7350. 1645 maart 6. Van W. de Groot.Ga naar voetnoot1
Frater optime,
Annotata tua ad reliqua Novi Testamenti bene procedere laetus intelligo.Ga naar voetnoot2 Quid Harcurtius in Catalonia,Ga naar voetnoot3 quid dux Longovillanus in Germania promoturus sit,Ga naar voetnoot4 avebo intelligere. De responsis faciam quod iubes, et quae filius habet per occasionem lustrabo.Ga naar voetnoot5
Hic apud nos magnis laboratur dissidiis. Societatis Indicae privilegium nunc vere intercidit, quinque provinciis id unice agentibus ut omnibus libera illic sint commercia,Ga naar voetnoot6 Hollandis vero inter se divisis, qui tamen cum Selandis coniuncti societatem istam absque interventu aliarum provinciarum facile sartam tectam conservare possunt et debent; quod nisi fiat magna haec res Castellani regis bono cedet. Interea Societas Occidentalis Indiae plane periit, et iam primum perisse se sentiet. Harlemenses et Lugdunenses dum ei favent, totum alterius societatis negotium corruperunt.Ga naar voetnoot7
Dominus Johannes ReigersbergiusGa naar voetnoot8 narravit mihi se nuper interfuisse concioni in qua Voetius multis verbis in te debacchabatur,Ga naar voetnoot9 addito te omnino iudaizare et loca quae maxime pro christianis faciunt in alium sensum trahere, atque ita iudaeis gratificari, sed
| |
Adres: A monsieur/monsieur Grotius, ambassadeur de la reine et couronne de Suede, à Paris. Port 16 s.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 15 Maert.
En in dorso: 6 Martii 1645 W. de Groot.
|
-
voetnoot1
- Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 24, 281. Eigenh. oorspr. Antw. op no. 7330, beantw. d. no. 7369.
-
voetnoot2
- De drukproeven met Grotius' aantekeningen op de Acta Apostolorum waren reeds binnengekomen. Tomus secundus van Grotius' Annotationes in Novum Testamentum verscheen in 1646 op rekening van de auteur ‘apud viduam Gulielmi Pelé, via Jacobaea sub signo Crucis Aureae’ (BG no. 1138). Het derde deel (pars tertia ac ultima) werd in 1650 uitgebracht, eveneens te Parijs, maar nu bij de weduwe Théodore Pépingué en Etienne Maucroy (BG no. 1141).
-
voetnoot3
- De nieuwe Franse onderkoning Henri de Lorraine, graaf van Harcourt, was vertrokken. Op 12 maart trof hij in de Roussillon de laatste voorbereidselen voor zijn plechtige intocht in Catalonië (Sanabre, La acción de Francia en Cataluña, p. 298-299).
-
voetnoot4
- Henri d'Orléans, hertog van Longueville, gouverneur van Normandië, ‘Plenipotentiaire de France’, kreeg de tijd om orde te stellen op de lopende zaken in zijn gouvernement. Eind mei nam hij in Vincennes afscheid van zijn echtgenote Anne-Geneviève de Bourbon. De reis naar Munster (intrede op 30 juni 1645) ging over land (Reims, Luik en Wesel) (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 248, en Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen II, p. 73, p. 349, p. 466 en p. 498).
-
voetnoot5
- De adviezen van Hugo de Groot in het eerste deel van de Consultatien, advysen en advertissementen,
gegeven ende geschreven bij verscheyden treffelijcke rechts-geleerden in Hollandt, Rotterdam (Joh. Naeranus) 1645 (BG no. 796). Pas na Grotius' overlijden openden Willem en Pieter de Groot hun dossiers; zie het derde deel, tweede stuk, van de Consultatien, Rotterdam (Joh. Naeranus) 1648 (BG no. 799).
-
voetnoot6
- De gewesten Gelderland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Stad en Lande hadden in de Generaliteitsvergadering van 4 maart besloten om het octrooi van de Verenigde Oostindische Compagnie ‘impetrabel en open voor een ieder’ te verklaren. De resolutie werd door de afgevaardigden van de Staten van Holland afgewezen, met verzoek dat ‘deselve bij de Provinciën mag werden ingetrokken, en ten Registre geroyeert’ (Res. SH, dd. 6 maart 1645). Zie het pamflet ‘Extract uyt het Register der Resolutien van de ... Staten Generaal der Vereenighde Nederlanden. Sabbathij den 4den Martii, 1645’ (Knuttel, Cat. v. pamfl. no. 5222).
-
voetnoot7
- De ‘Westindische’ steden Leiden en Haarlem drongen in de vergadering van de Staten van Holland aan op een advies over de prolongatie van het octrooi van hun Compagnie, ‘alsoo verscheide Leeden niet en verstaan, dat het een sonder het ander te konnen geschieden’ (Res. SH, dd. 28 februari en 1 en 3 maart 1645).
-
voetnoot8
- Pieter de Groot en Johan van Reigersberch waren in februari naar Utrecht getogen voor een ziekenbezoek aan ‘Reigersbergius iunior’ (vermoedelijk Jacob van Reigersberch); zie no. 7338.
-
voetnoot9
- Neef Johan van Reigersberch aanhoorde in een preek van de Utrechtse theoloog Gijsbert Voet de calvinistische kritiek op de ‘profana’ in Grotius' Annotata ad Vetus Testamentum, Parijs 1644 (BG no. 1137); vgl. no. 7169, en ‘remarques’ 4 en 5 in BG no. 1137.
-
voetnoot10
- Gijsbert Voet (1589-1676), hoogleraar en predikant te Utrecht, bestreed de pretenties van de overheid in kerkelijke aangelegenheden (Biogr. Lexicon voor de Geschiedenis van het Ned. Protestantisme II, p. 443-449). Op 15/25 januari beklaagden de gedeputeerden van de Staten van Utrecht zich bij het stadsbestuur over de predicatiën ‘rakende het wegh nemen van de canonisien ende der selver in-komsten’ (A.C. Duker, Gisbertus Voetius II, p. 294-302, en Knuttel, Cat. v. pamfl. no. 5580).
|