Het recht van oorlog en vrede
(1993)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermdProlegomena & Boek I
[pagina 7]
| |
Inleiding1. De politieke, sociale en religieuze achtergrond van leven en werk van Hugo de GrootHugo de Groot schreef De iure belli ac pacis tussen de zomers van 1623 en 1624 in Frankrijk. Hij leefde er als politiek vluchteling, nadat hij in 1619 door een uitzonderingsrechtbank in Den Haag tot levenslange opsluiting was veroordeeld. Wil men dit omvangrijke werk in zijn juiste context plaatsen, dan moet eerst de historische achtergrond van De Groots leven en werk in herinnering worden gebracht. Deze historische achtergrond bevat zowel politieke als sociale en religieuze elementen. De periode van De Groots leven valt helemaal binnen de tijdsspanne van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), een ontvoogdingsstrijd van de Nederlanden uit de greep van de Spaanse overheersing. Deze overheersing werd gekenmerkt door een sterk centralisme en katholicisme.Ga naar eind1. De Tachtigjarige Oorlog werd voorafgegaan door de Beeldenstorm in 1566. Dit was een reactie van de verpauperde bevolking op de vervolgingsplakkatenGa naar eind2. van Margaretha van Parma, halfzuster en landvoogdes van de Spaanse vorst Filips ii. De hoge adel hielp mee deze opstand te onderdrukken, alhoewel ook hij geen vrede kon hebben met de centralistische politiek van Spanje, die zijn ambities dwarsboomde. De periode vóór de Tachtigjarige Oorlog, de eerste helft van de zestiende eeuw, werd op religieus vlak gedomineerd door de Reformatiebeweging tegen de katholieke kerk. Zo ontwikkelde het calvinisme zich (eerst in de Zuidelijke Nederlanden) en kreeg het vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw stevige voet aan de grond in een aantal provincies en steden van de Noordelijke Nederlanden. In 1567 werd Margaretha van Parma vervangen door hertog Alva. Hij kreeg de opdracht zeer streng (Bloedraad) op te treden tegen het calvinistische verzet. De calvinisten (geuzenGa naar eind3.) weken daarom uit en groepeerden zich in kapersbenden (watergeuzen). | |
[pagina 8]
| |
Aan het hoofd van dit verzet stond Willem van Oranje (1533-1584), stadhouder van de calvinistische provincies Holland en Zeeland. Prins Willem was een handig politicus, voor sommigen een opportunist, voor anderen een voorbeeld van tolerantie. Hij wist hoe dan ook allerlei belangen rond zich te scharen: de belangen van de adel en de rijke burgerij, die hun invloed opnieuw wilden laten gelden; de belangen van de calvinisten,Ga naar eind4. die streden voor het overwicht van hun godsdienst en die als slachtoffers van de economische crisis voor een betere levenssituatie vochten; de belangen van de handelaars, die rust en vrede wensten. De gewapende strijd tussen het verzet en het geregelde Spaanse leger verliep met wisselende kansen. Het verzet had contacten met de Franse hugenoten.Ga naar eind5. Een gecoördineerde inval vanuit het buitenland mislukte nadat in 1572 een slachting werd aangericht onder de hugenoten (Bartholomeüsnacht). Na de overwinningen van de watergeuzen in Den Briel (1572) en op de Zuiderzee (1573) werd Alva vervangen door de meer gematigde Requesens. Toen deze echter plotseling overleed, sloeg het Spaanse leger aan het muiten. Als reactie hierop werd de Pacificatie van Gent (1576) gesloten. In dit document kwamen de provincies uit Noord en Zuid overeen om voortaan nog slechts een landvoogd te aanvaarden die de vreemde troepen zou wegsturen en die mét (in plaats van tegen) de Nederlandse provincies zou besturen. Met uitzondering van Holland en Zeeland (onder het stadhouderschap van Willem van Oranje) zou er voor de rooms-katholieken godsdienstvrijheid bestaan. Alle plakkaten tegen de ketters werden geschorst. Deze eenheid viel uiteen toen in 1579 een groep anticalvinistische edelen uit het Zuiden (de malcontenten) de Unie van Atrecht sloot, waarin de handhaving van de rooms-katholieke godsdienst werd vastgelegd en de gehoorzaamheid aan de Spaanse koning werd beloofd. Als reactie