Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3278A. 1637 oktober 2. Aan P. Cloeck.Ga naar voetnoot1Mijnheer, UEd. soons comsteGa naar voetnoot2 is mij aengenaem geweest, gelijck behoorde te sijn de comste van een soon van een mijner bester vrunden, aen denwelcke ick mij ten hoochste houde geobligeert. 't Is mij leedt dat sijne E. met eene sieckte is overvallen, 'twelck de jongeluiden hier veeltijds door de verandering van de lucht gebeurt. Soude andersins hem metgenomen hebben in mijne laeste audiëntie bij den coninck.Ga naar voetnoot3 Is nu beter ende heeft dese dagen met ons de gesontheit van uE. ende van mijnheer den drossaert HoofdGa naar voetnoot4 gedroncken. Waer ick, mijne huisvrouw ofte iemant van de mijnen sijne E. sullen connen dienen, sullen wij blijde ‹te› zijn te toonen hoeveel wij uE. ende sijne vrundschap estimeren. Monsieur GillonGa naar voetnoot5 is noch mede te Parijs in 'tselve logys bij uE. soon. Comt ons mede bijwijlen besoecken ende is ons ten hoochste aengenaem. Wij doen allegader onse gebiedenisse aen uE., desselfs lieve huisvrouw ende alle de bekenden. Blijvende altijdt, mijnheer, uE. dienstwillige dienaer,
| |
Den 2 October 1637. | |
Bovenaan de brief staat in een onbekende hand: Aan de heer advocaet Klouck, tot Amsterdam. En onderaan: H. de Groot. |
|