Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 16

7249. 1645 januari 14. Aan J. Camerarius.¹

Nobilissime domine,

Accepi literas Nobilitatis vestrae in quibus mentio est praedii Burweileriani.² Nihil malim ego quam rata esse omnia maximi regis Gustavi beneficia, quia hoc non tantum ad famam eorum qui bene sunt meriti, sed ad ipsius quoque memoriam ornandam pertinet. Quare ubi sciero qua via optime vobis inservire possim, experiemini me esse, qui semper fui, summum cultorem Camerarii nominis.³

Deus illustrissimum dominum parentem vestrum et Nobilitatem vestram et hoc et alii[s] multis annis servet incolumes et florentes,

Nobilitati vestrae addictissimus,
H. Grotius.

1 Hs. bevond zich in 1924 te New York bij de antiquair Walter R. Benjamin, 1476 Broadway, Room 617; vgl. A. Eekhof, ‘Grotiana in Noord-Amerika’, in Ned. Arch. voor Kerkgesch. 17(1924), p. 128; tekst naar fotokopie van deze autograaf. Gedrukt Epist., p. 740 no. 1720. Joachim (1603-1687), zoon van Ludwig Camerarius (1573-1651), Zweeds ambassadeur in de Republiek (1626-1641) en raadgever van het huis van de Palts, aanvaardde na zijn studies in Leiden de aanstelling tot page en secretaris van koning Gustaaf II Adolf van Zweden. In 1645 zou hij de plaats van zijn vader in de Paltsische delegatie ter vredesconferentie overnemen (Schutte, Repertorium II, p. 490, en K. Hauck, Karl Ludwig, Kurfürst von der Pfalz, p. 77).

2 Ludwig Camerarius was in 1633 beleend met het aan de Zweedse kroon toegevallen landgoed Burrweiler in de Palts (ten noordwesten van Landau) (Oxenst. Skrifter 1. afd., VIII, p. 753 en X, p. 653-654 en p. 774).

3 In september 1644 had Grotius' jongste zoon Dirk, ‘aide de camp’ van de Frans-Weimarse bevelhebber Henri de La Tour d'Auvergne, burggraaf van Turenne, deelgenomen aan de Franse overwinningstocht naar de plaatsen Bingen, Bacharach, Neustadt an der Weinstrasse (ten westen van Spiers), Friedelsheim (nabij Bad Dürkheim) en Landau (nos. 7066 (dl. XV) en 7079).

XIV Ianuarii 1645.

Adres: A monsieur/monsieur Camerarius, à La Haie. Port.

Adres (volgens de uitgave der Epist.): Joachimo Camerario.