hierop volgde in het Noorden de Unie van Utrecht,Ga naar eind6. waarin de voortzetting van de gezamenlijke strijd tegen aartsvijand Spanje werd afgesproken. Willem van Oranje werd in 1580 door Filips ii vogelvrij verklaard, waarop de Staten-Generaal van de toen nog verenigde noordelijke en zuidelijke Nederlandse provincies in 1581 openlijk braken met Spanje (Plakkaat van Verlatinghe). In 1584 werd Willem van Oranje vermoord. De plannen van de Staten-Generaal om hemGa naar eind7. de macht over alle Nederlandse provincies te geven werden hierdoor gedwarsboomd. In 1585 had de nieuwe landvoogd Parma de Zuidelijke Nederlanden heroverd, alsook de | |
[pagina 9]
| |
provincies Groningen, Overijssel en een gedeelte van Gelderland. De overige noordelijke provincies (Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Groningen en een deel van Gelderland) gingen van dan af hun eigen weg. Op politiek vlak vormden deze Noordnederlandse provincies een Statenbond, dat wil zeggen een verbond van zeven soevereine provinciale Staten, met aan het hoofd van elk daarvan een stadhouder. De stadhouder was verantwoording verschuldigd aan de Staten, maar bezat toch een aantal soevereine rechten. In de provincie Holland bezat de stadhouder onder meer de volgende bevoegdheden: de zorg voor de handhaving van de ware godsdienst en van het recht, de aanstelling van rechters en ambtenaren en het gratierecht. Het hoogste orgaan in de Statenbond was de Staten-Generaal, een college van afgevaardigden van de provinciale Staten. Dit orgaan besliste over gemeenschappelijke aangelegenheden (buitenlandse politiek, defensie en de begroting van de Unie). Ondanks de principiële gelijkheid tussen de zeven provincies was de provincie Holland de belangrijkste; zij leverde ongeveer 60 pct. van de inkomsten van de Statenbond, en in Den Haag vergaderden zowel de Staten van Holland als de Staten-Generaal. Zo werd een aantal gewestelijke Hollandse functionarissen de facto functionarissen van de hele Unie, en was de landsadvocaat (raadspensionaris) van HollandGa naar eind8. in feite minister van Buitenlandse Zaken van de hele Unie. Na de dood van Oranje zocht de nieuwe (feitelijke) Republiek steun bij de Engelse koningin Elizabeth i. Zij stuurde Robert Dudley, de graaf van Leicester, als landvoogd. Deze mislukte in zijn opzet vanwege de handelsbeperkingen die Engeland oplegde, maar ook omdat hij een aantal interne spanningenGa naar eind9. binnen de jonge Republiek niet onderkende. Toen Elizabeth ook nog vrede met Spanje wilde sluiten, zorgden prins Maurits (1585-1625), stadhouder van Holland en Zeeland en zoon van Willem van Oranje, en Johan van Oldenbarnevelt (1586-1618), raadspensionaris van Holland en Zeeland, ervoor dat de landvoogd naar Engeland terugkeerde (1587). Prins Maurits en Oldenbarnevelt werden de nieuwe leiders van het verzet tegen Spanje, dat in 1588 haar onoverwinnelijk geachte vloot verloor. Deze catastrofe voor Spanje en het feit dat Spanje bovendien in een oorlog met Frankrijk verwikkeld raakte, hadden tot gevolg dat Filips ii de strijd om de Nederlanden moest opgeven. Maurits werd door de provinciale Staten van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel tot stadhouder benoemd.Ga naar eind10. Een tweede gevolg was het feit dat de noorde- | |
[pagina 10]
| |
lijke Nederlandse provincies een handelsgrootmacht werden. Zo werd in 1602 de Verenigde Oost-Indische CompagnieGa naar eind11. opgericht. Door de afsluiting van de Schelde en de blokkade van de Vlaamse kust zagen vele Zuidnederlandse kooplieden zich genoodzaakt naar het Noorden te verhuizen. Vrede sluiten met Spanje was voor Maurits onmogelijk vanwege de overdreven eisen die Spanje stelde.Ga naar eind12. Oldenbarnevelt daarentegen was beducht voor de te grote macht die Oranje zou verwerven wanneer het vredesaanbod van Spanje werd afgewezen en wenste daarom wel vrede met Spanje. De wisselende krijgskansen hadden bovendien bij velen het verlangen naar vrede aangewakkerd. Uiteindelijk werd een moeizaam en zeer broos compromis bereikt, namelijk