Het recht van oorlog en vrede
(1993)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermdProlegomena & Boek I
2. Korte biografie van Hugo de Groot. Zijn werkOver Hugo de Groot werden heel wat gespecialiseerde biografieën gepubliceerd. Sommige biografen presenteren De Groot als een genie, een wonderkind.Ga naar eind22. Volgens anderen is dit een mythe.Ga naar eind23. Nog anderen geven een ronduit negatief beeld van De Groot.Ga naar eind24. Recente biografieën pogen een objectief beeld te geven van De Groots leven en persoonlijkheid, zonder chauvinisme of religieuze vooringenomenheid.Ga naar eind25. Sommige biografieën zijn historisch-chronologisch opgebouwd,Ga naar eind26. andere weer thematisch.Ga naar eind27. Voor een overzicht van bio- en bibliografieën van Grotius verwijzen we naar de door Eyffinger en Vermeulen vertaalde bloemlezing.Ga naar eind28. | |
a. De jeugd van Hugo de Groot. Delft, Leiden en Frankrijk (1583-1599)Als we Daniël HeinsiusGa naar eind29. mogen geloven, heeft Hugo (of Huig) de Groot nooit een jeugd gekend: ‘Grotius vir natus est.’ Hugo de GrootGa naar eind30. werd op 10 april 1583 geboren in een regentenfamilie die gedurende reeds drie generaties van vader op zoon aan de stad Delft de burgemeester had geleverd; een familie van humanisten ook. Vader Jan de Groot, die de naam verlatiniseerde tot Grotius, was bevriend met de filologen Justus LipsiusGa naar eind31. en Joseph Justus Scaliger,Ga naar eind32. de wetenschapper Simon Stevin,Ga naar eind33. de politicus Johan van Oldenbarnevelt, de theologen Franciscus JuniusGa naar eind34. en Johannes Wttenbogaert,Ga naar eind35. de jurist Paulus MerulaGa naar eind36. en de filoloog-historicus Janus Dousa.Ga naar eind37. Hugo's oom, Cornelis de Groot, brak zijn politieke carrière af voor een academische | |
[pagina 14]
| |
loopbaan en werd de leermeester van zijn neef, maar ook van de dichters Joost van den Vondel (1587-1679), Pieter Cornelisz. Hooft (1581-1647) en Jacob Cats (1577-1660). In dit humanistisch-calvinistisch milieu groeit Hugo op als een vlijtige studax. ‘Hora ruit’ (de tijd snelt vooruit) was zijn lijfspreuk. Op elfjarige leeftijd begint hij met de studies aan de faculteit wijsbegeerte en letteren van de universiteit van Leiden. Hij logeert er gedurende drie jaar bij Franciscus Junius die, zoals Erasmus, de kerkelijke vrede voorstond en een grote invloed had op de jonge student. Aan de universiteit leert hij ook prins Frederik Hendrik (de latere stadhouder) en Daniël Heinsius kennen. In 1598 gaat De Groot met zijn vader mee op een diplomatieke missie onder leiding van Oldenbarnevelt. In Frankrijk maakt hij kennis met Pierre JeanninGa naar eind38. en sluit hij vriendschap met de prins van Condé, de Franse dauphin, van wie hij de privé-secretaris wordt. In Angers staat de Franse koning Hendrik iv de jonge knaap een onderhoud toe. Hij krijgt zelfs de doctorstitel in de rechten (zonder proefschrift) aangeboden aan de universiteit van Orléans. | |
b. Hugo de Groot als advocaat en historicus. Den Haag (1599-1607)Teruggekeerd in Holland, verhuist De Groot naar Den Haag, waar hij met een aantal jonge mannen inwoont bij Johannes Wttenbogaert. Hij schrijft er zich in als advocaat en legt in december 1599 de eed af. Uit een brief van 31 juli 1603 aan Heinsius blijkt dat dit beroep hem toch niet zo bevalt en dat hij heimwee heeft naar het academisch studiewerk. Ondanks zijn drukke advocatenpraktijk vindt hij de tijd om zich te verdiepen in de geschiedenis, het recht en de letteren. Twee sterfgevallen zijn in deze periode belangrijk geweest voor De Groots verdere levensloop. In 1602 overlijdt Franciscus Junius. De Groot dringt er bij Wttenbogaert op aan Arminius over te halen om de opengevallen leerstoel in Leiden te aanvaarden. In 1604 overlijdt Janus Dousa, de geschiedschrijver van de Staten-Generaal. De Groot wordt benoemd tot zijn opvolger en krijgt hierdoor erkenning voor zijn historisch werk. | |
