten in de tekst zelf (met een zeer beknopte aanduiding van de vindplaatsen in de marge), nog een aantal citaten in de addenda en heel wat errata. Het werk wordt een succes en is spoedig aan een herdruk toe. Reeds in augustus 1635 denkt De Groot aan een tweede uitgave.Ga naar eind96. In 1626 verschijnt in Frankfort bij uitgever Wechel een herdruk van het werk (ook in octavo), waarin de errata in de tekst werden verwerkt en de addenda ingelast. Deze herdruk kan echter in Frankrijk niet worden verkocht, vanwege het drukkersprivilege dat aan de Franse uitgave was verleend.Ga naar eind97. Wellicht was deze Duitse uitgave een piraten- | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
uitgave. In zijn brieven spreekt De Groot er met geen woord over en ook de Hollandse uitgever, Willem Blaeu, lijkt de Duitse uitgave niet te kennen, daar hij zijn uitgave van 1631 de tweede uitgave noemt. In Amsterdam verschijnt in 1631 de door De Groot herwerkte (editio secunda emendatior) uitgave in folio bij Willem Blaeu.Ga naar eind98. In deze uitgave komt een duizendtal wijzigingen van de oorspronkelijke tekst voor. De addenda en errata uit de eerste uitgave zijn verwerkt. Deze uitgave wordt beschouwd als de uitgave met de minste drukfouten. Deze uitgave wordt tweemaal herdrukt in 1632. Er is de herdruk in octavo door Johannes Janssoon, een concurrent van Willem Blaeu. Deze herdruk wordt door De Groot niet erkend en bevat ook geen privilege. De tweede druk door Willem Blaeu bevat een verklaring van De Groot, gedateerd 8 april 1632, waarin hij de uitgave van Janssoon niet erkent en de lezer waarschuwt voor de vele drukfouten in die uitgave. Zoals op de titelpagina staat, is de uitgave van Blaeu door de auteur zelf gecorrigeerd, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat De Groot tijdens zijn korte verblijf te Amsterdam de tijd zou hebben gehad om alle drukproeven te verbeteren. In 1642 verschijnt te Amsterdam een nieuwe uitgave in octavo bij Johannes en Cornelis Blaeu. De Groot voegt aan elk hoofdstuk meerdere noten toe, die verduidelijkingen zijn van de tekst. De drie lijvige boeken van De iure belli ac pacis worden aangevuld met een passage uit twee levensbeschrijvingen van Lodewijk ix, koning van Frankrijk, en een commentaar op de brief van de apostel Paulus aan Philemon. De Groot is met deze uitgave allesbehalve gelukkig vanwege de vele drukfouten.Ga naar eind99. Blaeu heeft hem onrecht aangedaan door de drukproeven niet door een kenner (zoals Vossius) te hebben laten nakijken. De laatste uitgave die met de instructies van De Groot tot stand kwam, is de uitgave van 1646 bij Johannes Blaeu (in octavo)Ga naar eind100. en bevat nog meer citaten in de noten. Voor een bibliografische lijst van latere edities en vertalingen, bijgehouden tot 1925, verwijzen we naar de publikatie van J. ter Meulen.Ga naar eind101. Uit deze lijst is de editie van 1667 het vermelden waard. In deze uitgave brengt De Groots zoon een onderverdeling aan in de Prolegomena en in langere paragrafen van elk hoofdstuk. Deze indeling wordt nog steeds gehanteerd, alhoewel ze niet altijd accuraat is. | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
d. De receptie van De iure belli ac pacisUit de vele heruitgaven en herdrukken, maar ook uit De Groots briefwisseling blijkt dat het werk zeer gevraagd was en succes kende.Ga naar eind102. Het werk was immers zeer actueel vanwege de Dertigjarige Oorlog en de Spaanse oorlog. De reacties op het boek zijn verdeeld. Op 4 februari 1627 wordt het werk op de Index van verboden boeken geplaatst.Ga naar eind103. In 1653 schrijft een jurist en hoogleraar in de wiskunde, Johann von Felde, een scherpe kritiek op het werk. Theodoor Graswinckel verdedigt het werk van zijn stadgenoot. Aan de universiteit van Straatsburg raken twee hoogleraren, Johann Heinrich Boecler en Johann Rebhan, over het boek in een hevige polemiek verwikkeld. Anderzijds verhaalt du Maurier, de biograaf van Gustaaf Adolf, dat de Zweedse koning De Groots werk dikwijls las. In zijn Historia Juris Naturalis bewierookt Christian ThomasiusGa naar eind104. De Groot met de grootste superlatieven,Ga naar eind105. maar besteedt hij minder aandacht aan de inhoud van De Groots werk dan aan dat van zijn volgelingen en critici.Ga naar eind106. De eerste fundamentele kritiek op het werk komt van Samuel Pufendorf,Ga naar eind107. die op vele plaatsen in zijn De iure naturae et gentium commentaar levert op stellingen van De Groot.Ga naar eind108. Dankzij deze kritiek en het werk van de Nederlandse hoogleraren Johannes Fredericus GrononiusGa naar eind109. en Jean BarbeyracGa naar eind110. kreeg De Groots werk de bekendheid die het nu nog steeds geniet. Volgens Erik WolffGa naar eind111. heeft deze bekendheid te maken met De Groots onwrikbare geloof in het recht. Door dit koppige geloof in de rechtsorde lijkt De Groot pedant en wereldvreemd. Dit geloof in het recht is echter niet louter formalistisch, maar ingebed in een westerse cultuur, in een eenheid van religie, natuur, redelijkheid en sociabiliteit. De iure belli ac pacis is inderdaad een cultuurdocument, maar het is ook een krachtig pleidooi voor de eerbiediging van het westerse cultuurgoed. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de westerse mens in zijn verontwaardiging over recente oorlogsmisdadenGa naar eind112. teruggrijpt naar De Groots De iure belli ac pacis. |
|