het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). In dit Twaalfjarig Bestand werd een aantal sluimerende politieke, sociale en economische tegenstellingen op de spits gedreven door een religieuze tegenstelling, waardoor de jonge Republiek op de rand van een burgeroorlog raakte. Deze burgeroorlog werd afgewend door de veroordeling van Oldenbarnevelt en zijn politieke volgelingen, onder wie Hugo de Groot, alsook door de zuivering die op deze veroordelingen volgde. Daar was op de eerste plaats de economische tegenstelling tussen de welvaart van de kooplieden en van de regentenGa naar eind13. en de soms schrijnende armoede van de kleine burgerij en de arbeiders. Uit deze economische tegenstelling vloeide een politieke tegenstelling voort tussen de regentenpartij en de partij van Oranje, dat wil zeggen: de partij van de stadhouder. Hij was immers de enige die wat tegenwicht kon bieden tegen de regenten en kooplieden en, bij gebrek aan iemand anders, moest het volk zijn toekomst wel leggen in de handen van de stadhouder. Zo kwam de ‘populistische’ macht van de stadhouder (Maurits) te staan tegenover de macht van de ‘elite’ (Oldenbarnevelt). Uit welbegrepen eigenbelang pleitte de regentenpartij voor een sterk gedecentraliseerd gezag (ten voordele van de regenten) en voor vrede (in het belang van de handel). De stadhouder had meer oog voor de macht van de hele Unie, onder meer in haar strijd tegen buitenlandse mogendheden (Spanje). Deze tegenstellingen werden nog verscherpt door de religieuze tegenstelling binnen de gereformeerde kerk tussen de rekkelijken en de preciezen. De rekkelijken vormden de humanistische groep binnen het calvinisme; zij konden zich niet verzoenen met het strenge calvinistische leerstuk van de uitverkiezing (predestinatie).Ga naar eind14. De Noordnederlandse humanisten, die in het spoor van Erasmus (ca. 1466-1536) de | |
[pagina 11]
| |
klassieke letteren bestudeerden en voorstanders waren van de tolerantie tussen de kerken, behoorden meestal tot de intellectuele elite van de regenten en de hogere burgerij. De tegenstelling tussen rekkelijken en preciezen werd verpersoonlijkt in de tegenstelling tussen Jacobus Arminius (1560-1609) en Franciscus Gomarus (1563-1641), beiden hoogleraren aan de universiteit van Leiden. Rond Arminius groepeerde zich een veertigtal predikanten, die in 1610 een remonstrantie, dat wil zeggen een vertoogschrift, indienden bij de Staten van Holland met de bedoeling de arminiaanse stellingen te verdedigen en door de overheid te laten beschermen.Ga naar eind15. De gomaristen antwoordden met een contraremonstrantie, waarin de predestinatie en de Heidelbergse catechismusGa naar eind16. werden verdedigd. De Noordnederlandse hervormde kerk was, zoals het wereldlijk gezag, gedecentraliseerd. Er waren zowel provinciale synoden als de nationale synode. De remonstranten waren in de minderheid in de nationale synode (14 tegen 70 contraremonstranten in de nationale synode van 1618), daarom wensten de contraremonstranten zo spoedig mogelijk de bijeenroeping van de nationale synode, waarin de arminiaanse stellingen zouden worden veroordeeld. De remonstranten daarentegen wensten eerst de bijeenroeping van de provinciale synoden. Ook de Staten-Generaal wensten een nationale synode. Drie provincies protesteerden tegen deze beslissing. De regenten van Friesland, Groningen en Zeeland waren contraremonstrants gezind. In Overijssel en Gelderland was het stemgedrag van de regenten wispelturig en in het remonstrantse Holland stemde de stad Amsterdam contraremonstrants. Daarmee werd de tegenstelling tussen remonstranten en contraremonstranten ook een tegenstelling tussen de aanhangers van een gedecentraliseerd gezag en de aanhangers van een centraal staatsgezag. Zo beweerde Oldenbarnevelt dat elke provincie gerechtigd was zijn eigen kerkelijke zaken te regelen. Dit erastianismeGa naar eind17. werd door Maurits en door de Staten-Generaal als een bedreiging gevoeld. Alle pogingen tot verzoening en ter verdediging van het standpunt van