c. Hugo de Groot als advocaat-fiscaal en pensionaris. Den Haag, Rotterdam (1607-1618)In een brief van 12 november 1607 van prins Maurits wordt De Groot | |
[pagina 15]
| |
benoemd tot advocaat-fiscaal aan het Hof van Holland, Zeeland en Friesland. Aan deze hoge magistraatsfunctie waren belangrijke verantwoordelijkheden verbonden (De Groot is 24 jaar). De advocaat-fiscaal fungeerde als verdediger van de belangen van de overheid (openbaar ministerie of openbaar aanklager) in fiscale en strafzaken. In die functie kan De Groot zich bekwamen in de kennis van het deels op ‘costuymen’ gebaseerde recht van Holland.Ga naar eind39. In juli 1608 huwt De Groot met Maria van Reigersberch. In oktober 1609 sterft Arminius. Een lijkdicht In mortem Arminii brengt De Groot in openlijk conflict met Gomarus, de Leidse collega, maar tegenstander van Arminius. Gomarus neemt aanstoot aan een drukfout in het gedicht, waarin te lezen stond dat Arminius de enige (solus) was, die naar het hemelse koninkrijk streefde. Er moest staan totus, wat aan het vers een andere betekenis geeft. Pogingen van De Groot om het misverstand in der minne uit de weg te ruimen mislukken. Vanwege zijn publieke functie wordt het opgeschroefd en wordt De Groot in kringen van de preciezen voortaan als arminiaan gedoodverfd. 1609 is ook het jaar van de publikatie van Mare liberum (De vrije zee). Deze publikatie heeft een nogal merkwaardige ontstaansgeschiedenis. In 1604 begint De Groot aan een juridisch werk dat de titel De iure praedae (Het recht op buit) meekreeg. Hij schrijft het werk in opdracht van de Oost-Indische Compagnie, die een juridische basis wenste voor de kaping door een Nederlands schip van een Portugees koopvaardijschip. Toen het manuscript af was (1606), was de discussie reeds van de baan. Het manuscript verdween in De Groots lade en dook pas weer op in 1864 bij een veiling van oude handschriften. De Groot meent echter dat hoofdstuk xii uit De iure praedae wellicht nuttig kan zijn in de controverse (in 1608) tussen Spanje en de Republiek rond het recht van vrije vaart op de Indische route. Na heel wat moeilijkheden verschijnt het herwerkte hoofdstuk als een zelfstandige publikatie, maar anoniem, onder de titel Mare liberum. De grondstelling van deze publikatie is dat volgens het volkenrecht alle volkeren het recht hebben om met elkaar handel te drijven. Miskenning van dit volkenrecht leidt tot oorlogen. Paus Alexander vi had in 1496 het recht niet om de wereld in twee invloedssferen te verdelen tussen Spanje en Portugal. De Groots werk valt echter niet in goede aarde in Engeland, waar Jacobus i enkele weken na de publikatie van Mare liberum protectionistische maatregelen afkondigt voor de visserij voor de kust van Engeland. In maart 1610 publiceert De Groot De antiquitate Reipublicae Batavi- | |
[pagina 16]
| |
cae (De oude geschiedenis van de Hollandse republiek), waarin hij het aristocratisch karakter van het oude Batavië (Holland) schetst maar ook prijst. Hij draagt het boek op aan de Staten van Holland en West-Friesland. In dit werk beklemtoont hij de soevereiniteit van deze provinciale Staten omdat ze de grondvesten van de Unie uitmaken, de waarborg zijn voor vrijheid en de macht van de prins temperen. 