In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 8 Septemb. 1644 uyt Paris.
|
-
voetnoot1
- Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 38b. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Mogelijk tezamen met no. 7082.
-
voetnoot2
- Op 26 september bracht vice-admiraal Witte de With in de vergadering van de Staten-Generaal verslag uit van zijn lange wacht in de wateren van het Skagerrak (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 114-115, p. 124 en p. 174).
-
voetnoot3
- In de tweede week van augustus hadden de Staten-Generaal hun ambassadeurs dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en de Friese raadsheer Joachim Andreae herinnerd aan art. 12 en 13 van de ‘secreete instructie’: indien koning Christiaan IV bleef volharden in zijn weigering om de vaart op Zweden open te stellen, mochten zij de Staatse oorlogsschepen naar de ingang van de Sont ontbieden (no. 7019 (dl. XV)). Omdat de Deense vorst bijna gelijktijdig kennis kreeg van de geheime missive, kon hij op tijd alle beletselen wegnemen (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 121-124 en p. 172-174).
-
voetnoot4
- De Deense kanseliers Just Høg en Ditlev Reventlov stelden de Staatse ambassadeurs op 8 september op de hoogte van 's konings instemming met hun bemiddelingsaanbod in het Zweeds-Deense conflict (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 123).
-
voetnoot5
- Nicolaes van Reigersberch onderschreef de opvatting dat de Staten-Generaal zich de gelegenheid hadden laten ontgaan om orde te stellen op de ‘versekeringh van de veyligheyt en vrijheyt van de scheepvaart en koophandel in d'Oost en Noord-Zee’ (art. 1 van het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640); zie nos. 6757 en 6891 (dl. XV).
-
voetnoot6
- Een vier man sterke deputatie van de Hanzesteden Bremen en Hamburg, bijgestaan door de ordinaris resident dr. Lieuwe van Aitzema, bevond zich in de Republiek om te pleiten voor de vernieuwing en herziening van het verdrag dat de Staten-Generaal in 1616 met de Hanzesteden hadden gesloten. De syndici van de twee steden, Bethmannus Herdesianus (Bremen) en Johann Christoph Meurer (Hamburg), en de raadsheren Heerde en Jerre werden op 13 september in audiëntie ontvangen. Aarzelend gaven de Staten-Generaal toe ‘bij de vrijheyt der Commerciën op de Elve [Elbe] ende Weser geïnteresseert te zijn; maer niet soo ghelijck Bremen ende Hamburgh’ (Aitzema (fo) II, p. 971 en p. 1004-1006, en Res. SH, dd. 23 september 1644).
-
voetnoot7
- De toorn van koning Christiaan IV van Denemarken over de tocht van de Zweedse Hollanders door de Sont (19-20 augustus). Nadat hij op 29
augustus het bemiddelingsaanbod van de Staatse ambassadeurs dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en Joachim Andreae had aangehoord (no. 7056 (dl. XV)), nuanceerde de vorst zijn mening over het affront dat de Verenigde Nederlanden hem hadden aangedaan (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 116-123).
-
voetnoot8
- Art. 14 van het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640 bood de beste garantie voor een duurzame vrede met de koning van Denemarken: ‘Indien haer gheseyde Conincklijcke Majesteyt van Sweden, of de Ho. Mog. Heeren Staten-Generael gedwongen wierden oorlog aen te vangen, in de welke, uyt kracht van dit Verbondt, d'een aen d'ander onderstant sal doen, soo sal aen geen van beyde vrij staen sonder weten en toestemming van d'ander met de vijant te verdragen, of bestant te maken, en aen te gaen’ (Aitzema (fo) II, p. 691-698).
-
voetnoot9
- Op dinsdag 26 april 1644 had Grotius aan het Franse hof een verklaring afgelegd over de oorzaken van het Zweedse wapengeweld tegen koning Christiaan IV van Denemarken; zie nos. 6838 en 6841 (dl. XV).
