In de marge staat: Inscr[iptio:] Petro Scriverio, habenti ad Rapoburgum, Leyden. |
-
voetnoot1
- Hs. Amsterdam, UB, VIII C 4: 10, copie. Petrus Scriverius (1576-1660) was een studievriend van Grotius (inschrijving aan de Leidse universiteit op 6 augustus 1593; Album studiosorum Acad. Lugd. Bat. I, kol. 36). Aangezien Grotius in de aanhef van zijn brief zinspeelt op de verbreking van wat eens een geregeld contact was geweest, ligt het voor de hand de brief te dateren in het najaar van 1597 of het voorjaar van 1598, want in die tijd verliet hij Leiden om zich weer in Delft te vestigen (no. 1 (dl. I)). In 1597 verdiepte Grotius zich in Arnobius' Adversus nationes (no. 2 (dl. I)). Aan Scriverius gaf hij in deze vanuit Delft verzonden brief drie emendaties (‘coniecturae Delficae’) op Arnobius
-
voetnoot1
- door, die alle te vinden zijn in de Criticus Arnobianus tributus in libros septem (Leiden, Elzevier, 1598, p. 124, 136 en Appendix, p. [S7]r) van de hand van Johannes Meursius, een werk dat volgens de colofon voor het eerst verscheen in maart 1598. In een vermoedelijk verbeterde, maar in ieder geval sterk bekorte heruitgave (Leiden, Elzevier, juli 1599) staan de emendaties op p. 76, 86 en Appendix, p. M5r. Alleen voor de emendatie in Adversus nationes 4, 7 (‘frugibus terendis’) zegt Meursius (p. 124/76) uitdrukkelijk aan Grotius debet te zijn geweest. Daarentegen bevat de Criticus Arnobianus ook van Grotius afkomstige verbeteringen die niet in de brief aan Scriverius voorkomen; zie bijv. de edities Leiden 1598/1599, p. 125/77 en p. 159/102. Vgl. A. Willems, Les Elzevier. Histoire et annales typographiques, Brussel 1880, p. 16-17, nos. 37 en 40.
-
voetnoot2
- De drievoet van de Pythia van het orakel van Apollo te Delphi. Vgl. Erasmus, Adagia I, VII, 90 (690) (LB II, kol. 297-298; ASD II-2, p. 218-220). Voor het woordenspel met Delft en Delphi, zie F. Slits, Het Latijnse stededicht, p. 282.
-
voetnoot3
- Arnobius, Adversus nationes 6, 11 (CSEL IV, p. 222). Grotius maakte gebruik van Theodorus Canterus' Arnobius-editie uit 1582, Arnobii disputationum adversus gentes libri septem recogniti et aucti, ex bibliotheca Theodori Canteri Ultraiectini, cuius etiam notae adiectae sunt, Antwerpen 1582. Grotius' handexemplaar van deze editie (in een convoluut met Hesiodi Ascraei opera quae exstant, [Heidelberg], ‘e typographeio H. Commelini’, 1591) is bewaard gebleven. De band met beide boeken behoorde ooit tot de bibliotheek van Isaac Vossius en bevindt zich nu te Leiden, UB, sign. 910 F 10: 1 en 2. Zie E.M. Meijers, ‘Boeken uit de bibliotheek van De Groot in de universiteitsbibliotheek te Leiden’, in: Mededelingen der Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde, nieuwe reeks 12, no. 3, Amsterdam 1949, p. 256, no. 12. De emendatie van Arnobius, Adversus nationes 6, 11 werd door Grotius eigenhandig in de marge opgetekend (p. 192). Hetzelfde geldt voor de hierna volgende emendaties.
-
voetnoot4
- Clemens van Alexandrië, Protreptikon 4, 46, 3 (PG 8, p. 134; ed. O. Stählin en U. Treu, Berlijn 1972, p. 35). Grotius ontleende het citaat aan Canterus' Arnobius-editie, p. 279 (‘Theodori Canteri Notae ad Arnobium, quibus emendationum ratio redditur’).
-
voetnoot5
- Het door de copiist verhaspelde Griekse citaat wordt hier in verbeterde vorm weergegeven.
-
voetnoot6
- Hs. Parijs, Bibliothèque Nationale, Codex Parisinus Latinus 1661, 1.
-
voetnoot7
- ‘Cinxia’ als aanduiding van Juno is een equivalent van het Griekse Κιθαιρωνία, dat afgeleid wordt van de aan de Muzen gewijde berg Κιθαιρών en waarmee Hera wordt aangeduid. De filoloog Janus Gulielmius maakte dezelfde emendatie reeds in 1583 (Plautinarum quaestionum commentarius. Parijs 1583, p. 100) en Meursius nam haar over op basis van handschriften in Rome en Parijs (Criticus Arnobianus, Leiden 1598, Appendix, p. [S7]r; Leiden 1599, Appendix, p. M5r). Voor Cinxia als Juno, vgl. Dichtw. I 2a/b 3, p. 423, r. 31.
-
voetnoot8
- Arnobius, Adversus nationes 4, 7 (ed. Canterus, p. 130; CSEL IV, p. 147).
-
voetnoot9
- De filoloog Fulvius Ursinus vermeldde dezelfde emendatie reeds in 1583 (Arnobii disputationum adversus gentes libri septem, Rome 1583, p. 110). Canterus las nog ‘ferendis’.
-
voetnoot10
- Arnobius, Adversus nationes 4, 26 (ed. Canterus, p. 143; CSEL IV, p. 163).
-
voetnoot11
- Varro, De lingua Latina 5, 66; Sextus Pompeius Festus, De verborum significatu, 229 M (ed. W.M. Lindsay (Teubner), Leipzig 1913, p. 254). Latere editoren (Geverhart Elmenhorst 1603/1610/1651; Desiderius Heraldus (Didier Hérault) 1605/1651) verdedigen ‘Sanctus’ op basis van inscripties die Hercules ‘sanctus’ noemen. Vgl. ‘Gebharti Elmenhorstii Observationes ad Arnobium ...’, p. 144, en ‘Desiderii Heraldi Animadversiones et castigationes ad Arnobii libros VII’, p. 175, twee bijlagen, elk met een afzonderlijke paginering, toegevoegd aan Arnobii Afri adversus gentes libri VII ..., Leiden, ‘ex officina loannis Maire’. 1651.
-
voetnoot12
- Arnobius heet voluit Arnobius Afer; hij kwam uit Numidië.
-
voetnoot13
- Erasmus, Adagia I, VII, 29 (629) en I, VII, 30 (630) (LB II, kol. 273-274; ASD II-2, p. 154-156).
-
voetnoot14
- De copiist slaagde er niet in het Grieks te ontcijferen. Wellicht volgden hier in het origineel van Grotius de woorden: ‘ἀπὸ του̂ ἀμνου̂ ἐπὶ τὴν αἰ̂γα’ (‘ab agno ad capellam’).
|