1613 is een zeer belangrijk jaar in het leven van De Groot. Als in 1612 de broer van Oldenbarnevelt sterft, wordt De Groot door deze laatste aangewezen als opvolger in het ambt van pensionaris van Rotterdam.Ga naar eind40. Door deze benoeming wordt De Groot (als afgevaardigde van de stad Rotterdam) lid van de Staten van Holland. Hij komt dus in de grote politiek terecht en raakt dieper en dieper verwikkeld in het conflict tussen remonstranten en contraremonstranten. De problemen dienen zich onmiddellijk aan. De Groot reist in mei 1613 met een gezantschap naar Engeland om daar met Jacobus i over een aantal netelige kwesties te praten. Eigenlijk ging het om een handelsmissie,Ga naar eind41. waaraan dan incidenteel een gesprek over de religieuze tegenstellingen in de Nederlanden werd toegevoegd. In Engeland ontmoet De Groot de Franse balling Isaac Casaubonus.Ga naar eind42. Deze was na de moord op Hendrik iv gevlucht naar Engeland en had er aan het hof veel invloed. Casaubonus was evenals De Groot voorstander van de hereniging van de christelijke kerken. Als balling was hij echter voorzichtig en wilde hij Jacobus i, wiens theologische ideeën eerder bij die van de gomaristen aansloten, niet voor het hoofd stoten. In één van de dagelijkse contacten tussen beide geestverwanten te Londen zou Casaubonus De Groot hebben gesuggereerd om in de gesprekken met Jacobus i ook begrip te vragen voor het remonstrantse standpunt. De handelsmissie mislukt, maar eigenaardig genoeg is zowel De Groot als Casaubonus opgetogen over het begrip dat zij meenden gevonden te hebben bij de Engelse koning.Ga naar eind43. Terug in Holland wacht De Groot een nieuwe uitdaging. Sibrandus Lubbertus, een hoogleraar in de theologie uit Franeker (Friesland) en overtuigd gomarist, publiceert Commentarii ad nonaginta novem errores C. Vorstii (Bedenkingen bij 99 dwalingen van C. Vorstius). In dit werk trekt hij scherp van leer tegen Conrad Vorstius (de opvolger van Arminius te Leiden), die hij een propagandist van het socianismeGa naar eind44. noemt. In de opdracht van het werk aan aartsbisschop Abbott van Engeland brengt hij de Staten van Holland in opspraak door de benoeming van de ‘ketterse’ Vorstius als een schande voor de provincie te bestempelen. De Groot, die tot het begin van 1614 nog advocaat- | |
[pagina 17]
| |
fiscaal was, schrijft in 1613 zijn Ordinum Hollandae et Westfrisiae pietas (De religie van de Staten van Holland en West-Friesland), waarin hij de erastianistische politiek van Oldenbarnevelt verdedigt. De Groot had ook persoonlijke redenen om dit werk te schrijven, daar hij zich door de uitvallen van Lubbertus ook persoonlijk aangesprokenGa naar eind45. moet hebben gevoeld. Wat deze theoloog aan Abbott schreef, betekende eigenlijk niets anders dan dat het beeld dat De Groot Jacobus i van de Hollandse situatie had geschetst, foutief en misleidend was. De publikatie van de Ordinum Hollandae et Westfrisiae pietas verziekt de situatie nog meer. Lubbertus antwoordt een jaar later (september 1614) met zijn Responsio ad pietatem Hugonis Grotii. De Groots vijanden reageren met pamfletten, maar ook zijn vrienden hebben in hun brieven bedenkingen bij De Groots pleidooi voor de handhaving van de wereldlijke autoriteit in kerkelijke aangelegenheden. Op dat moment verliest hij zijn prestige van neutraal overheidsambtenaar. Hij bijt zich echter koppig vast en wordt daarin door de Staten van Holland gesteund.Ga naar eind46. Nog altijd in datzelfde jaar 1613 krijgt De Groot van de Staten van Holland de opdracht om een tolerantie-resolutie te ontwerpen. De geamendeerde versie van deze resolutie wordt op 14 januari 1614 door de Staten van Holland aangenomen.Ga naar eind47. De stad Amsterdam stemt tegen en De Groot wordt belast met een missie om Amsterdam te winnen voor de arminiaanse zaak.Ga naar eind48. Op 23 april 1614 wordt de missie uit Den Haag ontvangen op de vergadering van het stadsbestuur van Amsterdam, waar De Groot een beroep doet op het eergevoel en het prestige van Holland in de godsdienstkwestie. Het contraremonstrantse Amsterdam zou zich moeten aansluiten bij de rest van Holland en zou de tolerantie tussen beide rivaliserende partijen moeten opleggen. Al is de predestinatiekwestie niet zo wezenlijk, toch lijkt een verzoening tussen beide partijen onmogelijk. Een splitsing van de gereformeerde kerk is niet gewenst, zowel om