-
voetnoot10
- Petter Spiring Silvercrona, de Zweedse resident in de Republiek, had op 9 februari 1644 zijn ongenoegen uitgesproken over het voornemen van de Staten-Generaal om de kronen van Zweden en Denemarken hun bemiddeling aan te bieden (Meiern, Westphälische Friedens-Handlungen I, p. 182-183). Zijn protest leidde hij in met de opmerking dat ‘sulks in Sweeden vremt sal werden opgenoomen, dewijle men aldaar volgens het jongst
gemaakt tractaat [het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640] geene intercessie van weegen deesen Staat, maar hulp in deese constitutie van saaken is verwagtende’ (Res. SH, dd. 9 februari 1644). Het bemiddelingsaanbod aan koningin Christina trokken de Staten niet in. Niet zonder grond deed de Zweedse resident in een brief aan Grotius, dd. 21 maart 1644, zijn beklag over de kortzichtigheid van de Haagse politiek: ‘Desen staet en soeckt tot geene realitijt met haere conincklijcke Mayesteyt te coomen, maer sich gans van de alliantie te ontslaen’ (no. 6777 (dl. XV)).
-
voetnoot11
- In juli 1644 had Grotius de ‘tourist’ Willem van Crommon ‘bij ons’ genomen. De vader van de jongeman, mr. Gerard van Crommon, van 1629 tot 1654 raadsheer in het Hof van Holland, greep de gelegenheid aan om in correspondentie te treden met de ambassadeur (nos. 6052, 6456, 6492, 6567 (dl. XIV) en no. 6959 (dl. XV)).
-
voetnoot12
- De boze uitvallen van Petter Spiring Silvercrona ‘ten reguarde van den Hove Provinciaal’ (no. 7080). In een minder verhit gesprek met de raadpensionaris had de Zweedse resident zich laten ontvallen ‘tegen de persoonen van de raadsheren Dedel en Cromon niet te hebben, maar deselve was houdende voor luiden met eeren, en sonder reprocie’ (Res. SH, dd. 30 september 1644).
-
voetnoot13
- ‘Silvercrona’ was een steunpilaar van de Zweedse kroon.
-
voetnoot14
- De Gazette 1644, no. 118, dd. 24 september 1644, berichtte dat het Parlement het proces tegen William Laud (1573-1645), aartsbisschop van Canterbury, had hervat; zie nos. 6664 en 6712 (dl. XV); DNB XXXII, p. 185-194, en Ch. Carlton, Archbishop William Laud, Londen-New York 1987, p. 214-226.
-
voetnoot15
- In de Gazette 1644, no. 122, dd. 1 oktober 1644, verscheen onder het Londense nieuws van 22 september het relaas van de terechtstelling van twee priesters: John Duckett (1613-† 17 september 1644) en de Ierse jezuïet Ralph Corbie (1598-† 17 september 1644). Zie ook Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 399 en p. 401, en DNB XII, p. 209 en XVI, p. 91-92.
-
voetnoot16
- Uit Londen (supra, n. 14) kwam ook het nieuws dat de Franse zaakgelastigde Melchior, heer van Sabran, het Parlement een petitie had aangeboden. De tekst maakte de Gazette 1644, no. 123, bekend in een ‘extraordinaire du V octobre 1644: Les plaintes présentées au Parlement d'Angleterre par le résident de France sur la liberté de commerce’.
-
voetnoot17
- In december 1643 had het Parlement een ordonnantie uitgevaardigd tegen schippers die geld en ammunitie naar koningsgezinde havens vervoerden. Op overtreding van de ‘Ordinance for the Encouragement of such as will set Ships to Sea at their own Charge’ stond confiscatie van schip en lading.
