Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 15

6924. 1644 juni 23. Van G. Keller.¹

Hochedler, gestrenger herr ambassadeur, hochgeneigter herr vnndt patron,

Ess wahr zwar die conferentz nach Harkotten vf gestrigen tag angesetzt, auch alle anstallt darzu gemacht, dass sie können zue werck gerichtet werden.² Nachdem aber die königl. Schwedische herren legati noch nicht wissen können, wessen sie sich zue denen vf diesseit der Elbe stehenden Dänischen vnndt bischöffl. Bremischen völckern, zuversehen, so haben sie, sowoll ihrer persohnen, vnndt der ihrigen sicherheit halber, allss auch wegen verschiedener intercepirten posten, vor fast 14 tagen einen trompeter zum

1 Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 12, 108. Eigenh. ondertek. Georg Keller was secretaris van de Zweedse gevolmachtigde Johan Adler Salvius.

2 De Franse en Zweedse gevolmachtigden ter vredesconferentie zouden elkaar op woensdag 12/22 juni te Harkotten ontmoeten. Nu waren het de Zweedse gevolmachtigden Johan Oxenstierna en Johan Adler Salvius die de afspraak niet konden nakomen: van verschillende zijden hadden zij vernomen dat soldaten van aartsbisschop Frederik van Bremen, generaal van het Deense leger, hen in een hinderlaag wilden lokken (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 255-256, en Die Französischen Korrespondenzen I, p. 290-291).

[p. 515]

e(rtzb)ischoff von Bremen abgefertigt,³ dessen zurugkkunfft nun noch erwartet wirdt, dan ob wohln der käysser nicht vor sich allein ‹sondern vor sich allein›, sondern vor dass gantze Reich vnndt dessen stände, vnndt also auch vor den könig in Dennemarck, vnndt ertzbischoff zue Bremen zugleich, dass gelait vff die herren legatos gegeben hat, so seind sie doch, diesess fallss sich vor zu sehen, von gueten ohrten gewarnet worden, dahero sie obged[achten] trompeters vnndt mitbringender erklerung, nothwendig abwarten müssen. Vnter dessen ist sowoll hier alss zue Münster noch still werck, vnndt beruhet alless in vngeänderten terminis.

Von Wien wirdt in vertrawen berichtet, dass der graf von Limberg, so den von Awerssperg ablöesen soll,⁴ zur raise zwar verordnet, noch zur zeit aber weder mit vollmacht noch instruction versehen seye. Auss dem stifft Bremen hat man, ob sollten die daselbst gewesene Dänische volcker wieder hinüber nach Gluckstadt gebracht werden. Weiln aber der herr gen[eral] maior Königsmarck mit 7 regimentern zu pferdt an der Weser angelanget,⁵ vnndt, wie jetzt verlautet, zwischen Nyenburg vnndt Minden stehet,⁶ so ist woll nicht anderss zuvermuthen, allss dass er den bischoff wiederumb besuchen, vnndt dieser desshalb die Dänische völcker woll bey sich behallten werde.⁷

Ich bin vnndt verbleibe hiermit, nechst trewlicher empfhelung zue göttlicher obwacht,

Ew. Excell. gehorsamber knecht,
G.K. m.pa.

3 In een schrijven van 30 mei/9 juni 1644 hadden de Zweedse gevolmachtigden de aartsbisschop van Bremen aansprakelijk gesteld voor de onregelmatigheden op de postroutes van Hamburg naar Osnabrück (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 245, p. 248-250 en p. 252-256).

4 Rijksraad Johann Maximilian, graaf Lamberg, de door keizer Ferdinand III aangewezen opvolger van Johann Weichard, graaf van Auersperg, vertrok pas op 4 augustus uit Wenen (Acta pacis Westphalicae; Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. XXV, en Diarium Lamberg, p. 1).

5 Nadat de Zweedse generaal-majoor Hans Christoph, graaf van Königsmarck, zijn garnizoenen te Leipzig en Erfurt van nieuwe voorraden had voorzien, voerde hij zijn leger terug naar het aartsbisdom Bremen (Doc. Boh. VII, p. 104 no. 280).

6 Minden en Nienburg aan de Weser.

7 Soldaten van aartsbisschop Frederik van Bremen hadden onlangs de strategisch gelegen pas van Langwedel veroverd.

Ossnab[rück], den 13. Iunii anno 1644.

Adres: A son Excellence, monseigneur Grotius, ambassadeur de sa Majesté de Suede en France, etc., à Paris. 16 st.

Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 5 Iulii.

En in dorso: 23 Iunii 1644 Keller.