godsdienstige als om politieke redenen.Ga naar eind49. Het stadsbestuur weigert echter op De Groots verzoek in te gaan. Zeer ontmoedigd door deze weigering moet hij enige tijd rusten bij zijn ouders in Delft. Maar ook in het remonstrantsgezinde Rotterdam wordt De Groot geconfronteerd met godsdiensttwisten en ook hier toont hij zich een trouw uitvoerder van Oldenbarnevelts politiek. Zo stelt hij ten behoeve van het Rotterdamse stadsbestuur een document op, waarin het wordt verboden om nog langer kerkelijke vergaderingen te houden buiten kerken en andere religieuze plaatsen. Zelfs op het moment dat er meer en meer verzet komt (ook in | |
[pagina 18]
| |
Holland) tegen de politiek van Oldenbarnevelt,Ga naar eind50. blijft hij die ten volle steunen. Zo wordt hij in juli 1618 met een missie naar UtrechtGa naar eind51. gezonden om daar de plaatselijke autoriteiten te overtuigen om hun waardgelders te behouden en het verzet tegen Maurits te handhaven. Hij belooft ook de steun van Holland in de strijd tegen de prins. Na de ‘val’ van Utrecht poogt De Groot de breuk met de prins te lijmen door de afdanking van de waardgelders in Rotterdam te bepleiten. Hij heeft dan in de ogen van de prins alle geloofwaardigheid verloren. | |
d. Arrestatie en gevangenschap. Den Haag en Loevestein (1618-1621)Ondanks waarschuwingen van vrienden dat er arrestaties in de lucht hangen, blijft De Groot in Den Haag en begeeft hij zich op 29 augustus 1618 naar een vergadering van de Staten van Holland in het Binnenhof. Hij wordt met een listGa naar eind52. gearresteerd op bevel van de Staten-GeneraalGa naar eind53. en zal daar tot 5 juni 1619 gevangengehouden worden. Volledig onzeker over zijn toekomst schrijft De Groot op 13 september een brief aan prins Maurits. In deze briefGa naar eind54. verantwoordt hij zich door te wijzen op zijn plichtsgetrouwheid (hij stond in dienst van anderen), zijn onpartijdigheid (in het godsdienstig conflict deelde hij het standpunt van geen van beide partijen) en zijn verzoeningsgezindheid. Hij vraagt begrip voor zijn moeilijke positie en schuift de verantwoordelijkheid op Oldenbarnevelt. Tekenend is de passage in de brief waarin De Groot bekent (te) veel vertrouwen in Oldenbarnevelt te hebben gesteld en waarin hij verwijst naar zijn te geringe ervaring in de politiek vanwege zijn jeugdige leeftijd. Had de meerderheid er in Holland anders uitgezien, dan had hij ook die meerderheid gediend. Van Oldenbarnevelt heeft hij geen gunsten ontvangen, wel moest hij de moeilijkste klussen klaren. De Groot besluit de brief met het verzoek om zijn misstappen, begaan in een blinde plichtsbetrachting, te vergeten. Hij verwijst zelfs naar de verdiensten van zijn schoonvader.Ga naar eind55. In een postscriptum vraagt hij om een onderhoud met de prins, desnoods via een vertrouwensman. Deze brief blijft onbeantwoord. Pas op 19 november 1618 wordt door de Staten-Generaal een rechtbank samengesteld uit 24 leden, van wie slechts de helft uit de provincie Holland.Ga naar eind56. De Groot wordt verhoordGa naar eind57. en krijgt voor zijn schriftelijke verdediging slechts één vel papier en vijf uur tijd. De Groot hoort het doodvonnis uitspreken tegen Oldenbarnevelt. | |
[pagina 19]
| |
Hij hoort ook het vonnis uitspreken tegen het lijk van Ledeberg, de secretaris van Utrecht, die in gevangenschap zelfmoord had gepleegd. Op 18 maart 1619, bijna negen maanden na zijn arrestatie, valt het vonnis voor De Groot: levenslange opsluiting met confiscatie van alle goederen.Ga naar eind58. Op 5 juni wordt De Groot naar de staatsgevangenis te Loevestein gebracht; zijn echtgenote en kinderen voegen zich later bij hem. Nu de politieke beslommeringen zijn weggevallen, verdiept hij zich in de wetenschap en vindt hij troost in de poëzie. Via vrienden ontvangt hij regelmatig boeken voor zijn studie. In Loevestein schrijft De Groot