Adres: Excellentissimo illustrissimoque domino/domino Axelio Oxenstiernae, reginae regnique Suedici magno cancellario, senatori et legato.
Bovenaan de brief in de copie te Dresden: Joanni [sic] Oxenstiernae.
|
-
voetnoot1
- Hs. Stockholm, RA, E 607. Eigenh. oorspr. Gedrukt Meerman, Epist. (BG no. 1222), p. 271, en Oxenst. Skrifter 2. afd., IV, p. 540 no. 580. De tekst is ook bekend van copieën aanwezig te Dresden, Sächs. Landesbibl., C 61, 265; te Hamburg, Staats- und Universitätsbibl., Sup. ep. Uffenbachii et Wolfiorum, 42, 26 en 4o 38, 13; te Hannover, Niedersächs. Landesbibl., ms. XII, 746, f. 17; te Kopenhagen, KB, coll. Thott, 504, 2o, p. 111; en te Linköping, Stifts- och Landsbibl., Br. 4b, 165 en Br. 24, 123.
-
voetnoot2
- Grotius kreeg op 26 juni te Kalmar een geleide voor zijn reis naar Stockholm. Op de 5de juli liet zijn Zweedse ‘aide’, mogelijk Erik von der Linde (no. 6425 (dl. XIV), en Brandt-Cattenb., Leven II, p. 405), de koets halt houden voor het gastenverblijf van de buitenlandse gezanten in Stockholm.
-
voetnoot3
- De brief is niet teruggevonden. In augustus 1644 had Grotius de ‘tourist’ Erik Axelsson Oxenstierna (1624-1656) geholpen aan aanbevelingen voor een ‘tour’ langs de Italiaanse steden (nos. 6944, 6989, 6990 en 6991 (dl. XV), en SBL XXVIII, p. 532-534). In november 1644 bracht de kanselierszoon een bezoek aan Rome (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 475). Kort na Grotius' vertrek uit Parijs verscheen hij voor de poort van de Zweedse ambassade in de rue des Saints-Pères. Tot haar spijt moest Maria van Reigersberch de reiziger doorverwijzen naar de residentie van de koninklijke commissaris Marc Duncan de Cerisantes.
-
voetnoot4
- Koning Lodewijk XIV en de regentesse Anna van Oostenrijk schonken de zoon van de rijkskanselier een met diamanten bezette gouden doos waarin zich hun portretten bevonden. Ook de kardinaal onthaalde de jongeman opvallend hoffelijk (nos. 7448 en 7454, en Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen II, p. 345, p. 425 en p. 501).
-
voetnoot5
- Jacques Loys (Louis) de La Grange, heer van La Grange-aux-Ormes, kamerheer van koning Lodewijk XIII, ontving in 1632 de benoeming tot Frans gezant in Duitsland en Zweden (no. 1770 (dl.V)). De gezant verliet in 1640 de diplomatieke dienst (no. 4471 (dl. XI), en Dictionnaire de la Noblesse VI(12), kol. 494). In april 1645 stond hij op de nominatie voor de opvolging van Claude de Salles, baron van Rorté, als Frans resident te Osnabrück. Nadat de Zweedse gevolmachtigde Johan Oxenstierna zijn bezwaren tegen deze benoeming kenbaar had gemaakt, lieten de Fransen het oog vallen op de eerste commies Jean de La Barde (ca. 1603-1692), markies van Marolles (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen II, p. 345, p. 366 en p. 817, en Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 636).
-
voetnoot6
- Het Franse staatssecretariaat van buitenlandse zaken hield rijkskanselier Axel Oxenstierna lang in onzekerheid over de ambassade van Claude de Salles, baron van Rorté, naar het hof van koningin
Christina (no. 7440). Na de vrede van Brömsebro (13/23 augustus 1645) maakte de graaf van Brienne een einde aan alle gissingen over een uitwisseling van ambassadeurs. Weldra kreeg de Zweedse resident Marc Duncan de Cerisantes met de benoeming van Pierre-Hector Chanut (ca. 1600-1662) tot Frans resident aan het hof van koningin Christina een tegenhanger van gelijke rang in Stockholm (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen II, p. 662, en Hist. de l'adm. des affaires étrangères de Suède, p. 112-114).
-
voetnoot7
- Het weerzien zou nooit plaatsvinden. Op 12 augustus verliet Grotius, aan boord van een vrachtvaarder, het Zweedse koninkrijk.
|