de arminianen werden door Maurits afgewezen. In de Scherpe Resolutie, die op 5 augustus 1617 door de Staten van Holland werd uitgevaardigd, werd elke medewerking van Holland aan de nationale synode afgewezen en werd aan de steden gevraagd de plaatselijke orde te herstellen door het inzetten van huurlingen (waardgelders).Ga naar eind18. Maurits wist in januari 1618 een meerderheid te krijgen in het aarzelende Overijssel en Gelderland. Alleen Holland en Utrecht verzetten zich nog. Maurits werd door vijf van de zeven provincies gemachtigd om in Utrecht orde op zaken te stellen en nam de stad zonder | |
[pagina 12]
| |
slag of stoot in (31 juli 1618). Op 29 augustus 1618 volgde de arrestatie van de kopstukken van het gewapend verzet tegen Maurits (onder wie Hugo de Groot). De nationale synode werd op 13 november 1618 te Dordrecht geopend en veroordeelde, zoals werd verwacht, het arminiaanse standpunt. Deze beslissing werd door de Staten-Generaal op 2 juli 1619 bekrachtigd. De strenge veroordeling van de leiders van het gewapend verzet en de zware repressie die daarop volgde, betekenden eigenlijk een staatsgreep die op korte termijn een dreigende burgeroorlog verijdelde. In dit conflict, dat uiteindelijk veel meer omvatte dan een theologische tegenstelling, hadden ook andere partijen dan remonstranten en contraremonstranten een invloed. Men mag bij dit conflict niet vergeten dat de meerderheid van de bevolking katholiek was. Alhoewel zij theoretisch (theologisch) dichter bij de remonstranten stond dan de contraremonstranten, koos zij om opportunistische redenen de kant van stadhouder Maurits. De Engelse koning Jacobus i (1566-1625) poogde te bemiddelen tussen katholieken en protestanten, al was hij protestants opgevoed. In het Noordnederlandse conflict koos hij echter de kant van de contraremonstranten omdat hij geen genoegen kon nemen met het erastianisme van Oldenbarnevelt (en De Groot). De keuze was ook door opportuniteitsoverwegingen ingegeven: Maurits, die de kant had gekozen van de contraremonstranten, was voor hem een goede waarborg om te voorkomen dat Frankrijk en Spanje zouden samenspannenGa naar eind19. tegen Engeland. De Franse koning Hendrik iv (1553-1610), die werd gedwongen zich tot het katholicisme te bekeren (Bartholomeüsnacht, 1572), later weer de leiding van de hugenoten op zich nam om zich tenslotte definitief tot het katholicisme te bekeren, tolereerde de hugenoten (Edict van Nantes, 1589) en wenste vrede met Spanje. Zijn politiek stond veel dichter bij die van Oldenbarnevelt. Ook zijn opvolger, Lodewijk xiii (1601-1643), pleitte voor verzoening in godsdienstige twisten. Zo krijgt De Groot in 1618 een brief waarin de Franse koning aanbiedt om te helpen bemiddelen in het geschil. Zijn ambassadeur komt zelfs naar de Staten-Generaal om een pleidooi voor eenheid te houden. Maurits, die de regenten had gebruikt in zijn strijd om de remonstranten uit de weg te ruimen, zag zich na de staatsgreep verplicht de macht van de regenten te tolereren. Hij stierf in 1625 en werd door zijn halfbroer prins Frederik Hendrik (1584-1647), een bekwaam politicus en veldheer, opgevolgd. Door huwelijkspolitiekGa naar eind20. wist deze de banden met Engeland aan te halen en in het binnenland de macht van het | |
[pagina 13]
| |
huis Nassau voor de toekomst te verzekeren. De regentenpartij vreesde voor de absolutistische ambities van de stadhouder en was van oordeel dat alleen een vrede met Spanje deze ambities kon dwarsbomen. Frederik Hendrik kon zich nog verzetten tegen deze vrede, maar zijn zoon Willem ii (1626-1650), die hem in 1647 opvolgde, moest het jaar daarop de Vrede van Munster toestaan. Dit vredesverdrag met Spanje was zeer gunstig voor de Republiek: Spanje erkende de soevereiniteit van de Republiek, zag af van alle territoriale aanspraken, legde zich neer bij de afsluiting van de Schelde en eiste geen vrijheid van godsdienst meer voor de katholieken in de Generaliteitslanden.Ga naar eind21. Met de Vrede van Munster kwam er een einde aan de Tachtigjarige Oorlog. |
|