zijn Bewys van den waren godsdienstGa naar eind59. en de Inleidinge tot de Hollandsche rechtsgeleerdheid. Dit laatste werk is deels een compilatie van Romeins recht, Germaans gewoonterecht en plaatselijke wetten, deels een uiteenzetting over rechtsleer. Belangrijk is dat De Groot heel wat juridische termen uit het Latijnse vakjargon in het Nederduits vertaalde.Ga naar eind60. Het verhaal van De Groots ontsnapping in een boekenkist op 22 maart 1621 is bekend.Ga naar eind61. Via zijn vertrouwenspersoon in GorcumGa naar eind62. reist hij naar Antwerpen. Daar verblijft hij ongeveer drie weken in een humanistisch milieu.Ga naar eind63. Hij bereidt er zijn reis naar Frankrijk voor. | |
e. Politiek vluchteling te Parijs (1621-1631)Via Gent en Calais bereikt De Groot op 23 april 1621 Parijs.Ga naar eind64. Hij wordt er enthousiast ontvangen al moet hij de lastercampagne van het Nederlandse gezantschap ondergaan. Na een onderhoud met koning Lodewijk xiii wordt hij door deze vorst in bescherming genomen. De koning belooft hem een jaargeld. Dit jaargeld wordt echter zeer onregelmatig uitbetaald, wat voor de nodige financiële moeilijkheden zorgt. Een terugkeer naar de advocatenpraktijk zint De Groot niet; hij studeert en publiceert in afwachting van een terugkeer naar zijn vaderland. In 1622 verschijnt in Amsterdam De Groots Verantwoordingh van de wettelijcke riegeringh van Hollandt ende West-Vrieslandt, een werk dat door de Staten-Generaal onmiddellijk wordt veroordeeldGa naar eind65. als een ‘schandaleus libel’, maar een groot succes wordt. De Latijnse versie Apologeticus wordt in 1622 te Parijs uitgegeven en maakt de auteur beroemd. Centrale stelling in het werk is de onafhankelijkheid van elke provincie op politiek en religieus gebied; de Staten-Generaal en de stadhouder zijn slechts verantwoordelijk voor de landsverdediging. De Groot werkt er ook aan een Latijnse vertaling van Bewys van den waren godsdienst. | |
[pagina 20]
| |
In de lente van 1623 breekt in Parijs een besmettelijke ziekte uit en De Groot aanvaardt de uitnodiging van een katholieke vriend, Jean Jacques de Mesmes,Ga naar eind66. om enkele maanden door te brengen op diens buitenverblijf Balagny bij Senlis. Het is daar dat De Groot begin juni 1623 het concept van De iure belli ac pacis heeft uitgewerkt. De Groot blijft contact houden met zijn geboorteland. Zo ontmoet hij de zoon van Elias Barnevelt,Ga naar eind67. de zoon van zijn medegevangene Hogerbeets en de contactpersoon uit Gorcum, Daetselaer. In 1624 reist mevrouw de Groot met enkele kinderen naar Holland om er te peilen naar de mogelijkheid om terug te keren en om een aantal financiële zaken te regelen. Hugo de Groot en de te Parijs achtergebleven kinderen worden ernstig ziek. De reis van zijn echtgenote loopt uit op een mislukking. Toch blijft De Groot hopen op een terugkeer en slaat hij een aanbod af om in dienst te treden van de Zweedse koning. Als prins Maurits op 23 april 1625 sterft en door De Groots studiegenoot Frederik Hendrik wordt opgevolgd, meent De Groot dat eindelijk de tijd van zijn terugkeer is aangebroken. Er zijn positieve tekenen: zijn zwager en zaakwaarnemer, Nicolaes van Reigersberch, wordt door bemiddeling van de nieuwe stadhouder benoemd tot lid van de Hoge Raad; Hogerbeets wordt in vrijheid gesteld. Van een terugkeer is echter nog geen sprake.Ga naar eind68 Tengevolge van een onderschepte brief, gericht aan De Groot, ontsnapt Nicolaes van Reigersberch ternauwernood aan een proces.Ga naar eind69. In 1626 wordt De Groot door Richelieu, de Franse eerste minister, verzocht in dienst te treden van Frankrijk. Hij vindt de voorwaarden te zwaarGa naar eind70. en slaat het aanbod af. Ook nieuwe of vernieuwde aanbiedingen uit Denemarken en Zweden worden afgeslagen. Tengevolge van de blijvende lastercampagne en de precaire financiële situatie, problemen