-
voetnoot18
- Scheepsaanhoudingen waren in 1644 orde aan de dag. De Staatse ambassadeur Albert Joachimi en de extraordinarii Willem Boreel en Johan van Reede van Renswoude kregen er een dagtaak aan om de aangehouden schepen vrij te krijgen (CSP Ven. 1643-1647, p. 122, p. 130, p. 132-134). Na lang aandringen droeg het Parlement de kwestie over aan een speciale onderzoekscommissie. Op 2 september ging het ‘committee’ met de Staatse heren om de tafel zitten (S. Groenveld, Verlopend getij, p. 173-193).
-
voetnoot19
- Zie no. 7069. Prins Karl Ludwig van de Palts overwon de bezwaren van de ‘lords’ en ‘commons’. Op 14/24 september schonk het Hogerhuis aandacht aan zijn ‘Motives and reasons concerning his Highness the prince Palatine's coming into England’ (CSP Ven. 1643-1647, p. 135-139, en The Parliamentary History of England III (1642-1660), kol. 288-292).
-
voetnoot20
- De Paltsische agent (Johann) Friedrich Pawel von Rammingen nam in Fontainebleau deel aan het beraad over de toekomst van de Palts (no. 7069, en Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 557, p. 583, p. 592 en p. 614; CSP Ven. 1643-1647, p. 148).
-
voetnoot21
- De Schotten drongen aan op de invoering van het presbyteriaanse stelsel in Engeland (art. 1 van de ‘solemn league and covenant, for reformation and defence of religion, the honour and happiness of the king, and the peace and safety of the three kingdoms of England, Scotland and Ireland’ van 18/28 september 1643). Hun voorstel om een kerkorde op te stellen in de geest van de besluiten van de synoden van Dordrecht (1618-1619) en Alès (1620) viel slecht in de smaak van de independenten, gematigd-episcopalen en erastianen (CSP Ven. 1643-1647, p. 147 en p. 153-155).
-
voetnoot22
- De bewindhebbers van de Oostindische Compagnie probeerden het hoofd koel te houden in de discussie over de ‘combinatie der Compagnien van Oost- en Westindiën’; vgl. no. 7076.
-
voetnoot23
- Adriaen Hogerbeets, wiens vader, de Leidse pensionaris Rombout Hogerbeets (1561-1625), op 18 mei 1619 veroordeeld werd tot levenslange gevangenisstraf te Loevestein, had voor het Hof van Holland een proces willen aanspannen tegen het stadsbestuur van Leiden om langs die weg genoegdoening en postuum eerherstel van zijn vader te verkrijgen (no. 5972 (dl. XIII) en no. 6753 (dl. XV)). Het Hof weigerde zijn rekest in behandeling te nemen. De vraag was of over deze afwijzing beroep mogelijk was bij de Hoge Raad (nos. 6984, 6997, 7014, 7026 en 7055 (dl. XV)). Een genoegdoening werd de familie pas gegeven nadat Grotius' kinderen en erfgenamen in 1662 een proces van gelijke strekking tegen het stadsbestuur van Rotterdam hadden gewonnen (Brandt-Cattenb., Leven, ‘Aenhangsel’, p. 1-74).
-
voetnoot24
- Grotius' tweede zoon Pieter de Groot (1615-1678), advocaat te Den Haag, treurde over de dood van zijn verloofde Charlotte van Santen († 24 september 1644). Haar ouders Frans Willemsz. van Santen,
schout van Delft, en Walburgh van Trello hadden Pieter niet willen toelaten tot het sterfbed en de begrafenisplechtigheid (nos. 7043, 7055 en 7065 (dl. XV)).
-
voetnoot25
- Het gedicht op het overlijden van de remonstrantse predikant Johannes Wtenbogaert († 4 september 1644) had Grotius zijn broer Willem reeds op 17 september toegestuurd; vgl. nos. 7047, 7065 (dl. XV) en no. 7080. In deze versie (Epistolae Quotquot, p. 971 App. no. 724) luidde de vijfde regel: ‘Attamen has omnes sperat patientia laudes’.
|