die nog worden aangescherpt door problemen met de opvoeding van de kinderen, reist mevrouw de Groot in 1627 terug naar Holland in de hoop een en ander te kunnen bepleiten, maar weer tevergeefs. De Groots vijanden blijven onverdraagzaam en ook Frederik Hendrik blijft doof voor de verzuchtingen van de familie de Groot. Omdat Richelieu de geldkraan, die reeds onregelmatig vloeide, definitief had dichtgedraaid, onderneemt Maria in 1631 voor de derde keer een reis naar Holland. Daar ziet zij hoe Wttenbogaert en Episcopius,Ga naar eind71. beiden remonstrantse ballingen, stilzwijgend worden geduld. Het Hof van Holland staat haar toe de geconfisqueerde goederen terug te kopen. Zij ervaart er ook hoe De Groots vrienden hem met open armen opwachten. | |
[pagina 21]
| |
f. Kort verblijf in Holland (1631-1632) en Hamburg (1632-1634)In september waagt De Groot de stap en verblijft hij gedurende twee maanden in Rotterdam. Na een pedante brief aan de stadhouder komt hij in oktober in Rotterdam, waar hij zich gedraagt alsof tegen hem nooit een veroordeling werd uitgesproken. Door dit arrogante gedrag wordt hij het discussiepunt in de vergaderingen van de Staten van Holland.Ga naar eind72. Op 11 december wordt tegen De Groot een uitwijzingsbevel uitgevaardigd, waarna hij in het geheim naar Amsterdam vlucht. Daar probeert hij zich enkele maanden op de achtergrond te houden, in de hoop dat de storm zal luwen, maar dat is niet het geval: op 7 april 1632 wordt door de Staten-Generaal bij decreet een beloning uitgeloofd voor wie De Groot gevangen zou nemen. Hij krijgt tien dagen om het land te verlaten. Gedurende dit korte verblijf in Holland probeert een aantal van zijn vriendenGa naar eind73. De Groot over te halen om een verzoenend gebaar te stellen door een gratieverzoek tot stadhouder Frederik Hendrik te richten. Hij heeft dit steeds geweigerd. De Groot wijkt uit naar Hamburg. Later krijgt hij gezelschap van zijn familie, die in Parijs was achtergebleven. Hij krijgt aanbiedingen van de koningen van Polen, Spanje, Denemarken en Zweden. Zijn voorkeur gaat uit naar Zweden, omdat dit land al geruime tijd betrekkingen had met Nederland.Ga naar eind74. Toch wacht hij nog een jaar om een beslissing te nemen. Hij wordt gezant bij het Franse hof van de Zweedse minderjarige koningin Christina, door bemiddeling van kanselier Oxenstierna. Beide mannen ontmoeten elkaar in 1634 in Frankfort. Richelieu probeert echter de zaak af te remmen, zodat De Groot pas in april 1635 te Parijs aankomt. | |
g. De Groots diplomatieke loopbaan. Parijs en Zweden (1635-1645)In 1635 was Frankrijk openlijk tussenbeide gekomen in de Dertigjarige OorlogGa naar eind75. in Duitsland. Koning Gustaaf Adolf van Zweden was reeds in de strijd betrokken op aanstoken van Frankrijk. De Groots functie als ambassadeur bestaat er vooral in het reilen en zeilen van Richelieu in de gaten te houden en te rapporteren. Gedurende tien jaar heeft hij deze post vervuld. Toch vindt hij nog de tijd om aan wetenschap te doen. In 1642 sterft Richelieu, en wordt door Mazarin opgevolgd. Het volgende jaar sterft Lodewijk xiii en verliest De Groot zijn laatste steun aan het Franse hof. Voor Zweden kan hij niet veel meer bereiken. De benoeming van Cerisante door koningin Christina ervaart De | |
[pagina 22]
| |
Groot als de officiële erkenning van zijn mislukking als diplomaat; hij biedt zijn ontslag aan. Hij verlaat Parijs in april 1645 en reist via Holland naar Zweden. Nu zijn rechtstreekse tegenstanders zijn overleden en dankzij de roem die hij in Frankrijk heeft verworven, wordt hij in Holland met eerbetuigingen ontvangen. Het aanbod om in dienst van Christina in Zweden te blijven slaat hij af. Tengevolge van een schipbreuk tijdens de reis van Zweden naar Lübeck strandt zijn schip bij Dantzig. Totaal uitgeput sterft De Groot op 28 augustus 1645 in Rostock. |
|